Naar boven ↑
7.717 resultaten

Rechtspraak

PS 2024-0460

Caféruzie met verwondingen aan het gezicht tot gevolg. De rechtbank heeft de vordering tot betaling van immateriële schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad afgewezen, omdat de rechtsvordering van de benadeelde partij ex artikel 3:310 lid 1 BW is verjaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat artikel 3:310 lid 4 BW niet van toepassing is in het geval dat het hof over de artikel 12 Sv-klacht heeft geoordeeld dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn gebleken die zicht zouden kunnen bieden op een succesvolle strafvervolging van de aansprakelijkgestelde partij. Het oordeel van het hof in dit arrest gaat uitsluitend over de verjaringskwestie. Het hof oordeelt dat geen sprake is van verjaring. De strafvervolging van de aansprakelijkgestelde partij kan gegrond worden op artikel 141 jo. 300 lid 2 jo. 302 lid 1 Sr. Voor al die strafbare feiten geldt dat het misdrijven zijn waarvoor het recht tot strafvordering nog niet is verjaard. In het gunstigste geval is sprake van een verjaringstermijn van twaalf jaren, te rekenen met ingang van de dag van het incident. Aan dit oordeel doet niet af dat het gerechtshof in de beklagzaak ex artikel 12 Sv van oordeel was dat uit het dossier en het verhandelde in raadkamer van onvoldoende aanknopingspunten is gebleken die zicht zouden kunnen bieden op een succesvolle strafvervolging. Nu het beroep op verjaring is verworpen, zal het hof een inhoudelijk oordeel moeten geven over de vorderingen van de benadeelde partij. Het hof zal daartoe eerst een mondelinge behandeling bepalen als bedoeld in artikel 87 Rv. Tijdens die mondelinge behandeling zullen partijen de gelegenheid krijgen hun stellingen in de procedure bij de kantonrechter nader toe te lichten en deze desgewenst uit te breiden.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-05-2024