Naar boven ↑

ALGEMENE MEDEDELING

In de loop van januari 2025 wordt deze online omgeving geïntegreerd in Boomportaal (www.boomportaal.nl), waarna deze omgeving wordt opgeheven. Vanaf dat moment linkt deze URL automatisch door naar Boomportaal.

8.463 resultaten

Rechtspraak

PS 2025-0320

Een vrouw is in 2016 gedetineerd geweest. Tijdens haar detentie is de vrouw in het ziekenhuis onderzocht vanwege (pijn)klachten aan haar knie. Bij de vrouw is een knieprothese geplaatst. In de periode na haar operatie heeft de vrouw klachten c.q. beperkingen ondervonden in haar herstel. De orthopedisch chirurg heeft in een brief, geadresseerd aan de huisarts, gesteld dat er sprake is van een beperkte functie, waarschijnlijk ten gevolge van onvoldoende oefentherapie in de penitentiaire instelling. De vrouw vordert nu een verklaring voor recht dat de Staat jegens haar aansprakelijk is voor de schade die het gevolg is van het niet of onvoldoende bieden van de (medische) (na)zorg die noodzakelijk, geïndiceerd of geadviseerd was in relatie tot haar knieoperatie. Aan haar vordering legt de vrouw ten grondslag dat de Staat een zorgplicht heeft jegens gedetineerden en dat het toerekenbaar tekortkomen in de nakoming van die zorgplicht een onrechtmatige daad oplevert. De Staat stelt dat hij de zorgplicht niet heeft geschonden en betwist daarnaast het bestaan van een causaal verband tussen (al dan niet onvoldoende) nazorg en de schade van de vrouw. De rechtbank is van oordeel dat de feitelijk aan de vrouw geboden zorg voldoet aan de eisen die daaraan gesteld mogen worden. Hierbij wordt getoetst aan de KNGF-richtlijn ‘Artrose-heup-knie’. De rechtbank overweegt dat niet ter discussie staat dat voorafgaand aan de operatie is gesproken over een andere frequentie aan fysiotherapie dan uiteindelijk feitelijk is aangeboden. Het is weliswaar denkbaar dat daarmee andere verwachtingen bij de vrouw zijn ontstaan, maar dat betekent nog niet dat voor de vraag of de Staat zijn zorgplicht heeft geschonden een ander toetsingskader geldt. De rechtbank wijst de vordering van de vrouw af.
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 04-06-2025

Rechtspraak

PS 2025-0319

Deelgeschil. Een man is tussen oktober 2009 en oktober 2010 en in de periode van augustus 2015 tot en met januari 2016 bij neurologen van een ziekenhuis onder behandeling geweest vanwege neurologische klachten. In 2019 is de man geopereerd op de afdeling neurochirurgie. Na de operatie is de man last blijven houden van klachten. Hij is van mening dat het ziekenhuis aansprakelijk is voor de schade die hij lijdt en heeft geleden doordat de behandelende artsen verwijtbaar hebben gehandeld door niet de juiste diagnose te stellen. De rechtbank heeft in een eerdere beschikking een voorlopig deskundigenbericht bevolen door een neuroloog en in een daaropvolgende beschikking geoordeeld dat het ziekenhuis aansprakelijk is voor de schade als gevolg van de gemiste diagnose. De rechtbank heeft in deze beschikking overwogen dat onduidelijk is welke schade de man precies lijdt door de tekortkoming van het ziekenhuis. De rechtbank heeft partijen dringend in overweging gegeven daarover snel met elkaar in gesprek te gaan. Er heeft overleg plaatsgevonden maar partijen zijn er niet in geslaagd om een minnelijke regeling te treffen. In totaal heeft het ziekenhuis en haar aansprakelijkheidsverzekeraar een bedrag van € 26.000 bevoorschot. De man verzoekt de rechtbank nu om het ziekenhuis en haar aansprakelijkheidsverzekeraar te veroordelen tot betaling van een aanvullend voorschot op de schade voor een bedrag van € 25.000. De rechtbank overweegt dat het verzoek onvoldoende onderbouwd is. De man heeft geen andere of aanvullende stukken in het geding gebracht ter onderbouwing van zijn schade dan stukken die in de eerdere procedures tussen partijen zijn overgelegd. Het beroep op punitive damages als rechtvaardiging voor het toekennen van extra smartengeld in verband met het lange tijdsverloop slaagt niet. Het Nederlandse rechtsstelsel kent geen vorm van schadevergoeding als straf. Het verzoek wordt afgewezen.
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 28-05-2025

Rechtspraak

PS 2025-0315

Kort geding. Verzekeringszaak. Eiser is slachtoffer van een verkeersongeval in 2021, waarbij hij opzettelijk is aangereden. De WAM-verzekeraar van de dader heeft aansprakelijkheid erkend. Het slachtoffer ervaart in toenemende mate diverse lichamelijke en psychische klachten. De WAM-verzekeraar betwist de causaliteit tussen het ongeval en de klachten. Het slachtoffer vordert in deze procedure te bepalen dat de WAM-verzekeraar een aanvullend voorschot van € 45.000 verstrekt op de geleden schade, dan wel een in redelijkheid en billijkheid vast te stellen bedrag. Partijen zijn het er ter zitting over eens geworden dat een onderzoek naar de causaliteit alsnog op korte termijn moet worden gedaan. Ter zitting is verder gebleken dat het van belang is dat er op de kortst mogelijke termijn een traject moet worden opgestart dat is gericht op revalidatie. De vordering van het slachtoffer is in kort geding niet volledig toewijsbaar, nu weliswaar aannemelijk is dat hij en zijn gezin het financieel zeer krap hebben, maar niet is gebleken dat zij momenteel niet rond kunnen komen. Desalniettemin is de voorzieningenrechter wel van oordeel dat er voor het slachtoffer meer financiële ruimte moet komen voor de komende periode. Hierbij neemt de voorzieningenrechter ook in aanmerking dat de WAM-verzekeraar sinds het ongeval niet proactief heeft gehandeld, waardoor er thans – ruim vier jaar na het ongeval – nog steeds onvoldoende duidelijkheid bestaat over de medische en juridische causaliteit tussen de klachten van het slachtoffer en het ongeval. De WAM-verzekeraar moet voor een periode van zes maanden een bedrag van € 1.000 per maand te betalen, als voorschot onder algemene titel.
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 22-04-2025