Naar boven ↑
7.884 resultaten

Rechtspraak

PS 2025-0112

Strafrecht. Het slachtoffer en de verdachte kregen ruzie toen de aangever in de avond van 24 oktober 2018 een zebrapad overstak op de Franselaan in Rotterdam, op het moment dat de verdachte met zijn vriendin kwam aanrijden in een auto. De verdachte is gestopt en uitgestapt en vervolgens heeft er een confrontatie plaatsgevonden tussen de aangever en de verdachte, die is uitgemond in een handgemeen. De verdachte heeft met kracht met een stekende beweging met de punt van de paraplu tegen het hoofd van het slachtoffer aan geslagen waardoor deze letsel heeft opgelopen. Het letsel merkt het hof aan als zwaar lichamelijk letsel. De verdachte wordt veroordeeld voor zware mishandeling. Het slachtoffer vordert € 275.000 aan immateriële schade. Het hof acht dat vaststaat dat het slachtoffer lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van het handelen van de verdachte. Het hof stelt de immateriële schadevergoeding vast naar maatstaven van billijkheid, waarbij het hof acht slaat op bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Het hof heeft hierbij ook acht geslagen op de consultatieversie van de ‘Rotterdamse Schaal’, een ordening van smartengeldenbedragen bij letsel en andere persoonsaantastingen. Het letsel valt naar het oordeel van het hof in de categorie ‘ernstig hersenletsel’, waarvoor als richtbedrag een vergoeding van € 140.000 tot € 185.000 is gegeven. In dit geval acht het hof in beginsel een schadevergoeding van € 150.000 billijk. Het hof stelt dat er sprake is van eigen schuld aan de kant van het slachtoffer en vermindert de schadevergoedingsplicht daarom met 20%. Het slachtoffer komt daarom € 120.000 aan immateriële schade toe.
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 04-02-2025

Rechtspraak

PS 2025-0104

Deelgeschil. Werknemer is werkzaam geweest in de fabriek van de werkgever. Hij is na een toiletbezoek door een hygiënesluis gegaan waarna hij van de trap is gevallen. Als gevolg van de val heeft hij letsel ondervonden. De verzekeraar van de werkgever heeft aansprakelijkheid betwist. De werknemer stelt dat de werkgever aansprakelijk is op grond van artikel 7:658 lid 4 BW. Er is sprake van een bedrijfsongeval aangezien het ongeval heeft plaatsgevonden tijdens de uitoefening van de werkzaamheden in het bedrijf. Er dient gekeken te worden of de werkgever voldaan heeft aan zijn zorgplicht. De verzekeraar stelt dat valgevaar van een trap niet leidt tot aansprakelijkheid. Het zou een samenloop van omstandigheden zijn geweest die ook in de privésfeer zouden kunnen voorkomen. De kantonrechter is van oordeel dat de zorgplicht wel is geschonden. Er bestaat namelijk voor de werknemer een verplichting om meerdere malen per dag de hygiënesluis met bijbehorende trap te gebruiken. Ter zitting is zelfs gesproken over een frequentie van 7 à 8 keer per dag. Daarmee is sprake van structurele blootstelling aan de mogelijke gevaren van het betreden van de hygiënesluis, zodat dus niet altijd sprake zal zijn van optimale concentratie en alertheid. Hoewel het risico van een val (van een laag trapje) klein is, wordt dit risico groter gelet op het structurele gebruik daarvan. Enerzijds omdat het risico, hoewel op zich klein, zich (veel) vaker voordoet, anderzijds omdat gewenning bij de werknemer een zekere blindheid voor het gevaar in de hand werkt. Indien de werkgever op eenvoudige wijze verwezenlijking van het gevaar kan wegnemen, en hij dit niet heeft gedaan, schendt hij in beginsel zijn zorgplicht. De kantonrechter komt tot het oordeel dat er eenvoudige maatregelen konden worden genomen om het gevaar tegen te gaan en dat de werkgever niet alle veiligheidsmaatregelen heeft ondernomen om verwezenlijking van het gevaar te voorkomen. De kantonrechter acht daarom dat de verzekeraar van de werkgever aansprakelijk is voor de schade van de werknemer.
Rechtbank Limburg, 18-12-2024

Rechtspraak

PS 2025-0103

Bestuurster van de auto heeft in april 2020 door de haar gekozen snelheid haar voertuig niet tot stilstand kunnen brengen binnen de afstand waarover zij de rijbaan kon overzien. Hierdoor verloor zij de macht over het stuur waardoor zij tegen een muur aanreed en tegen een lantaarnpaal. Zij stelt aanspraak te hebben op dekking onder de verzekering. De verzekeraar stelt dat de schade niet in behandeling wordt genomen omdat het gedurende de avondklok, die in verband met de coronapandemie gold, heeft plaatsgevonden. Vast staat dat de schade door de polisvoorwaarden wordt gedekt, er moet gekeken worden of er sprake is van een de uitsluitingsgronden uit de polisvoorwaarden. De verzekeraar dient te bewijzen dat hiervan sprake is. De uitsluitingsgrond ‘terrorisme’ is niet van toepassing in de zaak waardoor de dekking hiermee niet kan worden uitgesloten. De avondklok kan niet worden aangemerkt als een maatregel om het gevaar van kwaadwillige besmetting af te wenden als bedoeld in de polisvoorwaarden. Ook is het niet mogelijk om de dekking uit te sluiten op de basis van de uitsluitingsgrond ‘goede trouw’ die is opgenomen in de polisvoorwaarden. De verzekeraar stelt dat er sprake is van grove schuld omdat er niet anders geoordeeld kan worden dan dat het ongeval heeft plaatsgevonden door een te hoge snelheid. De bestuurster stelt dat het ongeval heeft plaatsgevonden door het plotseling rijden over zand. Het hof oordeelt voorshands dat bewezen is dat de bestuurster met een zo grote snelheid heeft gereden dat de schade is veroorzaakt door grove schuld. De bestuurster zal worden toegelaten tot tegenbewijs.
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 04-02-2025