Naar boven ↑
7.689 resultaten

Rechtspraak

PS 2024-0428

Vrouw heeft tijdens een zeezeilreis zeer ernstig letsel opgelopen. Het hof komt evenals de kantonrechter tot de conclusie dat de schipper niet aansprakelijk is. Er is geen sprake van een gezagsverhouding tussen partijen. Geen aansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 BW en artikel 6:170 BW. Wat betreft de kwalificatie van de tussen partijen bestaande rechtsverhouding oordeelt het hof dat het gaat om een overeenkomst van personenvervoer over zee ex artikel 8:500 BW. Het hof is van oordeel dat, ervan uitgaande dat het zeilschip zich ten tijde van het incident bevond in het gebied waarvoor een waarschuwing voor ground swell gold gedurende de maanden november tot en met april, niet is komen vast te staan dat het gevaar van ground swell zich heeft voorgedaan. Voor dit oordeel is niet nodig dat de eigenaar/schipper een alternatieve oorzaak voor de ongevalsgolven aannemelijk maakt. De eigenaar/schipper heeft gemotiveerd betwist dat hij niet op de automatische piloot mocht varen en dat hij niet voldoende op de uitkijk stond. Er is aangevoerd dat hij geen onveilige koers voer, de weersomstandigheden kalm en gemoedelijk waren, de zee rustig was en de deining normaal. Voorts heeft de eigenaar/schipper met betrekking tot de situatie rondom het incident toegelicht dat hij direct met de vrouw mee is gelopen naar het voordek, de bevestiging van de camera in een enkele minuut klaar was, het schip net na de bevestiging van de camera door de plotselinge golven, die uit het niets kwamen, is overvallen, en de eigenaar/schipper zich, net als de vrouw, tijdens de ongevalsgolven op het voordek bevond omdat er geen tijd was om naar achteren te gaan. Daarnaast is het hof van oordeel dat het ontbreken van effectieve waarschuwingen of instructies te algemeen is om aan te nemen dat het incident te wijten is aan de schuld en de nalatigheid van de eigenaar/schipper, ook in samenhang bezien met de omstandigheden dat het schip op de automatische piloot voer en de eigenaar/schipper zich op het voordek bevond. Geen aansprakelijkheid ex artikel 8:504 lid 5 BW.
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 09-07-2024

Rechtspraak

PS 2024-0426

Eindvonnis na deskundigenbericht in medische aansprakelijkheidszaak over de behandeling van een diepe beet door tandartsen. De rechtbank beoordeelt de bruikbaarheid van het deskundigenrapport en komt tot de conclusie dat de conclusies en bevindingen in beginsel tot uitgangspunt worden genomen. Hieruit volgt dat de tandartsen destijds hebben gehandeld conform de geldende professionele standaard. Met de deskundige is ook de rechtbank van oordeel dat het stopzetten van de behandeling en het kiezen voor een andere vervolgbehandeling bij derden, met alsnog een chirurgische ingreep, een complicerende eigen keuze van de patiënt betreft die niet aan de tandartsen is toe te rekenen. Verder is de lange behandelduur te billijken geweest. De verwijten van de patiënt ten aanzien van het stellen van een onjuiste diagnose of het onvoldoende onderkennen van de ernst van de diepe beet voorafgaand aan de behandeling en het vervolgens instellen van een onjuiste, inadequate behandeling zijn onterecht, evenals het verwijt dat de ingezette behandeling zonder chirurgie voor de gebitsafwijking van de patiënt ongeschikt was. Ten aanzien van het verwijt van informed consent concludeert de deskundige dat de consequenties van de gekozen behandeloptie niet zijn gedocumenteerd en dat er ook voor het overige weinig schriftelijk in het medisch dossier is vastgelegd. Een schriftelijke informed consent is er in ieder geval niet geweest. Echter is het causaal verband tussen de eventuele schending en de geleden schade niet komen vast te staan. De vorderingen zijn niet toewijsbaar.
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 14-08-2024

Rechtspraak

PS 2024-0422

Een 7-jarig meisje is in 2008 van een pony gevallen, als gevolg waarvan zij letsel heeft opgelopen aan haar linkerarm. De rechtbank heeft in 2021 de schadevergoedingsplicht van de manege verminderd tot 60% wegens eigen schuld van het kind. In hoger beroep ligt de vraag voor of de manege volledig aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade. Nu de manege in haar memorie van antwoord heeft verklaard dat zij niet langer een beroep doet op eigen schuld, betekent dat in hoger beroep niet langer ter beoordeling voorligt of sprake is van eigen schuld. Het hof neemt in de uitspraak ten aanzien van kinderen en eigen schuld de volgende (gedeeltelijk algemene) overweging op: ‘Overigens is het standpunt van (inmiddels) beide partijen dat een beroep op eigen schuld in beginsel niet opgaat wanneer het gaat om kinderen die jonger zijn dan 14 jaar rechtens juist. De Hoge Raad in heeft de zaak van Lars Rürode overwogen dat wanneer in het leven geroepen gevaar zich verwezenlijkt ten aanzien van een kind waarvan, in verband met zijn leeftijd, slechts een beperkt inzicht in dat gevaar en een beperkt vermogen zich naar dat inzicht te gedragen mag worden verwacht, de billijkheid eist dat in beginsel de door het kind geleden schade ten laste komt van degene die onzorgvuldig handelend, dit gevaar in het leven roept. Hieruit en uit de parlementaire geschiedenis van artikel 6:101 BW volgt dat van een kind, in verband met zijn leeftijd, slechts een beperkt zicht in gevaar en een beperkt vermogen zich naar dat inzicht te gedragen mag worden verwacht. Zijn gedraging kan hem daarom slechts onder bepaalde omstandigheden worden toegerekend. Dit uitgangspunt geldt naar het oordeel van het hof ook voor het inschatten van het potentiële gevaar dat in de eigen energie van het dier schuilt en het onberekenbare element dat daarin is gelegen. Of gedragingen van kinderen onder de 14 jaar aan hen toegerekend kunnen worden in het kader van de eigen schuld vraag, hangt af van de verwijtbaarheid van die gedraging. De Lourenshoeve heeft (in hoger beroep) niet aangevoerd dat [appellante] enig verwijt kan worden gemaakt. Het hof verwijst naar het oordeel van de rechtbank dat zij niet heeft kunnen vaststellen dat sprake is van aan [appellante] toe te rekenen omstandigheden (onder 4.9.) en neemt dit over. Het handelen van de ouders van [appellante] kan evenmin als eigen schuld worden toegerekend zoals [appellante] terecht heeft aangevoerd. Het hof ziet daarom, net als partijen, geen grond om de vergoedingsplicht van De Lourenshoeve op grond van artikel 6:101 BW te verminderen.’
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20-08-2024

Rechtspraak

PS 2024-0419

Deelgeschil. Man neemt duik in ondiep water in een recreatieplas en heeft daarbij een hoge dwarslaesie opgelopen. Leisurelands is eigenaar/beheerder/exploitant van de recreatieplas. De provincie is als toezichthouder betrokken bij de recreatieplas. De man stelt dat zowel Leisurelands, als de gemeente (hoofdelijk) aansprakelijk zijn voor het ontstaan en de gevolgen van het duikongeval ex artikel 6:162 BW en/of de artikelen 6:173/6:174 BW. De provincie stelt hij ook aansprakelijk ex artikel 6:76 BW voor de fouten van haar hulppersoon Leisurelands. Wat betreft de provincie acht de rechtbank van belang dat de provincie als toezichthouder slechts secundair betrokken is bij de recreatieplas. De provincie heeft terecht aangevoerd dat haar zorgplicht niet op dezelfde manier kan worden ingevuld als die van Leisurelands. Bij de uitoefening van haar toezicht en het al of niet gebruiken van de haar in dat verband toekomende wettelijke bevoegdheden komt de provincie een aanzienlijke beoordelings- en beleidsvrijheid toe. Deze beleids- en beoordelingsvrijheid brengt een terughoudende toetsing door de rechter mee. De rechtbank komt uiteindelijk tot het oordeel dat de provincie niet aansprakelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank is Leisurelands wel aansprakelijk ex artikel 6:162 BW. Leisurelands heeft haar zorgplicht geschonden door geen waarschuwingsborden in het ondiepe water bij de drijflijn te plaatsen. Echter is de schade van de man mede een gevolg van een omstandigheid die aan hemzelf kan worden toegerekend, namelijk voor 50%. De man heeft een risico genomen door zich niet eerst ervan te vergewissen hoe diep het water was. Zonder de onbezonnen duik was de schade niet opgetreden, terwijl zeer aannemelijk is dat de aanwezigheid van een waarschuwingsbordje bij de drijflijn dat er gewoonlijk niet stond, de man van het duiken had weerhouden. Deze omstandigheden hebben in gelijke mate bijgedragen aan het duikongeval, zodat een causale verdeling van 50/50 daarom is aangewezen. De aard en de ernst van het blijvende letsel geven aanleiding om de billijkheidscorrectie toe te passen, zodanig dat de omvang van de aansprakelijkheid van Leisurelands op 90% wordt vastgesteld. Eigen schuld wordt niet toegepast op de kosten van het deelgeschil.
Rechtbank Gelderland, 10-07-2024