Naar boven ↑

ALGEMENE MEDEDELING

In de loop van januari 2025 wordt deze online omgeving geïntegreerd in Boomportaal (www.boomportaal.nl), waarna deze omgeving wordt opgeheven. Vanaf dat moment linkt deze URL automatisch door naar Boomportaal.

8.484 resultaten

Rechtspraak

PS 2019-0023

De onderhavige zaak betreft de aansprakelijkheid van de Staat. Eiser is op een zeker moment zijn rijbewijs verloren, waarvan hij aangifte heeft gedaan. Deze aangifte heeft niet kunnen voorkomen dat, met behulp van het verloren rijbewijs, door derden ruim 1700 motorvoertuigen op naam van eiser zijn gesteld. Op grond van deze kentekenregistraties worden aan eiser diverse boetebeschikkingen en belastingaanslagen opgelegd. Ook wordt de bijstandsuitkering aan eiser stopgezet, omdat hij op grond van het hoge aantal kentekenregistraties geacht wordt ondernemer te zijn. Eiser vecht de kentekenregistraties en de daaruit voortvloeiende gevolgen in rechte aan en dient een klacht in tegen de Staat bij het EHRM. Het EHRM oordeelt dat de Staat artikel 8 EVRM heeft geschonden door, kort gezegd, het rijbewijs na aangifte van vermissing niet ongeldig te verklaren en daardoor misbruik van de identiteit van eiser door derden mogelijk te maken. Eiser, die reeds voor de uitspraak van het EHRM de Staat bij brief aansprakelijk heeft gesteld voor de door hem geleden schade, spreekt de Staat na de EHRM-uitspraak in rechte aan. Zowel rechtbank als hof oordelen dat de (eventuele) aanspraak van eiser op de Staat is verjaard, waarbij zij voorbijgaan aan het betoog van eiser dat de verjaringstermijn van zijn vordering pas na de uitspraak van het EHRM is aangevangen. In cassatie wordt dit verjaringsoordeel door eiser bestreden. De conclusie van de advocaat-generaal strekt tot verwerping van het beroep. De advocaat-generaal overweegt echter dat het de Staat zou sieren zich bij de afweging of al dan niet tot inning van de proceskosten over moet worden gegaan rekenschap te geven van zijn eigen rol en zich niet enkel te laten leiden door wat juridisch wellicht haalbaar is, maar vooral ook door wat maatschappelijk gezien juist zou zijn. De Hoge Raad volgt de conclusie en verwerpt het beroep.
Hoge Raad, 21-12-2018

Rechtspraak

PS 2019-0010

Kort geding. Letselschade. De kantonrechter heeft bij eerdere beschikking voor recht verklaard dat gedaagden (werkgever eiser en directeur van de bv) hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door eiser geleden schade. Eiser is tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden (het schoonmaken van dakgoten) vijf meter naar beneden gevallen met een partiële dwarslaesie tot gevolg. Eiser stelt dat de geleden materiële en immateriële schade tot en met december 2018 € 250.000 bedraagt. Alleen al voor de komende vijf jaren heeft eiser een budget nodig van € 100.000. Daarbij is dan nog geen rekening gehouden met kosten ter zake van eventueel nieuw te treffen voorzieningen op het gebied van wonen, mobiliteit en rechtsbijstand. Eiser begroot zijn vordering uit hoofde van schade ten gevolge van de val thans op ruim € 1.400.000. Eiser maak thans aanspraak op een bedrag van € 500.000. Hoewel het kort geding zich niet leent voor het vaststellen van de omvang van de schade, is voorshands evident dat de uiteindelijke schade in de tonnen zal lopen. Het ligt dan ook in de rede om eiser een substantieel voorschot toe te kennen. Gelet echter op de terughoudendheid die geboden is bij het toewijzen van een geldvordering in kort geding, acht de voorzieningenrechter een voorschot van € 500.000 voorshands te hoog. Een voorschot van € 250.000 daarentegen acht de voorzieningenrechter in dit stadium reëel en zó aannemelijk, dat het restitutierisico als verwaarloosbaar is aan te merken.
Rechtbank Oost-Brabant (Locatie 's-Hertogenbosch), 18-12-2018

Rechtspraak

PS 2019-0022

De onderhavige zaak betreft de aansprakelijkheid van de Staat. Eiser is op een zeker moment zijn rijbewijs verloren, waarvan hij aangifte heeft gedaan. Deze aangifte heeft niet kunnen voorkomen dat, met behulp van het verloren rijbewijs, door derden ruim 1700 motorvoertuigen op naam van eiser zijn gesteld. Op grond van deze kentekenregistraties worden aan eiser diverse boetebeschikkingen en belastingaanslagen opgelegd. Ook wordt de bijstandsuitkering aan eiser stopgezet, omdat hij op grond van het hoge aantal kentekenregistraties geacht wordt ondernemer te zijn. Eiser vecht de kentekenregistraties en de daaruit voortvloeiende gevolgen in rechte aan en dient een klacht in tegen de Staat bij het EHRM. Het EHRM oordeelt dat de Staat artikel 8 EVRM heeft geschonden door, kort gezegd, het rijbewijs na aangifte van vermissing niet ongeldig te verklaren en daardoor misbruik van de identiteit van eiser door derden mogelijk te maken. Eiser, die reeds voor de uitspraak van het EHRM de Staat bij brief aansprakelijk heeft gesteld voor de door hem geleden schade, spreekt de Staat na de EHRM-uitspraak in rechte aan. Zowel rechtbank als hof oordelen dat de (eventuele) aanspraak van eiser op de Staat is verjaard, waarbij zij voorbijgaan aan het betoog van eiser dat de verjaringstermijn van zijn vordering pas na de uitspraak van het EHRM is aangevangen. In cassatie wordt dit verjaringsoordeel door eiser bestreden. De conclusie van de advocaat-generaal strekt tot verwerping van het beroep. De advocaat-generaal overweegt echter dat het de Staat zou sieren zich bij de afweging of al dan niet tot inning van de proceskosten over moet worden gegaan rekenschap te geven van zijn eigen rol en zich niet enkel te laten leiden door wat juridisch wellicht haalbaar is, maar vooral ook door wat maatschappelijk gezien juist zou zijn. De Hoge Raad volgt de conclusie en verwerpt het beroep.
Hoge Raad, 02-11-2018

Rechtspraak

PS 2019-0009

Eiser, werkzaam als onderhoudsmonteur voor Eneco, is onder werktijd staande gehouden door de politie. Er is een discussie ontstaan tussen eiser en de desbetreffende verbalisant. De politiemedewerker heeft naar aanleiding van het voorval contact opgenomen met Eneco en gezegd dat het gedrag van eiser jegens de politie geen goede reclame voor Eneco zou zijn. Daarna is eiser door Eneco niet meer ingezet als onderhoudsmonteur. Eiser stelt dat de politiemedewerker die hem staande had gehouden door het doen van genoemde mededelingen jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld en dat de politie op grond van artikel 6:170 BW aansprakelijk is voor de hierdoor aan hem toegebrachte schade. De schade bestaat uit € 19.050,52 inkomstenderving en € 3.000 reputatieschade. Niet in geschil is dat de gedraging van de politiemedewerker een onrechtmatige daad oplevert. De kantonrechter oordeelt dat er een causaal verband bestaat tussen de onrechtmatige daad en de schade. Het totale bedrag aan misgelopen inkomsten wordt vastgesteld op € 18.879,25, welk bedrag ter zake van geleden materiële schade wordt toegewezen. Voor zover eiser betoogt dat hij psychische schade heeft geleden door het voorval, heeft hij echter onvoldoende concrete gegevens aangevoerd waaruit dat geestelijk letsel kan volgen. Om van geestelijk letsel te kunnen spreken is niet voldoende dat sprake is van meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. De vordering tot immateriële schadevergoeding is daarom als onvoldoende onderbouwd niet toewijsbaar. 
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 18-10-2018