Naar boven ↑

ALGEMENE MEDEDELING

In de loop van januari 2025 wordt deze online omgeving geïntegreerd in Boomportaal (www.boomportaal.nl), waarna deze omgeving wordt opgeheven. Vanaf dat moment linkt deze URL automatisch door naar Boomportaal.

8.004 resultaten

Rechtspraak

PS 2025-0156

Eiseres heeft als belangenbehartiger gewerkt voor een werknemer die letsel heeft opgelopen in de uitoefening van de werkzaamheden. Zij vordert (via cessie) betaling voor haar werkzaamheden van de aansprakelijke werkgever. De werkgever is het niet eens met de hoogte van de gedeclareerde kosten en stelt dat de urendeclaratie de dubbele redelijkheidstoets niet doorstaat. Eiseres was de derde opvolgende belangenbehartiger van het slachtoffer. Als er meerdere malen van belangenbehartiger wordt gewisseld, kan niet van de aansprakelijke partij worden verlangd dat deze altijd maar zullen voortgaan met het vergoeden van het inlezen en het zich eigen maken van een dossier. Hoe vaker van belangenbehartiger wordt gewisseld, hoe kritischer daar naar mag worden gekeken. Van eiseres had dan ook verwacht mogen worden dat zij haar stelling dat het slachtoffer niet onnodig meermaals van belangenbehartiger is gewisseld deugdelijk zou onderbouwen, maar dat heeft zij niet gedaan. De enkele niet nader toegelichte stelling dat de wisselingen te maken hadden met de ‘kwaliteit van de rechtsbijstand’ en ‘een verschil van inzicht’, is daarvoor onvoldoende. De kantonrechter ziet in de gegeven omstandigheden, waarbij ook wordt ingegaan op specifiek gedeclareerde uren, aanleiding de door de vrouw gevorderde buitengerechtelijke kosten te matigen, in die zin dat hij 10 uur aan in rekening gebrachte werkzaamheden in mindering zal brengen op het gevorderde bedrag van € 5.157,57. Daarbij acht de kantonrechter een uurtarief van € 245 redelijk en niet het specialistentarief van € 270. Er was ten tijde van de overname sprake van een, voor wat betreft de complexiteit ervan, beperkt en overzichtelijk dossier. De werkgever wordt veroordeeld in de proceskosten omdat deze voorafgaand aan de procedure niet of nauwelijks verweer heeft gevoerd tegen de vordering.
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 21-02-2025

Rechtspraak

PS 2025-0151

Werkneemster is tijdens haar werkzaamheden als psychiatrisch verpleegkundige aangevallen door een patiënt die een mes bij zich had. Zij stelt de werkgeefster aansprakelijk op grond van artikel 7:658 BW. De werkgeefster stelt dat zij heeft voldaan aan de zorgplicht doordat zij trainingen organiseert waar van wordt verlangd dat alle werknemers daaraan deelnemen. De werkneemster betwist dat met deze trainingen is voldaan aan de zorgplicht. De trainingen bieden volgens de werkneemster geen voorbereiding op deze mate van geweld en er wordt in trainingen en documenten niet in gegaan op situaties waarbij een wapen aan bod is. Ondanks de zware stelplicht die op de zorginstelling als werkgeefster rust, heeft de werkgeefster volgens de kantonrechter niet gesteld dát zij een RI&E heeft opgesteld en of daarin de risico’s van agressief gedrag en het meenemen en gebruiken van wapens door patiënten zijn onderkend. Zij heeft een dergelijke RI&E ook niet in het geding gebracht. De kantonrechter is van oordeel dat reeds om die reden kan worden geoordeeld dat de zorginstelling niet heeft voldaan aan haar stelplicht dat zij de gevaren waaraan haar werknemers blootstaan voldoende in kaart heeft gebracht en afdoende maatregelen heeft getroffen om die gevaren zoveel mogelijk te minimaliseren. Niet aannemelijk is gemaakt dat aan de zorgplicht is voldaan. De kantonrechter oordeelt dat de werkgeefster aansprakelijk is voor de geleden en nog te lijden schade, zowel materieel als immaterieel, ten gevolge van het incident.
Rechtbank Limburg (Locatie Maastricht), 26-02-2025

Rechtspraak

PS 2025-0150

Aanrijding op een kruispunt tussen een bestuurder van een personenauto en een bestuurder van een bestelbus. Vanwege de afstelling van de stoplichten op het kruispunt waar het ongeluk is gebeurd, moet óf de bestuurder van de personenauto óf de bestuurder van de bestelbus door rood zijn gereden. Echter kan op basis van de (getuigen)verklaringen niet worden vastgesteld wie door rood is gereden en het dossier bevat ook geen andere bewijsmiddelen om vast te stellen wie door rood is gereden. Wanneer niet kan worden vastgesteld wie door rood is gereden, moet er bij wijze van fictie van uit worden gegaan dat de bestuurder van de bestelbus als aansprakelijk gestelde automobilist door groen is gereden (bewijsvermoeden). Dat betekent niet automatisch dat hij niet aansprakelijk is voor de schade die de bestuurder van de personenauto als gevolg van het ongeluk heeft geleden. De bestuurder van de bestelbus is wel degelijk aansprakelijk tegenover de bestuurder van de personenauto als hij onmiddellijk voor de aanrijding gevaarzettend heeft gehandeld en daardoor een situatie in het leven heeft geroepen waarin de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval als gevolg van dat handelen zo groot was dat hij zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden. De rechtbank komt niet tot het oordeel dat de bestuurder van de bestelbus gevaarzettend heeft gehandeld. Daardoor is de bestuurder van de bestelbus niet aansprakelijk voor de schade die is ontstaan door het ongeval, de vordering van de gesubrogeerde verzekeraar slaagt niet.
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 26-02-2025

Rechtspraak

PS 2025-0149

Werkneemster houdt haar werkgever aansprakelijk voor de schade die zij door haar COVID-19-besmetting heeft opgelopen. Volgens haar heeft zij de COVID-19-besmetting opgelopen gedurende haar werkzaamheden bij haar werkgever en heeft de werkgever niet aan zijn zorgplicht voldaan. De werkgever betwist dit. De kantonrechter is van oordeel dat de vordering van de werkneemster moet worden afgewezen. Het is in de procedure wel voldoende aannemelijk gemaakt dat de werkneemster besmet is geraakt tijdens het verrichten van haar werkzaamheden. Het debat richtte zich in deze procedure daarnaast op een viertal verwijten aan de werkgever. De werkneemster stelt dat zij een aerosolvormende handeling heeft verricht op een zaal met meerdere patiënten, terwijl zij ook de mogelijkheid had om deze behandeling uit te voeren op een eenpersoonskamer. De werkgever wordt verweten dat hij niet adequaat erop heeft toegezien dat er oogbescherming werd gebruikt bij aerosolvormende handelingen. Volgens de werkneemster had de werkgever vanaf een bepaald moment alle werknemers preventief moeten testen. De werkgever had volgens de werkneemster ten vierde eerder FF2-maskers moeten voorschrijven aan alle werknemers. De werkgever heeft volgens de rechtbank voldoende maatregelen genomen waardoor de werkgever aan zijn zorgplicht heeft voldaan en niet aansprakelijk is. Dat achteraf is gebleken dat het mogelijk beter was geweest als bepaalde maatregelen genomen waren, betekent nog niet dat ten tijde van de besmetting die maatregelen door de werkgever genomen hadden moeten worden. Het beroep op artikel 7:658 BW slaagt niet.
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 12-02-2025