Naar boven ↑

ALGEMENE MEDEDELING

In de loop van januari 2025 wordt deze online omgeving geïntegreerd in Boomportaal (www.boomportaal.nl), waarna deze omgeving wordt opgeheven. Vanaf dat moment linkt deze URL automatisch door naar Boomportaal.

8.463 resultaten

Rechtspraak

PS 2025-0423

Deelgeschil. Een man was op basis van een zee-arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd werkzaam in de functie van painter. Hij is tewerkgesteld op een zeeschip. Dit zeeschip is overvallen door een groep piraten, waarbij de man is gegijzeld. De man is tijdens beschietingen gewond geraakt door kogels in zijn linkerarm en linkerbeen en is door de piraten vier weken vastgehouden in de jungle. De kantonrechter heeft voor recht verklaard dat de werkgever jegens de man aansprakelijk is voor de door de man gleden en te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van de gijzeling. De man verzoekt nu dat de werkgever gelast wordt om mee te werken aan een onafhankelijk deskundigenonderzoek, ter verkrijging van een diagnose. Daarnaast heeft de man verzocht om voor recht te verklaren dat de op te stellen rapportage als uitgangspunt dient voor de (verdere) berekening van het verlies aan arbeidsvermogen. Verder heeft hij verzocht om een betaling van een voorschot van € 100.000. In de loop van de procedure hebben partijen overeenstemming bereikt over de benoeming van een psychiatrisch deskundige en de vraagstelling, waarna de man de eerste twee verzoeken heeft ingetrokken. In het aanvullende verzoekschrift verzoekt de man dat de werkgever wordt gelast om mee te werken aan een onafhankelijk arbeidsdeskundig onderzoek, te verrichten door een door de rechtbank aan te wijzen arbeidsdeskundige, ter bepaling van het verlies aan arbeidscapaciteit van de man. De kantonrechter is van oordeel dat het (nieuwe) verzoek van de man om de werkgever te gelasten mee te werken aan een arbeidsdeskundig onderzoek zich niet (meer) leent voor beoordeling in het kader van de onderhavige deelgeschilprocedure. Dit verzoek wordt daarom afgewezen. De kantonrechter kent wel een aanvullend voorschot van € 30.000 toe.
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 18-07-2025

Rechtspraak

PS 2025-0421

Een schilder is in 2021 van een balkon gevallen. De werkgever is naar aanleiding van dit ongeval door de strafrechter veroordeeld. In een eerder tussenarrest heeft het hof partijen de gelegenheid gegeven om het arrest waarbij is beslist op het hoger beroep tegen het strafvonnis in het geding te brengen, het hof te laten weten of cassatieberoep wordt ingesteld tegen (hetgeen het geval is) dit arrest en om zich over de betekenis van het arrest voor deze procedure uit te laten. Omdat het strafarrest nog niet onherroepelijk is, levert het arrest geen dwingend bewijs van de in dat arrest bewezen verklaarde feiten als bedoeld in artikel 161 Rv. Het hof beoordeelt de feiten in de zaak zonder van de dwingende bewijskracht van het strafarrest uit te gaan. Het hof oordeelt dat de werkgever niet heeft voldaan aan zijn zorgplicht. De werkgever heeft onvoldoende veiligheidsmaatregelen getroffen. Er is geen sprake van bewuste roekeloosheid aan de kant van de schilder. De werkgever is aansprakelijk. De vordering van de schilder als benadeelde partij in de strafprocedure is door de strafkamer van het hof toegewezen tot een totaalbedrag van € 84.784,26. Het hof overweegt dat het strafarrest nog niet onherroepelijk is geworden doordat de werkgever inmiddels cassatieberoep tegen het strafarrest heeft ingesteld. Reeds op die grond kan de werkgever zich niet op het gezag van gewijsde van het strafarrest beroepen. Ook als het cassatieberoep in de strafzaak wordt afgewezen en de veroordeling benadeelde partij in de strafzaak in stand blijft, geldt dat de gevorderde schadevergoeding in de strafzaak slechts gedeeltelijk is toegewezen en dat [geïntimeerde] voor het overige in zijn vorderingen niet-ontvankelijk is verklaard. De werkgever kan zich, ten aanzien van het gedeelte van de vordering waarover in de strafzaak niet inhoudelijk is beslist, niet op het gezag van gewijsde van het strafarrest beroepen (artikel 236 lid 1 Rv). Van belang is dat de strafrechter enkel voor bepaalde posten een voorschot op de schadevergoeding heeft toegewezen. Dit betekent dat voor zover in deze procedure (ten overstaan van de civiele rechter) een hoger bedrag wordt toegewezen, dit hogere bedrag verschuldigd is. Dit geldt ook voor zover in een eventuele schadestaatprocedure nog bedragen worden toegewezen voor de ná 31 december 2023 geleden schade. Praktisch gezien betekent dit dat de totale door de werkgever te betalen schadevergoeding de volledige in deze civiele procedure toegewezen en nog toe te wijzen bedragen zijn (inclusief de toegewezen wettelijke rente) en hij deze bedragen dus moet betalen aan [geïntimeerde].
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 22-07-2025

Rechtspraak

PS 2025-0419

In 2022 heeft een verkeersongeval plaatsgevonden tussen een fietser en scooterrijder. De scooterrijder heeft onder meer ernstig traumatisch schedel-hersenletsel opgelopen. Op dit moment heeft de man 100% gehoorverlies rechts, is zijn evenwichtsorgaan rechts (blijvend) beschadigd en kan hij door de hersenschade prikkels niet goed verwerken, is hij snel moe en heeft hij nog altijd concentratieproblemen. De scooterrijder spreekt de fietser aan voor zijn letselschade. De rechtbank overweegt dat het geschil beoordeeld dient te worden aan de hand van artikel 6:162 BW en de reflexwerking van artikel 185 WVW. De scooterrijder erkent dat ook zijn wangedrag (volgens hem in zeer beperkte mate) heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval en heeft daarom geen beroep gedaan op overmacht. De rechtbank is van oordeel dat de fietser enige verkeersfouten heeft gemaakt, maar dat deze wegvallen tegen die van de scooterrijder. De scooterrijder (een beginnend bestuurder) had te veel alcohol gedronken (hetgeen de rechtbank afleidt uit de verklaring van de eiser en overige omstandigheden), reed te hard, anticipeerde/keek niet, hield niet goed rechts op fietsstrook en reageerde niet op de situatie, terwijl dat wel nog kon. Dat het de scooterrijder is die letsel heeft opgelopen en dat de fietser ongeschonden is gebleven doet niets af aan het gevaar dat in de situatie van de scooter uitging. De rechtbank komt tot de som dat de fouten van de scooterrijder voor 90% aan het ontstaan van het ongeval hebben bijgedragen en de rijwijze van de fietser voor 10%. De rechtbank overweegt verder dat de scooterrijder verplicht was een helm te dragen. Volstrekt helder is dat het niet dragen van een helm door de scooterrijder er in (zeer) belangrijke mate aan heeft bijgedragen dat hij zulk ernstig letsel heeft opgelopen. Naar het oordeel van de rechtbank overstijgt de bijdrage die de scooterrijder hiermee aan het ontstaan van de schade heeft geleverd ruimschoots de in de causaliteitsverdeling resterende 10%. De causale verdeling is daarmee dat de bijdrage die de scooterrijder aan het ontstaan van het ongeval en de schade heeft geleverd, op 100% moet worden gesteld. Hoewel de ernst van het letsel aanleiding zou kunnen geven de vastgestelde causale verdeling met toepassing van de billijkheidscorrectie in het nadeel van de fietser te verhogen, ziet de rechtbank daar in het onderhavige geval geen aanleiding toe.
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 02-07-2025

Rechtspraak

PS 2025-0417

Strafrecht. Op 20 mei en 9 juni 2024 is de verdachte als dader betrokken geweest bij twee schietincidenten. De rechtbank oordeelt dat hij op 20 mei 2024 in de verdediging van zijn restaurant te ver is gegaan door tweemaal op belagers van het restaurant te schieten. Voor dit feit spreekt de rechtbank verdachte vrij van de ten laste gelegde poging tot moord wegens het ontbreken van voorbedachten rade, en veroordeelt de rechtbank verdachte wegens poging tot doodslag. De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich op 9 juni 2024 schuldig heeft gemaakt aan een wraakactie, waarbij hij met voorbedachten rade heeft geprobeerd een ander van het leven te beroven door hem op te wachten en meermalen met een vuurwapen te schieten. De rechtbank is van oordeel dat op de verdachte geen schadevergoedingsplicht jegens een van de slachtoffers rust, omdat de schade mede het gevolg is van een omstandigheid die aan het slachtoffer kan worden toegerekend (eigen schuld als bedoeld in artikel 6:101 BW). De benadeelde heeft zichzelf in deze situatie gebracht en daarmee in aanzienlijke mate bijgedragen aan het ontstaan van de schade. De rechtbank is van oordeel dat het slachtoffer zich opmaakte om een dermate ernstig strafbaar feit uit te voeren, te weten brandstichting, dat de door hem geleden schade als gevolg van de gebeurtenissen op grond van billijkheid geheel voor eigen rekening dient te komen. Een ander slachtoffer krijgt € 12.000 aan immateriële schadevergoeding toegekend. Hij heeft lichamelijk letsel en psychisch letsel overgehouden aan het incident. Zo blijkt onder meer dat hij is gediagnosticeerd met een posttraumatische stressstoornis en staat hij voor zijn psychische klachten onder behandeling bij een psycholoog. De door de benadeelde partij aangehaalde Rotterdamse Schaal bevindt zich nog in de consultatiefase, waardoor de rechtbank geen doorslaggevend gewicht toekent aan de daarin genoemde bedragen.
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Lelystad), 23-07-2025

Rechtspraak

PS 2025-0416

Strafrecht. Bewezenverklaring van de eendaadse samenloop van doodslag en openlijk geweld tegen een persoon met de dood ten gevolge. De verdachte heeft bij het slachtoffer het dodelijke steekletsel toegebracht. Alle benadeelde partijen vorderen vergoeding van affectieschade, waaronder de broer en zus van het overleden slachtoffer. De raadsman van de benadeelde partijen heeft aangevoerd dat wordt gewerkt aan een wetsvoorstel om ook broers en zussen recht op vergoeding van affectieschade te geven. Bij de beoordeling van de verzoeken in deze zaak zal hier niet op worden vooruitgelopen. Hoewel de rechtbank inziet dat er sprake was van een hechte band tussen de benadeelde partijen en het slachtoffer en dat het overlijden van het slachtoffer bij hen veel leed en verdriet heeft veroorzaakt, is zij van oordeel dat de namens de benadeelden aangevoerde omstandigheden onvoldoende zijn om in aanmerking te komen voor toepassing van de hardheidsclausule. De dochter van het overleden slachtoffer vordert daarnaast vergoeding van shockschade. Zij heeft haar vader zien liggen onder een wit laken, het sporenonderzoek aanschouwd en de getuigenverklaringen met betrekking tot het incident aangehoord. Zij heeft ook het bovenlichaam van haar vader ontbloot om te onderzoeken hoe vaak en waar haar vader precies gestoken is. Zij had voor haar gevoel geen andere keuze dan dit te doen. De rechtbank overweegt dat geen sprake is geweest van waarneming van het lichaam en de verwondingen van het slachtoffer door de dochter meteen na het misdrijf. Ook is niet gebleken dat zij met de latere gevolgen van dit geweld onverhoeds en onvermijdbaar is geconfronteerd. De dochter heeft immers – hoe voorstelbaar ook – uit eigen beweging de confrontatie met het lichaam van haar vader opgezocht. De rechtbank realiseert zich dat de benadeelde partij door de gewelddadige dood van haar vader diep is getroffen, maar deze enorme impact op haar leven is het gevolg van de dood van haar vader en dus niet aan te merken als schokschade.
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 22-07-2025