Naar boven ↑

ALGEMENE MEDEDELING

In de loop van januari 2025 wordt deze online omgeving geïntegreerd in Boomportaal (www.boomportaal.nl), waarna deze omgeving wordt opgeheven. Vanaf dat moment linkt deze URL automatisch door naar Boomportaal.

8.463 resultaten

Rechtspraak

PS 2025-0462

Strafrecht. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een groot aantal zedenfeiten, waaronder het seksueel misbruiken van zijn 3-jarige zoon. De moeder van het zoontje vordert vergoeding voor de door haar geleden immateriële schade voor de gevolgen die het misbruik van haar kind voor haar heeft gehad. Schriftelijk zijn voor deze schade meerdere rechtsgronden genoemd: affectieschade, schokschade, verplaatste schade en daarnaast op grond van een onrechtmatig handelen jegens de benadeelde zelf. Ter zitting heeft de raadsvrouw aangevoerd dat sprake zou zijn van affectie- dan wel schokschade. Daarnaast heeft zij gesteld dat de verdachte jegens de moeder ook rechtstreeks een onrechtmatige daad heeft gepleegd. Voor zover de raadsvrouw stelt dat benadeelde op grond van schokschade recht heeft op vergoeding, kan de rechtbank haar daarin niet volgen. Benadeelde is niet direct getuige geweest van het misbruik van haar zoon. Gesteld noch gebleken is dat zij daarna met beelden van het misbruik is geconfronteerd. Evenmin kan de vordering op basis van geleden affectieschade worden toegewezen. Dat er sprake is van ernstig misbruik van het zoontje kan niet zonder meer leiden tot de conclusie dat sprake is van zodanig ernstig en blijvend letsel dat op grond daarvan recht op vergoeding ontstaat bij de moeder. De rechtbank overweegt verder dat voor zover al rechtens kan worden aangenomen dat in geval van seksueel misbruik van een kind, tevens een onrechtmatige daad wordt gepleegd jegens de ouder van dat kind, daarvoor in dit geval onvoldoende is gesteld.
Rechtbank Noord-Nederland (Locatie Assen), 02-09-2025

Rechtspraak

PS 2025-0461

Twee automobilisten zijn tegen elkaar aangebotst terwijl zij beiden aan het parkeren waren. Partijen hebben toen een schadeformulier ingevuld, waarna de verzekeraar van de verzoekende partij heeft geoordeeld dat beide partijen (voor de helft) aansprakelijk zijn voor het ongeval. Vanwege de gedeelde aansprakelijkheid heeft de verzekeraar het eigen risico van de verzoekende partij voor de duur van twee jaar verhoogd naar € 500 in plaats van € 0, en is hij een trede gedaald op de ‘no-claimladder’. De verzoekende partij is het niet eens met de beoordeling van de verzekeraar dat beide partijen voor de helft aansprakelijk zijn (en de gevolgen daarvan). Daarom wil hij in rechte laten vaststellen dat hij geen schuld heeft aan het ongeval, en daartoe de verwerende partij en zichzelf als getuigen doen laten horen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de verzoekende partij gesteld dat een vervolgprocedure zich ook tot de verwerende partij zou kunnen richten, in die zin dat een verklaring voor recht zou kunnen worden gevorderd over de verdeling van de aansprakelijkheid. Uit alles blijkt echter dat het geschil in een eventueel nog te volgen bodemprocedure zich tot de verzekeraar richt, en niet tot de verwerende partij. Daarom heeft de verzoekende partij geen belang bij een voorlopige bewijsverrichting in een procedure tegen de verwerende partij. Deze verzoekschriftprocedure heeft de verzoekende partij echter wel tegen de verwerende partij gericht, en niet tegen de verzekeraar. De rechtbank wijst het verzoek dan ook af bij gebrek aan belang daarbij.
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 22-08-2025

Rechtspraak

PS 2025-0459

Strafrecht. De rechtbank legt 42 maanden gevangenisstraf op, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van vier jaren. In 2024 heeft een aan de schuld van de verdachte te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. De verdachte heeft met 140 km/uur gereden waar 60 km/uur was toegestaan, dit terwijl hij onder invloed van alcohol was. Door dit verkeersongeval is een mede-inzittende overleden en liep een tweede mede-inzittende een borstbeenbreuk op. Een benadeelde partij vordert vergoeding van affectieschade. De verdediging heeft naar voren gebracht dat de verzekeringsmaatschappij van verdachte al contact heeft gehad met de benadeelde en dat er ook al zaken zouden zijn toegezegd, namelijk vergoeding van affectieschade ter hoogte van 75% van € 20.000, en indien het gaat om een misdrijf de volledige € 20.000. Betreffende deze ontvankelijkheid van de benadeelde partij stelt de rechtbank aan de hand van de door de verdediging overgelegde e-mail vast dat bij de verzekeraar enkel de bereidheid aanwezig is om de affectieschade van de benadeelde partij te vergoeden. Deze toezegging is naar het oordeel van de rechtbank van een geheel andere orde dan hetgeen blijkt uit het door de verdediging aangehaalde arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2010:BK9031). Nu in het onderhavige geval enkel sprake is van een bereidheid om de schade te vergoeden is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering in deze strafprocedure. De rechtbank maakt daarbij wel de opmerking dat het niet de bedoeling is dat twee keer de affectieschade aan de benadeelde partij wordt vergoed en daarmee ook twee keer voor rekening van verdachte zou komen. De gevorderde affectieschade wordt toegewezen.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Locatie Breda), 29-08-2025

Rechtspraak

PS 2025-0458

Tijdens werkzaamheden in Parijs voor de Olympische Spelen is een zzp’er gewond geraakt door een schaarhoogwerker die werd bestuurd door een medewerkster van een ander bedrijf. Hierbij heeft de man zijn voet op meerdere plaatsen gebroken. De belangenbehartiger van de man heeft zowel de werkgever van de vrouw die de schaarhoogwerker bestuurde als haar AVB-verzekeraar aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ongeval. De AVB-verzekeraar heeft dekking afgewezen en is van mening dat de WAM-verzekeraar van de hoogwerker moet worden aangesproken. De man en de werkgever vorderen dat de AVB-verzekeraar op grond van de AVB-polis dekking verleent, althans de schade in behandeling neemt. De voorzieningenrechter acht voorshands aannemelijk dat sprake is van een ongeval dat veroorzaakt is door een WAM-plichtig voertuig tijdens deelname aan het verkeer. Vast staat immers dat het ongeval is ontstaan doordat de hoogwerker een stukje achteruit is gereden en daarbij op de voet van de man is gekomen. Uit overgelegde foto’s blijkt duidelijk dat de hoogwerker zich op een weg bevond. Bovendien is niet zonder meer vereist dat een ongeval op de openbare weg plaatsvindt. Ook het (tijdelijk) afgesloten zijn van een weg is niet van doorslaggevend belang voor de vraag of in een concreet geval WAM-dekking moet worden verleend. Het is dus aannemelijk dat de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval gedekt is op een (Franse) WAM-verzekering en dus niet op de AVB-polis, waarin een uitsluiting is opgenomen voor WAM-schades. Weliswaar is nog niet duidelijk welke verzekeraar feitelijk betrokken is, maar dat moet alsnog te achterhalen zijn, nu de eigenaar en het registratienummer van de hoogwerker bekend zijn. De vordering wordt afgewezen.
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 18-08-2025

Rechtspraak

PS 2025-0457

Deelgeschil. In 2020 heeft een monteur de opdracht gekregen om samen met een collega acht markiezen aan de gevel van een boerderij te bevestigen. Tijdens het handmatig verplaatsen van een van de markiezen heeft de monteur een bicepspeesruptuur opgelopen. De werkgever van de monteur wijst iedere aansprakelijkheid af. Partijen hebben gecorrespondeerd over het gewicht van de markiezen. In opdracht van de werkgever en haar verzekeraar is onderzoek gedaan naar de afmetingen en het gewicht van de markiezen en heeft een toedrachtsonderzoeker onderzoek gedaan naar de oorzaak van het bedrijfsongeval. Ondertussen is het dienstverband beëindigd. De monteur verzoekt de kantonrechter nu om te bepalen dat de werkgever aansprakelijk is voor de door hem geleden schade als gevolg van het bedrijfsongeval. De kantonrechter overweegt dat de markiezen circa 19,2 kilogram per stuk wogen en dat de monteur over een circa halve meter brede (mest)goot moest stappen, waarna hij de markiezen vervolgens over een afstand van minstens 70 meter over een oneffen boerenerf naar de gevel van de boerderij moest verplaatsen. Bovendien betrof het markiezen van een zodanig formaat dat deze door één persoon niet eenvoudig hanteerbaar waren. Onder deze omstandigheden mocht redelijkerwijs van de werkgever worden verwacht dat zij de monteur – hoewel ervaren en gecertificeerd – instrueerde over de wijze waarop de markiezen moesten worden verplaatst: bijvoorbeeld door deze gezamenlijk te tillen ofwel door daarbij gebruik te maken van mechanische hulpmiddelen. Door die instructies na te laten en de wijze van verplaatsing ter beoordeling aan de monteur en zijn collega over te laten, heeft de werkgever onvoldoende invulling gegeven aan de ingevolge artikel 7:658 BW op haar als werkgever rustende zorgplicht. Het verzoek van de monteur wordt toegewezen.
Rechtbank Noord-Nederland (Locatie Groningen), 11-10-2022

Rechtspraak

PS 2025-0456

Deelgeschil. In 2022 is een bezoekster van een evenement ten val gekomen toen zij in een lege stenen vijver stapte. Bij de val heeft de bezoekster haar linkerarm gebroken. De bezoekster verzoekt de rechtbank om nu voor recht te verklaren dat de gemeente en/of haar verzekeraar (op grond van artikel 6:174 BW dan wel artikel 6:162 BW) en/of de organisator van het evenement en/of haar verzekeraar (op grond van artikel 6:162 BW) hoofdelijk aansprakelijk is/zijn voor de schade die zij lijdt door de val. De rechtbank overweegt dat de bezoekster met de door haar overgelegde stukken niet helemaal duidelijk heeft weten te maken wat er precies is gebeurd. De bezoekster stelt dat zij is uitgegleden toen zij haar voet in de vijver zette, omdat het daar glad was door algvorming en regenachtig weer. De gemeente betwist dat de vijver glad was door algvorming. De rechtbank oordeelt dat op basis van de verklaringen van partijen en de overgelegde stukken niet als vaststaand kan worden aangenomen dat er op de bewuste avond sprake was van algvorming in de vijver. De bezoekster gaat er weliswaar van uit dat dit de oorzaak was van haar val, maar zij heeft de aanwezigheid van groene aanslag niet zelf vastgesteld. Dat zij heeft mogen concluderen dat die aanslag er wel was, vanwege de vlekken op haar broek en schoenen, heeft zij onvoldoende onderbouwd. Hoe die vlekken er precies uitzagen is niet bekend (foto’s van de broek en schoenen zijn niet overgelegd) en deze vlekken kunnen mogelijk ook zijn veroorzaakt doordat er wat vuil of blad in de vijver lag. Foto’s die kunnen aantonen dat er algaanslag in de vijver aanwezig was, zijn niet overgelegd. Door de bezoekster zijn ook geen getuigen genoemd die daarover kunnen verklaren. De bezoekster heeft wel een schriftelijke verklaring van haar zoon overgelegd, maar deze verklaring, die een jaar later is opgesteld, overtuigt niet. De rechtbank overweegt dat zelfs als vast zou komen te staan dat er wel algvorming aanwezig was in de vijver, dit nog niet betekent dat een van de verwerende partijen aansprakelijk is voor het ongeval. Er was namelijk geen sprake van schending van een zorgplicht of onrechtmatige gevaarzetting. De gemeente hoefde er zowel tijdens als buiten het evenement om geen rekening mee te houden dat mensen de vijver zouden betreden. Verder mocht de gemeente verwachten dat als er dan toch iemand in de vijver zou stappen, deze persoon daarbij bijzonder oplettend en voorzichtig zou zijn. Dat er een ongeval, met mogelijk nare gevolgen, zou gebeuren, was dan ook zeer onwaarschijnlijk en de gemeente hoefde met het oog daarop de vijver niet af te zetten met een hek of lint. Ook de organisator hoefde niet te verwachten dat bezoekers over de hoge brede rand heen, ín de vijver zouden stappen. Daarvoor boden het kunstwerk op het plein en de uitgezette looproute geen enkele aanleiding.
Rechtbank Oost-Brabant (Locatie 's-Hertogenbosch), 20-08-2025

Rechtspraak

PS 2025-0455

In 2019 is een man een ongeval overkomen. Als gevolg van dit ongeval zijn diverse klachten ontstaan. In 2021 heeft de AOV-verzekeraar van de man bericht dat ter beoordeling van zijn arbeids(on)geschiktheid een specialistisch onderzoek nodig is. Er zijn vervolgens een psychiatrische expertise, een neuropsychologisch onderzoek en een psychologisch onderzoek verricht door een deskundigenbureau, waarna een rapport is uitgebracht. De man was en is het niet eens met de conclusies van het specialistisch onderzoek van het deskundigenbureau maar wist destijds niet hoe hij dat kenbaar moest maken aan de verzekeraar. De verzekeraar heeft de man niet gewezen op artikel 5.3 van de polisvoorwaarden op basis waarvan de man recht heeft op een (medische) second opinion. Deze discussie is destijds ook op de achtergrond geraakt door het beroep van de verzekeraar op onder meer de alcoholclausule, op grond waarvan zij weigerde nog langer een AOV-uitkering te verstrekken. De verzekeraar heeft, onder de voorwaarde dat haar beroep op de (uitsluitings)clausules in de polisvoorwaarden wordt afgewezen, verklaard haar medewerking te willen verlenen aan een second opinion. Omdat de rechtbank dat beroep in een eerder tussenvonnis heeft afgewezen, moet worden beslist over de wijze waarop deze second opinion wordt vormgegeven. Partijen verschillen daarover van mening. De rechtbank volgt het standpunt van de man en oordeelt dat de medische second opinion moet worden verricht in volle omvang, dus door een neuroloog, neuropsycholoog en een psychiater. Aanleiding daarvoor is, in het kader van het partijdebat, dat er gerede twijfel bestaat over de zorgvuldigheid van het eerdere onderzoek dat door het deskundigenbureau is uitgevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding zich uit te laten over de personen van de medisch specialisten of de vraagstelling die aan hen moet worden voorgelegd. De rechtbank vertrouwt erop dat partijen daar in goed overleg uit kunnen komen. Mocht dat niet het geval zijn, dan kunnen partijen deze vragen in een andere procedure aan de rechtbank voorleggen.
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 30-07-2025