Naar boven ↑

ALGEMENE MEDEDELING

In de loop van januari 2025 wordt deze online omgeving geïntegreerd in Boomportaal (www.boomportaal.nl), waarna deze omgeving wordt opgeheven. Vanaf dat moment linkt deze URL automatisch door naar Boomportaal.

7.895 resultaten

Rechtspraak

PS 2025-0025

Kort geding. Een man is in 2024 betrokken geraakt bij een verkeersongeval. De verzekeraar van de tegenpartij heeft aansprakelijkheid voor de als gevolg van het verkeersongeval geleden schade erkend. De verzekeraar heeft tot nu toe in totaal € 15.000 aan voorschotten op de schade aan de man betaald. De man is van mening dat zijn schade groter is dan de voorschotten die hij tot nu toe heeft ontvangen en vordert dat de voorzieningenrechter de verzekeraar veroordeeld om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis een aanvullend voorschot op de schade te betalen. De man vindt dat hij hier een spoedeisend belang bij heeft omdat hij al maandenlang geen inkomsten meer heeft terwijl hij een gezin heeft, hoofdkostwinnaar is en kosten moet maken voor medische behandelingen. De verzekeraar is het hier niet mee eens. Volgens de voorzieningenrechter is er sprake van een juridisch causaal verband tussen het verkeersongeval en in ieder geval de nekklachten van de man. Dat de degeneratieve afwijkingen van de man wellicht uiteindelijk zouden hebben kunnen leiden tot de nekklachten en een deel van de overige gezondheidsklachten doet hier niet aan af. Voor juridische causaliteit is namelijk niet noodzakelijk dat klachten een direct gevolg zijn van het ongeval. De voorzieningenrechter ziet verder geen aanleiding om het causaal verband tussen ongeval en de schade bestaande uit onder meer verlies van arbeidsvermogen doorbroken te achten wegens de enkele omstandigheid dat de man na het ongeval nog een periode substantieel heeft doorgewerkt. De voorzieningenrechter wijst een aanvullend voorschot toe van € 13.000. Voor toewijzing van een hoger bedrag is op dit moment onvoldoende grond. Een belangenafweging maakt dat het belang van de man bij voldoening van dit voorschot in de gegeven situatie zwaarder weegt dan het door de verzekeraar gestelde restitutierisico. De voorzieningenrechter geeft de verzekeraar een termijn van twee weken om het aanvullende voorschot te betalen.
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 18-12-2024

Rechtspraak

PS 2025-0022

Tussenvonnis. In 2006 is een toen 16-jarige jongen op zijn bromfiets aangereden door een auto. De WAM-verzekeraar van de auto heeft aansprakelijkheid erkend. Het slachtoffer ervaart sinds het ongeval (lage) rugklachten. Meerdere deskundigen hebben een expertise verricht. Tot op heden heeft de WAM-verzekeraar een bedrag van € 51.000 bij wege van voorschot betaald aan het slachtoffer. De WAM-verzekeraar vordert nu dat de rechtbank voor recht verklaart dat de WAM-verzekeraar volledig heeft voldaan aan zijn schadevergoedingsplicht jegens het slachtoffer. Volgens de WAM-verzekeraar is er geen sprake van blijvende klachten en beperkingen als gevolg van het ongeval bij het slachtoffer. Het slachtoffer lijdt aan niet-ongevalsgerelateerde rugklachten, waaraan volgens de WAM-verzekeraar ten onrechte door een van de deskundigen beperkingen zijn toegeschreven. De WAM-verzekeraar heeft zwaarwegende en steekhoudende bezwaren tegen twee rapporten en acht zich hieraan niet gebonden. Het slachtoffer vordert een vergoeding van alle schade, waaronder verlies aan het verdienvermogen. De rechtbank overweegt dat vaststaat dat er bij het slachtoffer sprake is van pre-existente rugproblematiek en dat de WAM-verzekeraar gemotiveerd heeft aangevoerd dat hiermee rekening moet worden gehouden bij de looptijd van de schade met betrekking tot onder meer het verlies aan verdienvermogen. De vraag of de pre-existente rugklachten mogelijk op langere termijn wel tot extra klachten en of beperkingen zouden kunnen leiden is niet door de deskundigen onderzocht. De rechtbank geeft partijen de mogelijkheid om zich uit te laten over de wenselijkheid van een aanvullend deskundigenbericht, over de te benoemen deskundige en over de voor te leggen vragen.
Rechtbank Gelderland, 23-02-2022

Rechtspraak

PS 2025-0021

Strafrecht. Ontvankelijkheid benadeelde partij. De rechtbank oordeelt, anders dan in vonnissen van de rechtbanken Limburg, Zeeland-West-Brabant en Rotterdam is gedaan, dat vorderingen niet enkel onder nummer kunnen worden ingediend en dat voor de ontvankelijkheid van een benadeelde partij is vereist dat de partij zijn volledige naam en geboortedatum kenbaar maakt. De wetgever heeft met het oog op het bieden van een grotere anonimiteit van slachtoffers in het strafproces uitdrukkelijk stilgestaan bij de gegevens die een slachtoffer moet invullen wanneer hij zich met een schadevergoeding in het strafproces wenst te voegen. Na overleg met betrokken partijen en instanties is het formulier als bedoeld in artikel 51g lid 1 Sv vastgesteld. Er is daarbij voor gekozen om uitsluitend nog voor te schrijven dat een benadeelde partij zijn naam en geboortedatum kenbaar moet maken. Dat werd kennelijk gezien als een absoluut minimumvereiste om de vordering te kunnen beoordelen. Bij deze stand van zaken ligt het op de weg van de wetgever om hierin desgewenst verandering aan te brengen. Daarbij dient dan ook aandacht besteed te worden aan andere bepalingen met betrekking tot de benadeelde partij, die thans niet passen bij een benadeelde partij waarvan geen persoonsgegevens bekend zijn. Voorts kan de wetgever dan (procedurele) waarborgen inbouwen waarmee tegemoet kan worden gekomen aan de belangen van de verdediging. De rechtbank ziet gelet op vorenstaande nu geen juridische ruimte om de vorderingen van partijen die hun naam en geboortedatum niet kenbaar hebben gemaakt toe te staan. Benadeelde partijen worden in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen.
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 19-12-2024

Rechtspraak

PS 2025-0019

Socialezekerheidsrecht. Een vrouw heeft in 2018 een vaststellingsovereenkomst gesloten met de schadeverzekeraar van de aansprakelijke partij voor het haar overkomen ongeval in 2006. De daarin opgenomen vergoeding voor ‘kosten van toekomstige verzorging’ zijn volgens appellante meerkosten in aanvulling op de zorg vanuit de zorgwetten. Het college heeft de aanvraag van een maatwerkvoorziening afgewezen. Dit besluit is in bezwaar gehandhaafd en de rechtbank heeft het beroep daartegen ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat een met de schadeverzekeraar gesloten vaststellingsovereenkomst niet in de weg staat aan verstrekking van de gevraagde maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015, omdat dit binnen de keuzevrijheid valt. De cliënt kan de benodigde maatwerkvoorzieningen aanvragen bij het college, maar kan zich voor vergoeding van de kosten daarvan ook tot de (verzekeraar van de) schadeveroorzaker wenden. Het is dus aan de cliënt om te beoordelen wat voor hem het beste is. Als de cliënt zich voor de kosten van de benodigde maatwerkvoorzieningen tot de (verzekeraar van de) schadeveroorzaker wendt, mag deze de cliënt in beginsel niet doorverwijzen naar de gemeente. Andersom geldt hetzelfde: als de cliënt zich tot het college wendt, kan het college de benodigde maatwerkvoorzieningen in beginsel niet weigeren en de cliënt doorsturen naar de (verzekeraar van de) schadeveroorzaker. Wel kan het college bij verstrekking van deze maatwerkvoorzieningen regres nemen op de (schadeverzekeraar van de) veroorzaker. De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit.
Centrale Raad van Beroep, 12-12-2024

Rechtspraak

PS 2025-0018

Een man is in 2018 mishandeld door zijn buurman. De man heeft hierbij letsel opgelopen. De buurman is in 2019 veroordeeld door de strafrechter. De man is door de strafrechter niet-ontvankelijk verklaard in zijn schadevordering als benadeelde partij. In 2019 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar van de man de buurman aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van de mishandeling. Hier heeft de buurman niet op gereageerd. In 2022 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar de buurman nogmaals aansprakelijk gesteld. Ook op deze brief heeft de buurman niet gereageerd. De man vordert nu dat de kantonrechter voor recht verklaart dat de buurman aansprakelijk is voor de schade die hij heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van de mishandeling en de buurman veroordeelt tot betaling van een geldbedrag. De rechtsbijstandsverzekeraar vordert dat de buurman wordt veroordeeld tot betaling van de door de rechtsbijstandsverzekeraar gemaakte buitengerechtelijke kosten. De buurman stelt dat zijn gedrag in 2018 zozeer is uitgelokt door het gedrag van de man direct voorafgaand aan de mishandeling dat zijn gedrag in dit geval niet onrechtmatig is tegenover de man. Hierbij beroept hij zich op het arrest Taams/Boudeling. Het beroep slaagt niet. Het gedrag van de man kon de buurman niet ervaren als een directe (fysieke) bedreiging. Voor het gedrag van de buurman was ook geen andere rechtvaardiging aanwezig en zijn reactie op het uitdagende gedrag van de man was bovendien disproportioneel. De buurman is aansprakelijk. De kantonrechter stelt wel dat er sprake is van 20% eigen schuld aan de kant van de man omdat hij door zijn onnodig uitdagende gedrag eraan heeft bijgedragen dat de situatie is geëscaleerd. Onder andere de gevorderde kosten voor huishoudelijke hulp worden afgewezen omdat de aard, ernst en duur van het letsel niet zodanig was dat hulp normaal en gebruikelijk was. Ook worden de kosten van de eenzijdige oogheelkundige expertise afwezen; er had kunnen worden volstaan met gegevens uit de behandelende sector. De kantonrechter wijst ten slotte een gedeelte van het gevorderde bedrag door de rechtsbijstandsverzekeraar toe.
Rechtbank Oost-Brabant (Locatie 's-Hertogenbosch), 19-12-2024