Strafrecht. De verdachte heeft tijdens een oud-en-nieuwfeest in de woning een van de aanwezigen, het 37-jarige slachtoffer opzettelijk van het leven beroofd door hem twee keer in zijn buik te steken. Na het steken heeft de verdachte de woning verlaten en zich niet bij de politie gemeld, ook niet nadat hij gehoord had dat het slachtoffer inderdaad was overleden. De moeder, tante, dochter en ex-partner van het slachtoffer hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De moeder heeft een bedrag van € 17.500 aan immateriële schade, te weten affectieschade, gevorderd. Het hof wijst deze vordering conform het Besluit vergoeding affectieschade toe. De tante van het slachtoffer vordert ook een bedrag van € 17.500 aan affectieschade. Volgens het stelsel van de wet is het uitgangspunt dat tantes en oud-pleegmoeders in beginsel geen aanspraak hebben op een vergoeding van affectieschade. Echter oordeelt het hof in deze zaak dat blijkens het dossier en verhandelde ter terechtzitting, het slachtoffer een aanzienlijk deel van zijn jeugd door de tante als pleegmoeder verzorgd is en jarenlang bij haar heeft ingewoond. Gebleken is dat de tante en het slachtoffer ook daarna in nauw contact stonden, hetgeen ook blijkt uit het feit dat de tante de dochter van het slachtoffer als kleindochter beschouwt en het slachtoffer heeft ondersteund bij haar opvoeding en verzorging. Op grond van artikel 6:108 lid 3 BW heeft de tante als ‘overige nauwe persoonlijke relatie’ van het overleden slachtoffer recht op een vergoeding van € 17.500 aan affectieschade. Het hof wijst de vordering dan ook geheel toe. De dochter van het slachtoffer vordert € 20.000 aan affectieschade en € 4.320 aan materiële schade. Aangezien de dochter van het slachtoffer minderjarig is, heeft zij op grond van artikel 6:108 lid 1 sub a BW, recht op vergoeding van de schade door het derven van levensonderhoud, de materiële schade wordt toegewezen. Op grond van artikel 6:108 lid 3 BW heeft de dochter ook recht op de affectieschade, deze wordt door het hof in het geheel toegewezen. Primair vordert de ex-partner van het slachtoffer een bedrag van € 50.520,60 aan schadevergoeding, waarvan € 10.520,60 materiële schade en € 40.000 immateriële schade, bestaande uit € 20.000 affectieschade en € 20.000 schokschade. Indien het hof de ex-partner niet aanmerkt als levensgezel in de zin van artikel 6:108 lid 4 sub b BW, vordert zij subsidiair, dat het gevorderde bedrag ten aanzien van de post affectieschade, onder toepassing van de hardheidsclausule, wordt toegewezen tot € 17.500. Het primaire deel wordt afgewezen omdat de ex-partner en het slachtoffer ten tijde van de gebeurtenis geen duurzaam en gemeenschappelijke huishouding voerde, waardoor zij niet als levensgezel in de zin van artikel 6:108 lid 4 sub b BW kan worden aangemerkt. Het beroep op de hardheidsclausule slaagt niet. Blijkens het dossier hebben de benadeelde partij en het slachtoffer langdurig een relatie gehad, waaruit een dochter is geboren. Uit de verklaringen van de benadeelde partij in het dossier is gebleken dat het slachtoffer en de benadeelde partij hun affectieve relatie al enkele maanden vóór het overlijden van het slachtoffer hadden verbroken. Ook is uit chatberichten gebleken dat de benadeelde partij het slachtoffer niet in haar huis wilde ontvangen en geen contact meer met hem wilde. Het hof is daarom van oordeel dat geen sprake is van een zodanig uitzonderlijke geval, dat de benadeelde partij op grond van de hardheidsclausule vergoeding van affectieschade toekomt. Gelet op het voorgaande kan de benadeelde partij niet worden aangemerkt als levensgezel of andere naaste van het slachtoffer, zodat zij niet op grond van artikel 6:108 lid 3 BW in aanmerking komt voor vergoeding. Het hof wijst de vordering tot vergoeding van affectieschade af. Het hof komt tot toekenning van de gevorderde schokschade maar verklaard de ex-partner niet-ontvankelijk in deze vordering. Het hof kan op basis van de overgelegde stukken niet naar objectieve maatstaven vaststellen dat bij de benadeelde partij sprake is van, een door hevige emotionele schok veroorzaakt, geestelijk letsel. De overgelegde stukken bevatten daarvoor onvoldoende informatie en is dit deel van de vordering onvoldoende onderbouwd.
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 20-11-2025