Naar boven ↑

ALGEMENE MEDEDELING

In de loop van januari 2025 wordt deze online omgeving geïntegreerd in Boomportaal (www.boomportaal.nl), waarna deze omgeving wordt opgeheven. Vanaf dat moment linkt deze URL automatisch door naar Boomportaal.

8.463 resultaten

Rechtspraak

PS 2025-0303

Een man is als bestuurder van een verzekerde auto een eenzijdig ongeval overkomen. Hij heeft daarbij ernstig letsel opgelopen. De verzekeraar heeft de onder de SVI-verzekering maximaal uit te keren som aan de man uitgekeerd en wil in deze procedure de uitkering verhalen op de gemeente. De verzekeraar stelt dat de gemeente haar zorgplicht voor het onderhoud van de weg niet heeft nageleefd en daarmee onrechtmatig tegenover de man heeft gehandeld, zodat de verzekeraar als in de rechten van de man gesubrogeerde verzekeraar de schade op de gemeente kan verhalen. In deze procedure draait het in de kern over de vraag of op 19 november 2013, toen het ongeval plaatsvond, het hoogteverschil tussen de bovenzijde van de bovenste asfaltlaag en die van de rechterberm meer dan 7 cm was en zo ja, of die omstandigheid meebrengt dat de gemeente haar zorgplicht tot het onderhouden van de weg heeft geschonden. Het hof is van oordeel dat uit de onderzoeksrapporten niet kan worden geconcludeerd dat er sprake was van zo’n hoogteverschil dat dit een schending van Handboek Wegontwerp 2013 – Basiscriteria (publicatie 328) zou opleveren. In aanvulling hierop zal het hof ook nog onderzoeken, voor het geval zou moeten worden geoordeeld dat die overschrijding wel is komen vast te staan, of de gemeente haar zorgplicht in verband met het beheer van het wegennet in de gemeente heeft geschonden. Om te oordelen dat sprake is van onrechtmatig handelen is immers niet alleen vereist dat sprake was van een gebrekkige weginrichting maar ook dat de gemeente daarvan wist of had moeten weten en verwijtbaar heeft nagelaten maatregelen te nemen. Het hof oordeelt dat hiervan ook geen sprake is. De verzekeraar is er niet in geslaagd aan te tonen dat van de gemeente kan worden gevergd dat zij de wegen intensiever inspecteert dan zij doet, te weten een wegenschouw ieder half jaar en het wekelijks berijden van de wegen door medewerkers van de gemeente waarna bij gebleken hoogteverschil de berm wordt aangevuld. Verder kan van een gemeente zonder nadere toelichting van de verzekeraar, die zij niet heeft gegeven, niet worden gevergd dat zij zo intensief inspecteert dat zij, zodra ergens in het onder haar beheer vallende wegennet het hoogteverschil tussen wegdek en berm te hoog wordt, onmiddellijk actie onderneemt om dat hoogteverschil te verminderen. Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat de gemeente haar zorgplicht heeft geschonden en dat zij daarom niet onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de man. De rechtbank heeft volgens het hof daarom terecht de vorderingen van de verzekeraar afgewezen.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 27-05-2025

Rechtspraak

PS 2025-0300

Deelgeschil. Tijdens het maken van een buitenrit is de vrouw van haar paard gevallen. De hond van de man is blaffend naar het paard toegerend waardoor deze op hol is geslagen. De vrouw heeft door de val een ruggenwervel gebroken en een zware hersenschudding opgelopen. De verzekeraar van de man erkent de aansprakelijkheid maar stelt dat er sprake is van 50% eigen schuld. De verzekeraar stelt niet geheel aansprakelijk te zijn omdat het paard niet is gaan rennen door de hond maar door kuddegedrag, er was namelijk nog een paard aanwezig dat is gaan rennen door de hond. De rechtbank gaat hier niet in mee en ziet het hele gebeuren als een aaneenschakeling van gebeurtenissen waarbij de hond af en aan om beide paarden heen is blijven rennen en hen met zijn geren en geblaf heeft opgejaagd. Daarmee komt de rechtbank toe aan de vraag of er aan de kant van de vrouw omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de schadevergoedingsverplichting vermindert. Die zijn er, maar wel beperkt. De kans dat een paard, waardoor dan ook, schrikt, onverwachte bewegingen maakt of onverwacht gedrag vertoont, zoals hier is gebeurd, is eigen aan het berijden van een paard met een eigen, onberekenbare energie. Dit ligt in de risicosfeer van de ruiter. Een tweede omstandigheid die kan worden toegerekend aan de vrouw is dat zij te paard in/langs een hondenlosloopgebied reed. De rechtbank ziet niet wat de vrouw anders had kunnen of behoren te doen. Zij heeft het paard steeds naar de hond toegedraaid zodat het paard kon zien waar het geluid (gevaar) vandaan kwam om zo het paard te kalmeren. De rechtbank is van oordeel dat verdere omstandigheden die hebben bijgedragen aan de schade aan de kant van de man liggen. De rechtbank komt tot een causale verdeling van 80/20% ten nadele van de man. Door de aard en de ernst van het letsel samen met het feit dat de man voor aansprakelijkheid verzekerd is, ziet de rechtbank aanleiding om na het toepassen van de billijkheidscorrectie uit te gaan van een verdeling van 90/10%. Het percentage eigen schuld wordt niet toegepast op de kosten van het deelgeschil omdat de inzet van het deelgeschil is geweest om duidelijkheid te krijgen of ‘eigen schuld’ überhaupt aan de orde is. Daarbij heeft de verzoekster gelijk gekregen in de stelling dat het door de verweerder gehanteerde percentage eigen schuld van 50% naar beneden moet worden bijgesteld.
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 14-05-2025

Rechtspraak

PS 2025-0299

Deze zaak gaat over de vraag of een inlener aansprakelijk is voor de schade die een ingeleende kracht lijdt als gevolg van het arbeidsongeval dat hem op 21 juni 2017 overkwam. De kantonrechter stelt voorop dat de ingeleende kracht werkzaamheden moest verrichten in een risicovolle werkomgeving. Er werd gewerkt met hoge temperaturen om de stalen platen op maat te snijden en er werden hefmagneten gebruikt om zware gewichten te verplaatsen. Op de inlener rust in dat geval des te meer de verplichting om haar werknemers te voorzien van goede instructies, zodat zij weten hoe zij op een veilige manier dienen te werken, en toe te zien op naleving van die instructies. De inlener heeft aangevoerd dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan doordat zij beschikte over een RI&E, een Huishoudelijk Reglement dat aan de werknemer is uitgereikt, de werknemer beschikte over een VCA en de Veilig Hijsen-opleiding heeft gevolgd, de werkgever samenwerkte met zijn collega , die deze opleiding ook had gevolgd, en dat de werknemer deelnam aan toolboxmeetings van de vrouw. De kantonrechter oordeelt dat niet duidelijk is wat er tijdens de toolboxmeetings is besproken en of de werknemer hierbij aanwezig was. De RI&E behandelt volgens de kantonrechter alleen algemene onderwerpen en geen concrete veiligheidsmaatregelen. Daarbij zorgt het feit dat de ingeleende kracht beschikte over een VCA en een opleiding Veilig Hijsen er niet voor dat er geen toezicht meer moest worden gehouden op de werkwijze. Niet is gebleken dat voorafgaand aan het ongeval de werknemer is gewaarschuwd of er is geprobeerd de werknemer ervan te weerhouden dat hij de werkwijze ging toepassen door op de containers te gaan staan en de magneet te gebruiken die hij heeft gebruikt. Met inachtneming van het toetsingskader van artikel 7:658 BW en na afweging van de omstandigheden van het geval concludeert de kantonrechter dat de inlener meer maatregelen en instructies had moeten nemen en geven, en dus niet alles heeft gedaan wat van haar mocht worden verwacht. Door dit na te laten is de vrouw tekortgeschoten in haar zorgplicht jegens de werknemer en aansprakelijk voor de schade die hij ten gevolge van het ongeval lijdt. De kantonrechter bepaalt dat de vrouw een voorschot op de schadevergoeding moet betalen. Voor wat betreft de hoogte van het smartengeld acht de kantonrechter het redelijk ook acht te slaan op de consultatieversie van de ‘Rotterdamse Schaal’, een ordening van smartengeldbedragen bij letsel en andere persoonsaantastingen. Mede gelet daarop acht de kantonrechter een voorschot op de immateriële schadevergoeding van € 13.000 redelijk.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Locatie Bergen op Zoom), 22-05-2025

Rechtspraak

PS 2025-0297

Strafrecht. Verdachte wordt veroordeeld voor doodslag. De jongste zoon van het slachtoffer krijgt € 20.000 aan affectieschade toegekend. Dit zal worden gestort op een ten behoeve van de zoon te openen rekening met een zogenoemde BEM-clausule. De oudste zoon van het slachtoffer krijgt ook € 20.000 aan affectieschade toegekend. De gevorderde shockschade wordt afgewezen aangezien hij niet rechtstreeks geconfronteerd is met de ernstige gevolgen van het misdrijf. De echtgenote van het slachtoffer krijgt € 20.000 aan affectieschade en € 20.000 aan shockschade toegekend. De echtgenote was aan het bellen met haar man op het moment dat haar man aangevallen werd door de verdachte. Zij is hierdoor geconfronteerd met de gevolgen van het delict. De echtgenote van het slachtoffer heeft verder nog een vergoeding van de schade gevorderd door gederfd levensonderhoud ten bedrage van € 89.792,21. Het gerechtshof acht haar in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk. Naar het oordeel van het gerechtshof is er in beginsel voldoende gelegenheid geweest voor een evenwichtig partijdebat over de vorderingen van de benadeelde partijen en daarmee ook over de vordering tot vergoeding van gederfd levensonderhoud. De vraag is echter of dit debat uitputtend genoeg is geweest, gelet op de omvang en complexiteit van de vorderingen op dit onderdeel, de betwisting van de vordering tot vergoeding van schade door gederfd levensonderhoud door de verdediging, en of eigen onderzoek van het gerechtshof naar de toewijsbaarheid van deze vordering daarvoor voldoende compensatie kan bieden. Het gerechtshof is van oordeel dat dit niet het geval is.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 28-05-2025