Eiseres heeft als belangenbehartiger gewerkt voor een werknemer die letsel heeft opgelopen in de uitoefening van de werkzaamheden. Zij vordert (via cessie) betaling voor haar werkzaamheden van de aansprakelijke werkgever. De werkgever is het niet eens met de hoogte van de gedeclareerde kosten en stelt dat de urendeclaratie de dubbele redelijkheidstoets niet doorstaat. Eiseres was de derde opvolgende belangenbehartiger van het slachtoffer. Als er meerdere malen van belangenbehartiger wordt gewisseld, kan niet van de aansprakelijke partij worden verlangd dat deze altijd maar zullen voortgaan met het vergoeden van het inlezen en het zich eigen maken van een dossier. Hoe vaker van belangenbehartiger wordt gewisseld, hoe kritischer daar naar mag worden gekeken. Van eiseres had dan ook verwacht mogen worden dat zij haar stelling dat het slachtoffer niet onnodig meermaals van belangenbehartiger is gewisseld deugdelijk zou onderbouwen, maar dat heeft zij niet gedaan. De enkele niet nader toegelichte stelling dat de wisselingen te maken hadden met de ‘kwaliteit van de rechtsbijstand’ en ‘een verschil van inzicht’, is daarvoor onvoldoende. De kantonrechter ziet in de gegeven omstandigheden, waarbij ook wordt ingegaan op specifiek gedeclareerde uren, aanleiding de door de vrouw gevorderde buitengerechtelijke kosten te matigen, in die zin dat hij 10 uur aan in rekening gebrachte werkzaamheden in mindering zal brengen op het gevorderde bedrag van € 5.157,57. Daarbij acht de kantonrechter een uurtarief van € 245 redelijk en niet het specialistentarief van € 270. Er was ten tijde van de overname sprake van een, voor wat betreft de complexiteit ervan, beperkt en overzichtelijk dossier. De werkgever wordt veroordeeld in de proceskosten omdat deze voorafgaand aan de procedure niet of nauwelijks verweer heeft gevoerd tegen de vordering.
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 21-02-2025