Naar boven ↑
8.383 resultaten

Rechtspraak

PS 2025-0512

Strafrecht. De verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan de doodslag van een 15-jarige jongen, poging tot doodslag en openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. De ouders van de 15-jarige jongen hebben zich gevoegd in het strafproces en vorderen beiden schadevergoeding van € 20.000 bestaande uit affectieschade. De vorderingen van de ouders worden door de rechtbank toegewezen. Het tweede slachtoffer vordert € 25.000 aan psychisch letsel, lichamelijk letsel en shockschade. Het derde en het vierde slachtoffer vorderen voor het psychisch letsel, lichamelijk letsel en shockschade € 5.000. Voor het tweede slachtoffer geldt dat vaststaat dat er sprake is van letselschade door steekwonden en dat hij geestelijk letsel heeft in de vorm van PTSS. Zonder meer is voldaan aan de voorwaarden om voor vergoeding van shockschade in aanmerking te komen. De 15-jarige jongen is in het bijzijn van het tweede slachtoffer met messteken om het leven gebracht. De 15-jarige jongen was een goede vriend van de benadeelde partij en uit de overgelegde stukken volgt dat zij samenleefden als broers, nu hun gastmoeders moeder en dochter waren en zij elkaar dagelijks spraken. De rechtbank acht daarom het gevorderde bedrag redelijk en billijk. Met betrekking tot de immateriële schade van het derde en vierde slachtoffer oordeelt de rechtbank dat in dit geval het bestaan van geestelijk letsel niet naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld maar dat de aard en de ernst van de normschending met zich brengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de voorwaarden om voor toekenning van shockschade in aanmerking te komen. In het bijzijn van de benadeelde partijen is de 15-jarige jongen met messteken om het leven gebracht en is het tweede slachtoffer ernstig verwond. De 15-jarige jongen was een goede vriend van de benadeelde partijen en uit de overgelegde stukken volgt dat zij samenleefden als broers in hetzelfde gastgezin. Ter onderbouwing van het geestelijk letsel van de benadeelde partijen is een verklaring van hun voogd overgelegd, die hen na het incident op 22 december 2023 heeft zien veranderen in sombere jongens met symptomen die mogelijk wijzen op een trauma. Gelet hierop en vanwege de aard en ernst van de normschending die hier aan de orde is, komt de rechtbank tot het oordeel dat – ook zonder een diagnose van een deskundige – kan worden aangenomen dat sprake is van geestelijk letsel bij de benadeelde partijen. De rechtbank acht het gevorderde bedrag redelijk en billijk.
Rechtbank Overijssel (Locatie Almelo), 24-09-2025

Rechtspraak

PS 2025-0511

Strafrecht. De verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan de doodslag van een 15-jarige jongen, poging tot doodslag en openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. De ouders van de 15-jarige jongen hebben zich gevoegd in het strafproces en vorderen beiden schadevergoeding van € 20.000 bestaande uit affectieschade. De vorderingen van de ouders worden door de rechtbank toegewezen. Het tweede slachtoffer vordert € 25.000 aan psychisch letsel, lichamelijk letsel en shockschade. Het derde en het vierde slachtoffer vorderen voor het psychisch letsel, lichamelijk letsel en shockschade € 5.000. Voor het tweede slachtoffer geldt dat vaststaat dat er sprake is van letselschade door steekwonden en dat hij geestelijk letsel heeft in de vorm van PTSS. Zonder meer is voldaan aan de voorwaarden om voor vergoeding van shockschade in aanmerking te komen. De 15-jarige jongen is in het bijzijn van het tweede slachtoffer met messteken om het leven gebracht. De 15-jarige jongen was een goede vriend van de benadeelde partij en uit de overgelegde stukken volgt dat zij samenleefden als broers, nu hun gastmoeders moeder en dochter waren en zij elkaar dagelijks spraken. De rechtbank acht daarom het gevorderde bedrag redelijk en billijk. Met betrekking tot de immateriële schade van het derde en vierde slachtoffer oordeelt de rechtbank dat in dit geval het bestaan van geestelijk letsel niet naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld maar dat de aard en de ernst van de normschending met zich brengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de voorwaarden om voor toekenning van shockschade in aanmerking te komen. In het bijzijn van de benadeelde partijen is de 15-jarige jongen met messteken om het leven gebracht en is het tweede slachtoffer ernstig verwond. De 15-jarige jongen was een goede vriend van de benadeelde partijen en uit de overgelegde stukken volgt dat zij samenleefden als broers in hetzelfde gastgezin. Ter onderbouwing van het geestelijk letsel van de benadeelde partijen is een verklaring van hun voogd overgelegd, die hen na het incident op 22 december 2023 heeft zien veranderen in sombere jongens met symptomen die mogelijk wijzen op een trauma. Gelet hierop en vanwege de aard en ernst van de normschending die hier aan de orde is, komt de rechtbank tot het oordeel dat – ook zonder een diagnose van een deskundige – kan worden aangenomen dat sprake is van geestelijk letsel bij de benadeelde partijen. De rechtbank acht het gevorderde bedrag redelijk en billijk. Aan een vijfde en zesde slachtoffer wordt de niet-betwiste vordering uit hoofde van immateriële schadevergoeding toegekend, evenals (een deel van de) gevorderde materiële schade.
Rechtbank Overijssel (Locatie Almelo), 24-09-2025

Rechtspraak

PS 2025-0510

Strafrecht. De verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan de doodslag van een 15-jarige jongen, poging tot doodslag en openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. De ouders van de 15-jarige jongen hebben zich gevoegd in het strafproces en vorderen beiden schadevergoeding van € 20.000 bestaande uit affectieschade. De vorderingen van de ouders worden door de rechtbank toegewezen. Het tweede slachtoffer vordert € 25.000 aan psychisch letsel, lichamelijk letsel en shockschade. Het derde en het vierde slachtoffer vorderen voor het psychisch letsel, lichamelijk letsel en shockschade € 5.000. Voor het tweede slachtoffer geldt dat vaststaat dat er sprake is van letselschade door steekwonden en dat hij geestelijk letsel heeft in de vorm van PTSS. Zonder meer is voldaan aan de voorwaarden om voor vergoeding van shockschade in aanmerking te komen. De 15-jarige jongen is in het bijzijn van het tweede slachtoffer met messteken om het leven gebracht. De 15-jarige jongen was een goede vriend van de benadeelde partij en uit de overgelegde stukken volgt dat zij samenleefden als broers, nu hun gastmoeders moeder en dochter waren en zij elkaar dagelijks spraken. De rechtbank acht daarom het gevorderde bedrag redelijk en billijk. Met betrekking tot de immateriële schade van het derde en vierde slachtoffer oordeelt de rechtbank dat in dit geval het bestaan van geestelijk letsel niet naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld maar dat de aard en de ernst van de normschending met zich brengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de voorwaarden om voor toekenning van shockschade in aanmerking te komen. In het bijzijn van de benadeelde partijen is de 15-jarige jongen met messteken om het leven gebracht en is het tweede slachtoffer ernstig verwond. De 15-jarige jongen was een goede vriend van de benadeelde partijen en uit de overgelegde stukken volgt dat zij samenleefden als broers in hetzelfde gastgezin. Ter onderbouwing van het geestelijk letsel van de benadeelde partijen is een verklaring van hun voogd overgelegd, die hen na het incident op 22 december 2023 heeft zien veranderen in sombere jongens met symptomen die mogelijk wijzen op een trauma. Gelet hierop en vanwege de aard en ernst van de normschending die hier aan de orde is, komt de rechtbank tot het oordeel dat – ook zonder een diagnose van een deskundige – kan worden aangenomen dat sprake is van geestelijk letsel bij de benadeelde partijen. De rechtbank acht het gevorderde bedrag redelijk en billijk.
Rechtbank Overijssel (Locatie Almelo), 24-09-2025

Rechtspraak

PS 2025-0509

Strafrecht. De verdachte heeft samen met zijn metgezel het slachtoffer van zijn spullen beroofd. Hierna heeft de verdachte het slachtoffer aangevallen met een mes. Hierdoor is het slachtoffer zwaar en onherstelbaar letsel toegebracht. Hij is als gevolg hiervan onder andere blind geworden aan zijn linkeroog en hij zal de rest van zijn leven zijn zicht moeten missen. De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan eendaadse samenloop van een poging tot (gekwalificeerde) doodslag en afpersing met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. Het slachtoffer vordert € 60.000 aan immateriële schade. Het slachtoffer heeft ernstig lichamelijk letsel overgehouden aan het geweldsdelict. Daarbij ervaart het slachtoffer ook de psychische schade. Het hof begroot de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid op € 60.000 en wijst de vordering tot vergoeding van immateriële schade daarom geheel toe. Het slachtoffer vordert een materiële schadevergoeding van meer dan € 1,2 miljoen. Door de verdachte is geen verweer gevoerd. Desondanks beoordeelt het hof de vordering. Het hof stelt vast dat na het stellen van vragen over de vordering bij het hof twijfels bestaan over de aard en gegrondheid van de vordering, of rechtstreeks verband bestaat met de bewezen verklaarde feiten en ter zake van de gestelde omvang van de vordering. Daarbij komt dat het hier in de kern gaat om informatie die zich geheel in het domein van de benadeelde partij bevindt. Die informatie laat zich reeds daarom niet of lastig betwisten door de wederpartij en noopt bovendien tot een nadere onderbouwing met meer objectieve gegevens, bijvoorbeeld door een onpartijdige deskundige, waarna de wederpartij ook adequater in staat is om hierop te reageren in het kader van het partijdebat. Het eigen onderzoek van het hof ter zitting naar de toewijsbaarheid van de vordering heeft daarvoor onvoldoende compensatie geboden. Het hof acht zich in de gegeven stand van zaken dan ook niet voldoende inhoudelijk en objectief voorgelicht en dus ook niet in staat om binnen de kaders van dit strafproces een gedegen beslissing te nemen over deze vordering. Het hof kan hierdoor evenmin een gemotiveerde, verantwoorde schatting maken van een in elk geval (en van de vordering af te splitsen) toewijsbaar bedrag. In de civiele rechtspraktijk wordt in dergelijke gevallen doorgaans hetzij door partijen onderling overeenstemming bereikt over de uitgangspunten voor schade afdoening, hetzij worden door de rechter vaststellingen gedaan na een gedegen partijdebat. Daarvan is hier nu geen sprake. Het feit dat de verdediging geen verweer heeft gevoerd tegen de vordering, doet daar in dit geval niet aan af. Nader onderzoek aangaande deze vordering is dus nodig maar zou leiden tot aanhouding van de strafzaak en levert daarom in deze zaak een onevenredige belasting van het strafgeding op. Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel de benadeelde partij niet-ontvankelijk voor wat betreft deze vordering moet worden verklaard en hij deze bij de civiele rechter kan aanbrengen.
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 17-09-2025

Rechtspraak

PS 2025-0506

De man vordert een verklaring voor recht dat het dierenhotel aansprakelijk is voor het ongeval wat hem is overkomen tijdens een hondentrainingscursus die plaatsvond in de trainingshal van het dierenhotel. De man is uitgegleden op een natte plek in de trainingshal die veroorzaakt was door een plassende hond. De rechtbank heeft de vordering van de man bij beschikking in deelgeschil afgewezen. Voor het hof staat op basis van de verklaringen dat vast dat sprake is geweest van een natte plek op de betonnen vloer naast de tunnel doordat iemand daar een hondenplas had opgedweild. De man is op die plek op zijn rug en arm gevallen toen hij een stap terug wilde doen om zijn hond aan te sporen de tunnel in te gaan. Het hof oordeelt aan de hand van het Kelderluik-criteria of het dierenhotel aansprakelijk is voor deze schade. Naar oordeel van het hof bestaat er een reële kans op het gevaar wat zich heeft verwezenlijkt. De voorzorgmaatregelen die zijn genomen, het klaarzetten van een emmer met dweil met de instructie ‘goed dweilen’, zijn volgens het hof onvoldoende. De meest eenvoudige instructie zou zijn geweest om de deelnemers erop te wijzen dat na een ongelukje de vloer niet alleen (goed) schoon gedweild moest worden maar ook droog gemaakt moest worden. Een gele gevarendriehoek is inderdaad ook een obstakel, zoals het dierhotel heeft aangevoerd, maar dit obstakel is in ieder geval meer zichtbaar dan een natte plek op de betonnen vloer. Daarnaast is ook van belang dat bij een hondentrainingscursus de deelnemers voornamelijk letten op hun hond en niet per se hun aandacht richten op de vloer. Het dierenhotel heeft daarom onrechtmatig gehandeld. Het beroep op eigen schuld slaagt niet. Tot slot slaagt het beroep op de exoneratieclausule ook niet.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 16-09-2025

Rechtspraak

PS 2025-0505

Deelgeschil. Een schilder is eigenaar van een eenmanszaak en werkt zelfstandig voor een aantal professionele opdrachtgevers. De schilder had de opdracht gekregen om te gaan schilderen bij een nieuwbouwproject, waaronder bij de woning de man en de vrouw. Zij waren niet tevreden over het schilderwerk. Na een telefoontje van de opdrachtgever is de schilder naar de woning van de man en de vrouw toegegaan. Er is een conflict ontstaan waarna de schilder fysiek is aangevallen door de vrouw. De schilder heeft als gevolg van de aanval rode krassen op en pijn aan zijn rug gekregen en heeft psychische klachten ontwikkeld (PTSS). De schilder heeft de vrouw, de hoofdaannemer van het nieuwbouwproject en zijn opdrachtgever aansprakelijk gesteld. De schilder stelt de hoofdaannemer en opdrachtgever aansprakelijk op grond van artikel 7:658 lid 4 BW en de vrouw aansprakelijk op grond van onrechtmatige daad. De kantonrechter oordeelt dat de hoofdaannemer en opdrachtgever beiden als werkgever kunnen worden aangemerkt. De kantonrechter komt tot de conclusie dat er niet is voldaan aan de zorgplicht. Naar zijn oordeel hebben zowel de opdrachtgever als de hoofdaannemer onvoldoende passende maatregelen genomen om een geweldsincident te voorkomen of de kans daarop te verkleinen. Zij hadden bedacht kunnen zijn en ook moeten zijn op de mogelijkheid dat de al bestaande spanningen zouden uitmonden in fysiek geweld richting de schilder. De vraag of het geweldsincident was voorkomen in het geval er wel was voldaan aan de zorgplicht is onvoldoende duidelijk. Dat is afhankelijk van te veel verschillende onzekere factoren. De hoofdaannemer en de opdrachtgever dragen op dit punt het bewijsrisico, welk bewijs door alles wat is aangevoerd en is overgelegd niet is geleverd. Het beroep op het ontbreken van het causaal verband tussen de schade en de schending van de zorgplicht slaagt daarom niet. Zij zijn daarom hoofdelijk aansprakelijk voor de geleden schade. De kantonrechter oordeelt ook dat de vrouw op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk is. Het verweer dat zij de schilder enkel zou hebben geduwd wordt niet ondersteund door in het geding gebrachte verklaringen. Daarbij heeft de schilder voldoende onderbouwd dat hij als gevolg van het geweldsincident schade heeft geleden.
Rechtbank Oost-Brabant (Locatie 's-Hertogenbosch), 17-09-2025

Rechtspraak

PS 2025-0503

Een uitzendkracht is een ongeval overkomen toen hij schilderwerkzaamheden verrichtte op een brug. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het uitzendbureau en de inlener van de uitzendkracht hiervoor aansprakelijk zijn. De inlener is het hier niet mee eens en gaat in hoger beroep. De grieven van de inlener richten zich in feite tegen de waardering door de kantonrechter van de verklaringen die de getuigen hebben afgelegd. Zij heeft aangevoerd dat er sprake is van een ander ongevalsscenario, het hof is van oordeel dat deze andere toedracht onvoldoende aannemelijk is geworden in het kader van het geleverde bewijs door de inlener. Het hof acht de verklaring en stukken voldoende overtuigend voor het bewijs van het feit dat de uitzendkracht tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden (door een scooter) is aangereden. De inlener dient daarbij aan te tonen dat zij heeft voldaan aan haar zorgplicht. Het hof is van oordeel dat de inlener niet heeft gesteld dat en welke specifieke instructies zij heeft gegeven ter uitvoering van de werkzaamheden op de brug en ter voorkoming van het ongeval. Evenmin blijkt dat er tijdens de opleiding van de uitzendkracht voor de door hem behaalde certificaten of diploma’s aandacht aan de gevaren van werk langs de weg is besteed. Zij heeft niet aangetoond dat de getroffen maatregelen voldoende en effectief waren om het ongeluk te voorkomen. Tot slot oordeelt het hof dat er geen aanknopingspunten zijn voor de stelling dat de uitzendkracht zich bewust roekeloos heeft gedragen. De conclusie van het hof is daarom dat het hoger beroep van de inlener niet slaagt. Het hof bekrachtigt het vonnis.
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 09-09-2025