Naar boven ↑

ALGEMENE MEDEDELING

In de loop van januari 2025 wordt deze online omgeving geïntegreerd in Boomportaal (www.boomportaal.nl), waarna deze omgeving wordt opgeheven. Vanaf dat moment linkt deze URL automatisch door naar Boomportaal.

8.463 resultaten

Rechtspraak

PS 2025-0293

In 2017 is een taxichauffeur betrokken geraakt bij een verkeersongeval toen hij in zijn auto van achteren werd aangereden door een auto. De WAM-verzekeraar van de andere auto heeft aansprakelijkheid erkend. De taxichauffeur stelt schade te hebben geleden en nog te lijden als gevolg van dit ongeval. Hij vordert hiertoe een totale schadevergoeding van € 382.854,02 vermeerderd met € 19.145,92 aan buitengerechtelijke kosten en met € 10.000 als vergoeding voor secundaire victimisatie. De WAM-verzekeraar voert hiertegen verweer. Volgens de WAM-verzekeraar heeft de taxichauffeur niet meer schade geleden dan de € 9.000 die de WAM-verzekeraar tot nu toe aan hem heeft betaald. De rechtbank wijst de vordering van de taxichauffeur af. Hij heeft onvoldoende onderbouwd gesteld dat hij langer dan enkele maanden klachten als gevolg van het ongeval heeft ervaren en dat zijn schade hoger is dan de € 9.000. De taxichauffeur heeft hiervoor wel ruimschoots de gelegenheid gehad. Er is geen sprake van secundaire victimisatie. De taxichauffeur heeft gelet op de betwisting door de WAM-verzekeraar onvoldoende onderbouwd gesteld dat de handelwijze van de WAM-verzekeraar daadwerkelijk extra schade bij hem heeft veroorzaakt. De rechtbank stelt wel nog vast dat de wijze waarop de WAM-verzekeraar deze zaak heeft behandeld niet de schoonheidsprijs verdient. De WAM-verzekeraar is weliswaar grotendeels in het gelijk gesteld, maar de rechtbank vindt toch dat zij de proceskosten (inclusief nakosten) moet betalen.
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 14-05-2025

Rechtspraak

PS 2025-0292

Deelgeschil. In 2022 heeft er een confrontatie plaatsgevonden tussen twee honden, waarbij een hondje is gegrepen door een andere hond en heen en weer is geschud. Het hondje heeft dit incident niet overleefd. De eigenares van het hondje verzoekt om een verklaring voor recht dat de eigenaar van de andere hond aansprakelijk is voor de materiële en immateriële schade van zowel haarzelf als haar dochter, die het incident heeft zien gebeuren. De eigenaar van de andere hond heeft haar aansprakelijkheid op grond van artikel 6:179 BW erkend. Het verzoek van de eigenares van het hondje wordt toegewezen op het punt van de materiële schade. De materiële schade omvat in ieder geval de kosten van de crematie en de reiskosten in verband daarmee en de economische waarde van het hondje. Het verzoek wordt afgewezen op het punt van de immateriële schade. De eigenares heeft nog geen begin gemaakt met het stellen en onderbouwen dat zij immateriële schade zou hebben geleden. Dat de dochter schade (materieel of immaterieel) zou hebben geleden doordat niet alleen het hondje maar ook zij zou zijn gebeten door de andere hond is niet komen vast te staan. Uit niets blijkt dat ook de dochter is gebeten. Uit de verklaring van de POH-GGZ blijkt dat de dochter na het incident een keer bij de POH-GGZ is geweest en daar het incident heeft besproken. Verder is zij niet meer in beeld bij de POH-GGZ. Op basis van deze gegevens kan niet worden vastgesteld dat er bij de dochter sprake is van geestelijk letsel. Het verzoek omtrent de schade van de dochter wordt afgewezen. De rechtbank overweegt dat dit natuurlijk niet wegneemt dat het voor de dochter vreselijk moet zijn geweest om dit mee te maken en dat het ontzettend verdrietig is dat zij (en de rest van het gezin) het hondje moet missen. Het beroep op eigen schuld door de eigenaar van de hond slaagt. Als het hondje was aangelijnd, zoals op die plek verplicht was voor alle honden, had de confrontatie zeer waarschijnlijk niet, of niet op deze manier, kunnen plaatsvinden. Het loslopen van het hondje heeft daarom bijgedragen aan het gebeurde. Dat laat onverlet dat de andere hond het hondje niet had mogen grijpen. Onder deze omstandigheden is een vergoedingsplicht van 60% voor de eigenaar van de andere hond redelijk.
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Lelystad), 15-05-2025

Rechtspraak

PS 2025-0289

Tussenvonnis in een medische aansprakelijkheidszaak. De erfgenamen van een erflater stellen dat het ziekenhuis aansprakelijk is voor een aanvankelijk onjuist gestelde diagnose bij de erflater, waardoor een behandelingsdelay van 38 maanden is ontstaan. Het ziekenhuis is het niet eens met die stelling. Partijen hebben een deskundigenonderzoek aangevraagd en de deskundige heeft een rapport opgesteld van zijn bevindingen. De rechtbank is het niet eens met het ziekenhuis dat er zwaarwegende en steekhoudende bezwaren zouden bestaan tegen het rapport van de deskundige. Het rapport moet daarom als uitgangspunt dienen bij de afhandeling van de schade. Uit het rapport blijkt dat de hulpverleners uit het ziekenhuis onzorgvuldig hebben gehandeld. Het is op dit moment alleen (nog) niet voldoende duidelijk hoe het verloop van de ziekte van de erflater, en de ontwikkeling van de tumor, zou zijn geweest als het ziekenhuis wel juist zou hebben gehandeld. Met name is het de vraag of de tumor in 2015 (bij de eerste controle) en daarna in 2016 (bij de tweede controle) al kwaadaardig was, of dat de tumor pas na de controle in 2016 kwaadaardig is geworden. De rechtbank acht het voorshands bewezen dat de tumor in 2015 en 2016 bij de controles al kwaadaardig was. Het ziekenhuis wordt toegelaten om zich uit te laten over de kans dat de tumor in 2015 en 2016 nog niet kwaadaardig was en pas na de controles kwaadaardig is geworden. Als het ziekenhuis dat bewijs niet kan leveren, dan gaat de rechtbank ervan uit dat de tumor kwaadaardig was en dat het ziekenhuis geheel aansprakelijk is voor de schade die de erfgenamen hebben geleden.
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 02-04-2025

Rechtspraak

PS 2025-0285

Incident tijdens opnames voor het online programma #BOOS. In 2017 had een groep studenten het programma #BOOS ingeschakeld voor een oplossing in hun conflict met de verhuurder vanwege gebreken aan het studentenhuis. De programmamaker/presentator van #BOOS, een producer/regisseur, een cameraman en vijf betrokken studenten zijn onaangekondigd naar het kantoor van de verhuurder gegaan. De groep had confettipoppers, luide muziek en een pot augurken meegenomen om de door de studenten gestelde overlast in het studentenhuis na te bootsen. De sfeer is op enig moment omgeslagen en is er een duw- en trekpartij ontstaan waarbij de verhuurder en zijn zoon betrokken waren. Na dit incident heeft de programmamaker/presentator diezelfde dag de spoedeisende hulp bezocht, waar een kaakbreuk is geconstateerd. De programmamaker/presentator heeft aangifte gedaan van zware mishandeling. De politierechter heeft de verhuurder schuldig bevonden aan het medeplegen van mishandeling van de cameraman en aan het medeplegen van mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg van de programmamaker/presentator. De programmamaker/presentator vordert nu dat de rechtbank voor recht verklaart dat de verhuurder en zijn zoon ieder voor zich op grond van artikel 6:162 BW en hoofdelijk op grond van artikel 6:166 BW aansprakelijk zijn voor zijn materiële en immateriële schade. De rechtbank oordeelt dat de mishandeling een onrechtmatige daad van de verhuurder en zijn zoon oplevert in de zin van artikel 6:162 BW. Dat de rol van de verhuurder door de politierechter minder zwaar is geacht en dat, zoals ook door de rechtbank thans is geoordeeld, de zoon heeft gezorgd voor escalatie doet niet af het onrechtmatig handelen van de verhuurder. Wie uiteindelijk de vuistslag heeft gegeven die heeft geleid tot de kaakbreuk is, gelet op artikel 6:166 BW, niet relevant. Er is geen sprake van eigen schuld aan de kant van de programmamaker/presentator. De rechtbank is van oordeel dat op grond van de overgelegde stukken voldoende aannemelijk is geworden dat de programmamaker/presentator als gevolg van het incident behalve een kaakfractuur ook letsel aan zijn hoofd en/of nek heeft opgelopen, als gevolg waarvan hij klachten en beperkingen heeft ondervonden. Op grond van de thans ter beschikking staande (medische) stukken kan echter niet worden vastgesteld hoe lang die klachten hebben aangehouden en evenmin of, en zo ja in welke mate, die klachten na drie tot vier maanden nog tot beperkingen hebben geleid. Ook kan daaruit niet worden afgeleid of, en zo ja welke klachten en beperkingen hij op dit moment nog heeft en evenmin of die klachten en beperkingen (nog steeds) het gevolg zijn van (in causaal verband staan met) het incident in 2017. Dat geldt ook voor de gestelde psychische klachten. De rechtbank acht daarom nader onderzoek door een of meer deskundigen noodzakelijk. De rechtbank is voornemens aan hen de IWMD-vraagstelling voor te leggen. Voordat tot het gelasten van een deskundigenbericht wordt overgegaan, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht, alsmede over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen.
Rechtbank Gelderland, 13-07-2022