Naar boven ↑

ALGEMENE MEDEDELING

In de loop van januari 2025 wordt deze online omgeving geïntegreerd in Boomportaal (www.boomportaal.nl), waarna deze omgeving wordt opgeheven. Vanaf dat moment linkt deze URL automatisch door naar Boomportaal.

8.100 resultaten

Rechtspraak

PS 2025-0221

Deelgeschil. Verkeersongeval op een voetpad waarop gebruik door fietsers was toegestaan tussen een elektrische fiets en een bromfietser. De WAM-verzekeraar van de bromfietser weigert aansprakelijkheid voor meer dan 50% te erkennen. De verzekeraar is aansprakelijk voor de schade van de fietser als gevolg van het ongeval, omdat zijn verzekerde (de bromfietser) ter plaatse van het ongeval niet had mogen rijden. De rechtbank overweegt dat de fietser in beginsel geen rekening behoefde te houden met verkeer dat ter plaatse niet van het voetpad gebruik mocht maken, ook als dat verkeer van rechts komt. Waar hij wél rekening mee behoefde te houden, is met de mogelijkheid dat een fietser – die wel van het voetpad gebruik mocht maken – van rechts zou komen aan wie hij voorrang zou hebben moeten verlenen. De vraag in hoeverre de fietser dat al dan niet voldoende heeft gedaan is een vraag die de rechtbank in dit deelgeschil, gezien de gemotiveerde stelling van de verzekeraar en de eveneens gemotiveerde betwisting daarvan door de fietser, zonder nadere bewijslevering niet kan beantwoorden. Die vraag is echter wel relevant om te kunnen beoordelen of de schade van de fietser mogelijk mede het gevolg is van een omstandigheid die aan hem kan worden toegerekend. Zodoende weerhoudt deze onbeantwoorde vraag de rechtbank ervan om in dit deelgeschil voor recht te verklaren dat de verzekeraar onvoorwaardelijk voor 100% aansprakelijk is. Indien immers in een later stadium eventueel zou komen vast te staan dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van de fietser, is van 100% aansprakelijkheid geen sprake. De rechtbank oordeelt dat de WAM-verzekeraar jegens de fietser voor 100%, behoudens eventuele later door de verzekeraar te bewijzen eigen schuld aan de zijde van de fietser, aansprakelijk is voor de schade.
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 08-04-2025

Rechtspraak

PS 2025-0220

Dochter van de vrouw is in 2018 dood aangetroffen in haar huis, waarschijnlijk overleden aan een septische shock als gevolg van een intra-uteriene-infectie (een infectie in de baarmoeder). Vier weken voor het overlijden van de dochter, heeft de dochter waarnemend huisarts bezocht voor anticonceptie, in verband met een vaste relatie. Deze heeft haar een anticonceptiepil voorgeschreven. In mei 2022 heeft de vrouw een tuchtklacht ingediend tegen de huisarts. Volgens haar had de huisarts onvoldoende vragen gesteld over het menstruatiepatroon van de dochter en over de mogelijkheid van een bestaande zwangerschap, en had de huisarts de risicofactoren voor het pilgebruik van de dochter, die in 2011 al eerder anticonceptie had gebruikt, ten onrechte niet geactualiseerd. Ook had de huisarts volgens haar de dossierplicht geschonden. De rechtbank overweegt dat een deskundigenbericht wellicht (meer) duidelijkheid kan geven over welke vragen de huisarts tijdens het consult had moeten stellen. Een deskundigenbericht kan echter geen helderheid geven over welke vragen de huisarts daadwerkelijk (al dan niet verplicht) aan de dochter hééft gesteld. Anders dan de vrouw stelt, is het niet de taak van de deskundige om de vrouw (die zelf niet aanwezig was bij het consult) en de huisarts te (ver)horen over wat er wel of niet tijdens het consult is besproken. Het is ook niet aan de deskundige om te oordelen over de betrouwbaarheid van de verklaringen die in de tuchtprocedure en in deze procedure zijn afgelegd over wat tijdens het consult met de dochter zou zijn besproken. De deskundige moet zich bij het onderzoek baseren op het beschikbare medische dossier en daarin staat – zoals ook al tijdens de tuchtprocedure aan de orde is geweest – juist niet duidelijk beschreven wat er precies wel en niet in de spreekkamer is besproken. Daarbij oordeelt de rechtbank dat er een causaal verband mist tussen de dossierplicht en de dood van de dochter. Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat het verzoek van de vrouw moet worden afgewezen, omdat het verzoek niet ziet op feiten die met het onderzoek door een deskundige bewezen kunnen worden, het verzoek voor het overige niet ter zake dienend is, en bovendien niet vaststaat dat de vrouw een (vermogensrechtelijk) belang heeft bij het gevraagde deskundigenbericht. Een zuiver emotioneel belang kan niet worden aangemerkt als een voldoende belang in de zin van artikel 3:330 BW.
Rechtbank Oost-Brabant (Locatie 's-Hertogenbosch), 09-04-2025

Rechtspraak

PS 2025-0217

Deelgeschil. De man is met zijn scooter frontaal in botsing gekomen met een andere scooter. De man is hierbij gewond geraakt en heeft hierdoor schade geleden. De verzekeraar van de scooter heeft aansprakelijkheid erkend, maar vindt dat hij niet meer dan 50% van de schade van de man hoeft te vergoeden. De man heeft volgens de verzekeraar eigen schuld aan het ongeval. De man is het daar niet mee eens en wil zijn schade volledig vergoed krijgen. De verzekeraar stelt als eerste dat de man ten tijde van het ongeval te snel reed. De rechtbank oordeelt dat uit het onderzoek van een deskundige niet anders kan worden geconcludeerd dat beide partijen rond de 30-35 km/h hebben gereden en dat de scooter van de man niet was opgevoerd. Op het punt van de snelheid waarmee gereden is, hebben de man en bestuurder een gelijk aandeel in het ontstaan van het ongeval. Er is op het punt van de snelheid niet aan de een of aan de ander een groter verwijt te maken. Daarbij voert de verzekeraar nog aan dat de man in het midden van de weg reed en stelt dat het ongeval niet gebeurd zou zijn indien de man uiterst rechts had gereden. Naar het oordeel van de rechtbank is de botsing grotendeels het gevolg van het rijgedrag van de man. De man reed op zijn eigen weghelft en is vlak voor de botsing in het midden van de weg komen te rijden, waar hij (rechts) op zijn eigen weghelft had moeten blijven. De causale bijdrage van de man aan het ontstaan van het ongeval is kleiner, maar niet afwezig. Indien de man rechts op zijn eigen weghelft had gereden, had het ongeval mogelijk voorkomen kunnen worden. De man hoefde weliswaar de onverwachte manoeuvre van de andere scooter naar het midden van het fietspad niet te verwachten, maar gelet op de omstandigheden (donker, nat wegdek, een bocht in het fietspad) en het feit dat hij de andere scooter zag aankomen (zo heeft hij verklaard op de zitting), had verwacht mogen worden dat de man anticiperend op het passeren van de andere scooter geheel rechts was gaan rijden. De rechtbank bepaalt de eigen schuld van de man op een percentage van 20%. Het ongeval is voor 80% aan de andere scooter toe te rekenen. Het beroep op de billijkheidscorrectie slaagt niet; mede omdat ten aanzien van de ernst van het letsel te weinig is gesteld.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Locatie Middelburg), 03-04-2025

Rechtspraak

PS 2025-0214

Deelgeschil. Bestuurder heeft op 13 juli 2019 een verkeersongeval gehad met zijn motor. Hij heeft daar ernstig letsel aan overgehouden. In deze deelgeschilprocedure verzoekt hij de rechtbank vast te stellen dat het Waarborgfonds, dan wel een in Ierland gevestigde verzekeraar aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval en zijn schade moet vergoeden. De rechtbank wijst het verzoek van de bestuurder af. De reden daarvoor is dat de rechtbank het verzoek in strijd acht met de goede procesorde. De bestuurder heeft namelijk al eerder een dagvaardingsprocedure gestart waarin de vordering gelijk is aan het verzoek in dit deelgeschil. Die zaak is op de parkeerrol geplaatst in afwachting van het houden van voorlopige getuigenverhoren. De rechtbank acht het verzoek in het deelgeschil in strijd met het doel van de deelgeschilprocedure omdat niet is gebleken dat de verzochte beslissing kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Omdat er al een dagvaardingsprocedure is opgestart acht de rechtbank het niet waarschijnlijk dat de onderhandelingen tussen partijen zullen worden opgestart/voortgezet nadat de rechtbank in het deelgeschil een beslissing heeft genomen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een beslissing op het verzoek in dit deelgeschil de dagvaardingsprocedure onnodig doorkruist. Bij een beslissing van de rechtbank in dit deelgeschil over de aansprakelijkheidsvraag wordt partijen de mogelijkheid ontnomen om dit geschilpunt in de dagvaardingsprocedure aan de rechtbank voor te leggen. Dit terwijl gedaagde partijen in de dagvaardingsprocedure nog geen antwoord hebben genomen naar aanleiding van de dagvaarding. In tegenstelling tot wat de bestuurder stelt, worden gedaagde partijen in de dagvaardingszaak daardoor benadeeld in hun juridische positie. Daarbij komt dat het de rechtbank niet duidelijk is geworden welk belang de bestuurder heeft indien zijn verzoek enkel in een deelgeschil wordt behandeld en niet in de dagvaardingsprocedure.
Rechtbank Noord-Holland, 25-03-2025