Naar boven ↑

ALGEMENE MEDEDELING

In de loop van januari 2025 wordt deze online omgeving geïntegreerd in Boomportaal (www.boomportaal.nl), waarna deze omgeving wordt opgeheven. Vanaf dat moment linkt deze URL automatisch door naar Boomportaal.

8.463 resultaten

Rechtspraak

PS 2025-0282

In 2011 heeft een chirurg een operatie uitgevoerd aan de rechterhand van een vrouw. Partijen twisten over de vraag of er sprake was van een triggerfinger of dwangstand van de ringvinger. Er is behandeld met een immobiliserende spalktherapie, volgens de chirurg de aangeboden nazorg bij een dwangstand van de ringvinger. Volgens de vrouw heeft de spalktherapie ervoor gezorgd dat de ringvinger en twee naastgelegen vingers rond het operatiegebied zijn komen vast te zitten. De vrouw lijdt hierdoor (onnodig) functieverlies van de vingers en heeft veel pijn. De vrouw vordert dat het Gemeenschappelijk Hof de chirurg veroordeelt tot betaling van een immateriële en materiële schadevergoeding. Het Gerecht heeft, na meerdere tussenvonnissen en een uitgebracht deskundigenbericht, geoordeeld dat de door de chirurg voorgeschreven nabehandeling niet aan de eisen voldeed. Het Gemeenschappelijk Hof overweegt dat het precieze feitelijke verloop van de nabehandeling vast moet komen te staan voordat beoordeeld kan worden of de nabehandeling is gedaan op een wijze die van een redelijk handelend en redelijk bekwaam arts in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Het rapport van de deskundige geeft op dit onderdeel onvoldoende inzicht en het verloop van de nabehandeling is betwist tussen partijen. Van belang is dat nu door een deskundige allereerst een nauwkeurig chronologisch overzicht (van dag tot dag) wordt gemaakt van de nabehandeling vanaf het moment van de operatie in 2011. Beantwoording van alle vragen kan het beste plaatsvinden in een deskundigenbericht. Het Gemeenschappelijk Hof is voornemens te bepalen dat de chirurg het door de deskundige te vragen voorschot moet betalen. Weliswaar rust op de vrouw de bewijslast van de gestelde beroepsfout, maar de chirurg heeft onvoldoende zorgvuldig daarop gereageerd (hoewel het in zijn mogelijkheden lag wel, eenduidig, de juiste informatie te verschaffen) door telkens wisselende standpunten in te nemen over de tijdlijn en de precieze inhoud van de door hem voorgeschreven nabehandeling en (kennelijk) daarover geen nauwkeurige aantekeningen bij te houden. De uiteindelijke uitkomst van de procedure zal bepalen welke partij de kosten definitief dient te dragen. Partijen zullen zich bij akte kunnen uitlaten over de persoon van de te benoemen deskundige, de aan deze te stellen vragen en wat zij overigens nog van belang achten in verband met die benoeming. In afwachting van de uitlating van partijen wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 06-05-2025

Rechtspraak

PS 2025-0281

Deelgeschil. Een vrouw is in 2023 als bestuurder van een auto betrokken geraakt bij een verkeersongeval toen zij van achteren werd aangereden. Op dat moment zaten de vier kinderen van de vrouw in de auto. De verzekeraar van de andere auto heeft aansprakelijkheid erkend. De vrouw stelt dat zij als gevolg van het ongeval letsel heeft opgelopen waardoor zij schade heeft geleden en nog altijd lijdt. De vrouw heeft haar schade begroot op € 66.071,71. De WAM-verzekeraar heeft tot nu toe een bedrag van € 3.750 als schadevergoeding betaald. De verzekeraar heeft aangegeven op dit moment niet bereid te zijn een hoger schadebedrag uit te keren, omdat uit de beschikbare informatie en onderbouwing volgens haar niet volgt dat de vrouw daar recht op heeft. Ook een van de kinderen in de auto stelt letsel te hebben opgelopen als gevolg van het ongeval waardoor hij nog altijd materiële en immateriële schade zou lijden. In eerste instantie heeft de verzekeraar niet willen erkennen dat het kind op het moment van het ongeval in de auto zat. Uiteindelijk heeft de verzekeraar aangegeven dat de betrokkenheid van het kind bij het ongeval alsnog wordt aangenomen. De wettelijke vertegenwoordigers van het kind hebben de schade van het kind begroot op € 13.559,80. De verzekeraar heeft tot nu toe geen schadevergoeding aan het kind uitgekeerd. Het verzoek van de vrouw om de verzekeraar te veroordelen om een aanvullend voorschot ter hoogte van € 20.000 aan haar te betalen wordt door de rechtbank afgewezen. Om een causaal verband vast te stellen is een onafhankelijk medisch onderzoek nodig, dat op dit moment nog niet heeft plaatsgevonden. Er bestaat nu onvoldoende duidelijkheid over de vraag welke klachten en beperkingen kunnen worden toegeschreven aan het ongeval dat de vrouw is overkomen. Binnen de deelgeschilprocedure bestaat geen ruimte voor (uitgebreide) bewijslevering. De rechtbank kan daarom niet beoordelen of en in hoeverre de door de vrouw gestelde klachten in een causale relatie staan tot het ongeval. Ook indien wel de rechtbank wel tot het oordeel was gekomen dat de door de vrouw gestelde klachten in causaal verband staan tot het ongeval, heeft de vrouw de schadeposten zelf, gelet op de betwisting door de verzekeraar, onvoldoende onderbouwd. Het verzoek om de verzekeraar te veroordelen een voorschot van € 8.500 aan het kind te betalen wordt vanwege dezelfde redenen afgewezen.
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 07-05-2025

Rechtspraak

PS 2025-0280

Deelgeschil. Een vrouw is in 2021 in haar auto van achteren aangereden. Zij stelt dat zij klachten en beperkingen heeft overgehouden aan dit ongeval. De vrouw heeft de gevolgen van het ongeluk in eerste instantie proberen te regelen met haar eigen SVI-verzekeraar. In onderling overleg tussen de vrouw en de SVI-verzekeraar hebben twee onafhankelijke medisch deskundigen (een neuroloog en een psychiater) onderzoek gedaan naar de gevolgen van het ongeluk. De vrouw en de SVI-verzekeraar verschilden van mening over de betekenis die aan de rapporten van deze deskundigen moet worden toegekend. De SVI-verzekeraar heeft vervolgens het dossier gesloten. Op dat moment was er in totaal € 220.000 uitgekeerd aan de vrouw. De vrouw heeft vervolgens de WAM-verzekeraar van de auto die haar heeft aangereden benaderd om de schadeafhandeling verder op te pakken. Ook deze onderhandelingen zijn vastgelopen. Volgens de vrouw zou de WAM-verzekeraar als ‘volgend verzekeraar’ gebonden zijn aan de medische expertises. Dat standpunt volgt de rechtbank niet. Afspraken tussen verzekeraars om de schaderegeling zo soepel mogelijk te laten verlopen binden derden niet. De vrouw kan niet zonder meer rechten ontlenen aan het convenant tussen verzekeraars. Verder is het zo dat de WAM-verzekeraar als volgend verzekeraar niet betrokken is geweest bij de keuze voor deskundigen, geen bemoeienis heeft gehad met de aan de deskundigen te stellen vragen en ook niet heeft kunnen reageren op de uitgebrachte conceptrapportages. De WAM-verzekeraar heeft voldoende onderbouwd dat zij relevante vragen heeft over de deskundigenrapporten. Zij heeft aangevoerd dat de rapporten niet op basis van juiste en/of volledige informatie tot stand zijn gekomen, terwijl de ontbrekende/onjuiste informatie wel relevant zou zijn geweest voor de uitkomsten. Het gaat vooral om onduidelijkheid over het arbeidsverleden, maar ook over de medische voorgeschiedenis (PTSS en whiplashklachten). De rechtbank acht het zeer aannemelijk dat een bodemrechter, gelet op het nieuwe bewijsrecht, de deskundigen zou willen horen alvorens te oordelen over de bewijskracht van de rapporten. De deskundigen zijn nog niet in de gelegenheid geweest zich over de bestaande vragen en onduidelijkheden uit te laten. De deelgeschilprocedure leent zich hier niet voor. De verzoeken omtrent bewijskracht van de vrouw kunnen daarom niet worden toegewezen. De rechtbank overweegt dat de strekking van het nieuwe bewijsrecht, zoals neergelegd in artikel 186 lid 5 Rv en artikel 192 lid 5 Rv, is de stapeling van deskundigenrapporten te voorkomen. Omdat de deskundigheid van de rapporteurs niet ter discussie staat, geeft de rechtbank partijen in overweging de deskundigen op te dragen nader te rapporteren naar aanleiding van voornoemde onduidelijkheden. Dat zou in overeenstemming zijn met voornoemde strekking en getuigen van een constructieve behandeling van het geschil over de waarde van de rapporten.
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Lelystad), 07-05-2025

Rechtspraak

PS 2025-0279

Deelgeschil. In 2022 heeft er een incident plaatsgevonden op het terrein van een school waarbij een brugklasleerling is mishandeld. De brugklasleerling en haar ouders verzoeken nu de rechtbank om voor recht te verklaren dat de school op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk is voor de schade veroorzaakt door het ontstaan van de mishandeling en het niet leveren van nazorg. Ze stellen dat er geen geldend protocol was om effectief te kunnen acteren na het incident, dat er pas laat met de ouders contact is geweest, dat de houding van de school niet proactief was en dat ten onrechte is getracht het incident ‘klein te houden’. De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de school haar zorgplicht heeft geschonden door onvoldoende toezicht te houden en dat bij afdoende toezicht het incident had kunnen worden voorkomen. De rechtbank kan de brugklasleerling en haar ouders verder niet volgen in hun stelling dat de school is tekortgeschoten in het leveren van nazorg. De nazorg die de school dient te verlenen ziet op zorg voor de leerling die slachtoffer is geworden van een geweldsincident. Deze nazorg ziet daarom niet op maatregelen of acties die de school had kunnen nemen tegenover andere leerlingen. Er is vanuit de school regelmatig contact geweest met de brugklasleerling. In de periode tot februari 2023 waren er geen aanwijzingen dat de school specifiek nazorg of aandacht had moeten leveren of schenken aan de brugklasleerling. Uit hetgeen door partijen is verklaard begrijpt de rechtbank dat ook voor de ouders pas in maart 2023 echt duidelijk werd dat het niet goed ging met hun dochter. Voor de rechtbank is daarom niet duidelijk wat de school anders of meer had moeten doen in de periode van december tot maart 2023. Dat de school achteraf heeft aangegeven dat, als zij eerder van de problemen hadden geweten, anders hadden gehandeld maakt nog niet dat de school onrechtmatig heeft gehandeld door haar zorgplicht niet na te komen. Het (on)veiligheidsgevoel van de brugklasleerling en de ouders is door de school serieus genomen en de school heeft daarin haar verantwoordelijkheid genomen. De inzet en intentie was terugkeer naar school maar dat is uiteindelijk niet gelukt. Dat niet op alle wensen van de ouders is ingegaan betekent niet dat er tekort is geschoten door de school. Het verzoek wordt afgewezen.
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Alkmaar), 14-05-2025

Rechtspraak

PS 2025-0277

Deelgeschil. Een vrouw is in 2023 gevallen in de tram toen deze plotseling afremde. De vrouw heeft aan haar val klachten overgehouden. Zij heeft nog steeds moeite met lopen en kan niet lang staan en zitten vanwege het knieletsel. De vrouw heeft drie keer per week fysiotherapie, zij heeft regelmatig contact met de huisarts en is onder behandeling van een psycholoog. De vrouw verzoekt nu de rechtbank om onder andere voor recht te verklaren dat het vervoersbedrijf aansprakelijk is voor de schade die zij heeft geleden en mogelijk nog zal lijden. Haar verzoek baseert zij op artikel 8:105 lid 1 BW. Het vervoersbedrijf beroept zich primair op vervoerdersovermacht als bedoeld in artikel 8:105 lid 2 BW omdat de trambestuurder wel moest remmen en subsidiair op eigen schuld als bedoeld in artikel 8:109 lid 1 BW omdat de vrouw door de tram liep en zich niet vasthield. De rechtbank is van oordeel dat de trambestuurder terecht heeft geremd om een ongeluk met een auto te voorkomen. Er was geen gelegenheid om de passagiers tijdig te waarschuwen. De rechtbank overweegt verder dat de overgelegde camerabeelden niet de indruk wekken dat er sprake was van een zeer sterke beweging van/in het rijtuig van de tram door het remmen. Het verzoek van de vrouw wordt afgewezen. Het is heel akelig dat de vrouw is gevallen en dat het herstel van haar knie erg tegenvalt, maar daarvan kan het vervoersbedrijf geen verwijt worden gemaakt.
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 01-05-2025