Strafrecht. De verdachte is bij arrest van 26 juni 2024, door het gerechtshof Den Haag wegens ‘verkrachting’ en ‘feitelijke aanranding van de eerbaarheid’, veroordeeld. Verder heeft het hof een schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van benadeelde opgelegd op grond van door haar geleden immateriële schade. De vordering tot schadevergoeding van benadeelde als benadeelde partij ter zake van materiële schade heeft het hof afgewezen. In het derde cassatiemiddel klaagt de verdachte dat het hof geen schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer had mogen opleggen, nu het slachtoffer als benadeelde partij niet gesteld heeft dat er sprake was van immateriële schade en deze ook niet gevorderd heeft. De advocaat-generaal geeft aan dat een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr door de rechter ook kan worden opgelegd indien het slachtoffer geen schadevergoeding heeft gevorderd. Evenmin is vereist dat het slachtoffer zich als benadeelde partij heeft gevoegd. Dat het slachtoffer overigens geen schadevergoeding wenste berust op feiten die in hoger beroep niet zijn aangevoerd of zijn vastgesteld en die ook niet zonder meer voortvloeien uit wat in hoger beroep aan de orde is gekomen. Door de benadeelde partij is ook cassatie ingesteld. Het middel komt op tegen het oordeel van het hof dat geen vordering tot vergoeding van immateriële schade ter beoordeling voorlag omdat de benadeelde partij noch op het voegingsformulier noch ter terechtzitting in eerste aanleg een concreet schadebedrag heeft gevorderd. Volgens de advocaat-generaal is dit middel terecht voorgesteld. Noch het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering noch het Wetboek van Strafvordering stelt de formele eis dat de benadeelde die een vordering tot vergoeding van geleden schade indient, een concreet schadebedrag moet noemen. In verband met de taak die op grond van artikel 6:97 BW op de rechter rust de schade te begroten of te schatten, wordt verder aangenomen dat ook voor de toewijsbaarheid van de vordering in het algemeen niet vereist is dat de benadeelde zelf de schadeposten begroot en (daarmee) een concreet te vergoeden schadebedrag vordert. Hij kan schadevergoeding vorderen voor geleden schade, maar het aan de rechter overlaten om op grond van artikel 6:97 BW de schade te begroten of, als de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, te schatten. De advocaat-generaal verwijst daarbij naar HR 17 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2903. Volgens de advocaat-generaal falen alle door de verdachte ingestelde cassatiemiddelen en is de het cassatiemiddel van de benadeelde partij terecht voorgesteld. Dat leidt wegens onvoldoende belang echter niet tot cassatie zodat volgens de advocaat-generaal artikel 81 RO dient te volgen.
Parket bij de Hoge Raad, 09-09-2025