Y heeft van X een woonruimte gehuurd. Y was samen met een vriend op een plateau van de tot het woongebouw behorende brandtrap gaan staan, waarna dit plateau naar beneden is gestort. Y heeft door dit ongeval letsel opgelopen. X heeft de aansprakelijkheid voor voornoemd ongeval erkend. Y is vervolgens in een andere woning getrokken. X vordert na wijziging van eis betaling van een bedrag van € 1.815,43 wegens een huurachterstand. Y vordert in reconventie betaling van een bedrag van € 4.723,77 wegens ten onrechte betaalde huur. Y legt hieraan ten grondslag dat, als gevolg van een door het ongeval ontstane posttraumatische stressstoornis en het letsel, Y na het ongeval niet meer in staat is geweest om in de woonruimte te wonen. Y heeft – onder meer door het proberen te verkrijgen van een urgentieverklaring – gepoogd andere woonruimte te krijgen. Dit is niet gelukt. X heeft hierin ook niets voor Y gedaan. Als gevolg van het ongeval mist Y woongenot van het gehuurde. X heeft dit betwist en stelt zich op het standpunt dat er geen causaal verband bestaat tussen het ongeval en het niet hebben gehad van woongenot. De rechtbank oordeelt als volgt. Indien het ongeval niet had plaatsgevonden, dan had Y in de woning kunnen verblijven en had zij derhalve het woongenot gehad. X heeft enkel gesteld dat er geen sprake is van een causaal verband, maar heeft nagelaten om dit standpunt te onderbouwen. De vorderingen van X worden afgewezen. Ook de vorderingen van Y worden afgewezen, omdat zij X wel op de hoogte had moeten stellen van het feit dat zij niet meer in de woning kon verblijven, en ook niet in de woning verbleef.
Rechtbank Den Haag, 27-11-2018