Conclusie advocaat-generaal Lindenbergh. Werkneemster stelt dat zij een burn-out en depressie heeft gekregen door de werkomstandigheden bij haar voormalige werkgeefster. Die zouden eruit hebben bestaan dat de werkneemster door haar manager is gepest, vernederd en geïntimideerd, dat het onderzoek over haar klacht daarover onzorgvuldig is uitgevoerd, en dat de werkgeefster niet goed is omgegaan met haar arbeidsongeschiktheid. De werkneemster stelt de werkgeefster aansprakelijk voor de door haar geleden en nog te lijden schade. Het hof heeft, evenals de rechtbank, de vorderingen afgewezen. Het hof heeft geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat de werkneemster werkzaamheden heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk waren voor haar gezondheid, dat de werkgeefster bij gebreke van dergelijke schadelijke werkomstandigheden haar zorgplicht dienaangaande ook niet heeft geschonden, en dat de werkgeefster ook overigens haar zorgplicht jegens de werkneemster niet heeft geschonden. In cassatie klaagt de werkneemster dat het hof het beoordelingskader van artikel 7:658 BW heeft miskend, althans dat het hof op onjuiste dan wel onbegrijpelijke wijze toepassing heeft gegeven aan de zogenoemde ‘arbeidsrechtelijke omkeringsregel’. De advocaat-generaal is van opvatting dat het cassatiemiddel, dat is opgebouwd uit vijf onderdelen, niet tot cassatie kan leiden en concludeert tot verwerping van het cassatieberoep.
Parket bij de Hoge Raad, 07-02-2025