Strafrecht. De verdachte heeft het slachtoffer in het bijzijn van haar minderjarige kinderen – destijds dertien en drie jaar oud – tientallen keren met een mes in haar gezicht, hoofd en hals gestoken. De zoon van het slachtoffer heeft zich als benadeelde in het strafproces gevoegd. Het hof stelt vast dat de zoon getuige is geweest van het bewezen verklaarde feit en is geconfronteerd met de ernstige gevolgen daarvan bij het zien van het levenloze lichaam van zijn moeder, het slachtoffer. Bovendien heeft de benadeelde partij de verdachte tijdens het steken geprobeerd te stoppen en van zijn moeder af te trekken, terwijl zij zijn naam riep. Het hof is echter van oordeel dat er sprake is van samenloop van affectieschade en shockschade. In zo’n geval van samenloop van deze aanspraken zal de rechter aan de hand van de omstandigheden van het geval naar billijkheid en schattenderwijs moeten afwegen in hoeverre bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding van de immateriële schade die het gevolg is van het hiervoor bedoelde, door de hevige emotionele schok veroorzaakte geestelijk letsel, rekening wordt gehouden met die aanspraak op affectieschade. Gelet op het hiervoor overwogene wordt de omvang van de shockschade van de zoon, rekening houdend met de aanspraak op affectieschade, met inachtneming van alle omstandigheden van het geval – in het bijzonder de omstandigheid dat de benadeelde partij geprobeerd heeft om de verdachte tijdens het steken van het slachtoffer af te trekken en zijn zusje heeft beschermd – en gelet op vergelijkbare gevallen, begroot op € 40.000. De dochter van het slachtoffer voegt zich ook in het strafproces. Het hof is van oordeel dat het gevorderde bedrag van € 20.000 aan affectieschade toewijsbaar is. Daarnaast is de benadeelde partij ongewild getuige geweest van het om het leven brengen van haar moeder door haar vader en is zij geconfronteerd geweest met het levenloze lichaam van het slachtoffer. Namens de benadeelde partij is met stukken onderbouwd dat bij haar sprake is van geestelijk letsel, dat gelet op de aard en de gevolgen, ernstig is. De dochter komt daarom in aanmerking voor shockschade. Het hof is echter – overeenkomstig het hiervoor overwogene bij de vordering van de zoon – van oordeel dat er sprake is van samenloop van affectieschade en shockschade, waardoor de omvang van de shockschade, rekening houdend met de aanspraak op affectieschade, met inachtneming van alle omstandigheden van het geval en gelet op vergelijkbare gevallen, naar maatstaven van billijkheid wordt begroot op € 30.000. De vader en moeder van het slachtoffer hebben beiden recht op affectieschade als bedoeld in artikel 6:108 lid 3 en lid 4 onder c BW. De gevorderde affectieschade gedaan door de stiefmoeder wordt afgewezen. Tot slot voegt de broer van het slachtoffer zich als benadeelde partij. De broer doet een beroep op de hardheidsclausule uit artikel 6:108 lid 4 sub g BW. Het hof is van oordeel dat de door de benadeelde partij aangevoerde omstandigheden niet een beroep op de hardheidsclausule rechtvaardigen. Niet is gebleken dat de verhouding tussen de benadeelde partij en zijn overleden zus sterk afweek van wat in het algemeen gebruikelijk is tussen broers en zussen binnen een gezin. Het hof wijst de vordering tot toekenning van affectieschade daarom af.
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 27-08-2025