In 2022 heeft op school een incident plaatsgevonden tussen twee kinderen, waarbij een kind schade heeft opgelopen aan zijn tanden. De ouders van het kind met schade stellen dat het andere kind onrechtmatig heeft gehandeld jegens hun kind door hem een kopstoot te geven. Zij vorderen een verklaring voor recht dat de ouders van het andere kind aansprakelijk zijn voor de (letsel)schade die hun kind als gevolg daarvan heeft geleden. De ouders van het andere kind hebben de door de ouders van het kind met schade beschreven feitelijke gang van zaken naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende weersproken. Hoewel zij ontkennen dat sprake was van een kopstoot, hebben zij niet betwist dat de kinderen fysiek met elkaar in contact zijn gekomen, waarbij het hoofd van hun kind de tanden van het kind met schade heeft geraakt. Dit contact vormt een inbreuk op de persoonlijke integriteit van het kind en is daarmee onrechtmatig. Partijen twisten over de hoogte van de schade. De ongecompliceerde glazuurfractuur is esthetisch gezien verholpen door de tandarts en deze behandeling is volledig vergoed door de zorgverzekeraar van het kind met schade. De ouders van het kind met schade hebben gesteld dat hun kind in de toekomst gevolgschade zal lijden omdat de composietvullingen op termijn vervangen zullen moeten worden. Ter onderbouwing van deze schade hebben zij een rapport van een tandheelkundig expert overgelegd, waarin een best- en een worstcasescenario zijn geschetst. De ouders vinden het passend om, gelet op het feit dat hun kind nog altijd pijn en ongemak ondervindt, uit te gaan van het worstcasescenario. De kantonrechter volgt deze stelling niet. In het medisch rapport staat namelijk dat, indien zich binnen 24 maanden na de datum van het incident geen complicaties hebben voorgedaan, het niet te verwachten is dat deze zich daarna alsnog zullen ontwikkelen. Aangezien inmiddels meer dan drie jaren zijn verstreken en niet gesteld of gebleken is dat sprake is van complicaties, ziet de kantonrechter onvoldoende aanleiding om van het slechtste scenario uit te gaan. De materiële (gevolg)schade zal daarom aan de hand van het meest gunstige scenario worden begroot op een bedrag van € 1.527,57. Bij de begroting van smartengeld moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, zoals de aard, ernst en duur van het letsel, de pijn en de gevolgen daarvan voor de betrokkene. Ter onderbouwing van het gevorderde bedrag verwijzen de ouders van het kind met schade naar de nummers 2346, 2420, 2205 en 964 van de ANWB Smartengeldgids. In die zaken was echter sprake van blijvend (psychisch) letsel en (een gerede kans op) het verliezen van gebitselementen. De ouders van het andere kind hebben aangegeven dat zij bereid zijn om een bedrag van € 750 aan smartengeld te betalen. Dit bedrag komt de kantonrechter gelet op de pijn die het kind stelt te hebben geleden, de tandheelkundige behandeling die hij heeft moeten ondergaan en het ongemak dat hij onbetwist stelt nog steeds te ondervinden niet onredelijk voor. De kantonrechter begroot de immateriële schade daarom op € 750. Het beroep op eigen schuld slaagt. De gedragingen van het kind met schade, zoals die blijken uit de verklaring van de leerkracht, hebben bijgedragen aan het ontstaan van de schade. De kantonrechter begroot de mate van eigen schuld van het kind op 25%. Dat betekent dat de schade van het kind voor 25% voor zijn eigen rekening komt.
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Haarlem), 03-09-2025