Naar boven ↑
8.009 resultaten

Rechtspraak

PS 2025-0235

Deelgeschil. Een man is tijdens een bedrijfsuitje van een e-step gevallen. Hij is met zijn hoofd op de grond terechtgekomen en heeft daar hersenletsel aan overgehouden. Hij is uiteindelijk volledig afgekeurd en krijgt een IVA-uitkering. De man heeft zijn werkgever aansprakelijk gesteld voor de gevolgen die het ongeval voor hem heeft. De werkgever en zijn aansprakelijkheidsverzekeraar hebben laten weten dat geen aansprakelijkheid wordt erkend. Er zijn getuigen gehoord, maar de werkgever en zijn aansprakelijkheidsverzekeraar hebben hierin geen aanleiding gezien alsnog aansprakelijkheid te erkennen. De man verzoekt de kantonrechter onder andere voor recht te verklaren dat zijn werkgever zoals bedoeld in artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor de schade die hij lijdt en dat hij die schade moet vergoeden. De kantonrechter overweegt dat de werkgever ook voor een ongeval tijdens een bedrijfsuitje aansprakelijk kan zijn op grond van artikel 7:658 BW. Dit is in deze zaak het geval omdat er sprake is van een voldoende nauw verband met het werk. De werkgever heeft volgens de kantonrechter niet voldaan aan zijn zorgplicht. De werkgever is aansprakelijk. Het primaire verzoek van de man wordt toegewezen. De ‘Overeenkomst Resultaatsgerichte Beloning’, een ‘no cure no pay’-afspraak, waarbij het gebruikelijke uurtarief met 150% wordt verhoogd met als maximum 35% van het financiële resultaat voldoet niet aan de dubbele redelijkheidstoets.
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 09-04-2025

Rechtspraak

PS 2025-0234

Een man en het personeel van een pizzeria die is gevestigd in de straat waar de man woont, hebben al jarenlang conflicten met elkaar over het rijgedrag van de pizzabezorgers. De man is in de loop der tijd een paar keer aangereden of bijna aangereden. In deze procedure gaat het om een aanrijding die heeft plaatsgevonden in 2016. De man is als voetganger aangereden door een auto die werd bestuurd door een pizzabezorger. In 2017 is de linkerbicepspees van de man gescheurd toen hij een mat tilde in een sportschool waar hij werkzaam was. Tegenover de WAM-verzekeraar heeft de man zich op het standpunt gesteld dat hij als gevolg van de aanrijding schouderklachten heeft gekregen die hem beperken in het verrichten van zijn arbeid en dagelijkse activiteiten. De WAM-verzekeraar heeft erkend aansprakelijk te zijn voor 75% van de schade die hij als gevolg van de aanrijding heeft geleden. Om duidelijkheid te krijgen over de vraag of de schouderklachten het gevolg zijn van de aanrijding heeft de rechtbank een voorlopig deskundigenbericht bevolen. De rechtbank kijkt naar een mogelijk causaal verband. Deze wordt niet aangenomen. Het enkele feit dat de man nu klachten heeft die hij voor het ongeval niet had, is onvoldoende om het conditio sine qua non-verband (in beginsel) aan te nemen. De whiplashjurisprudentie wordt niet analoog toegepast aangezien er geen sprake is van een situatie waarin weliswaar sprake is van klachten, maar niet van een medisch objectiveerbare afwijking die aan die klachten ten grondslag kan liggen. De stelling dat de man een posttraumatische stressstoornis heeft die in enig verband staat tot de aanrijding en/of de manier waarop de WAM-verzekeraar is omgegaan met hem is niet onderbouwd.
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 16-04-2025

Rechtspraak

PS 2025-0231

In december 2019/januari 2020 is een medische fout gemaakt waardoor (mogelijk) een patiënt in het ziekenhuis is overleden. Het ziekenhuis heeft aansprakelijkheid erkend en heeft aan de drie kinderen van de patiënt en de moeder van een van de kinderen een schadevergoeding betaald. De belangenbehartiger vordert van het ziekenhuis vergoeding voor de verleende rechtshulp. Deze vordering is toegewezen in een verstekvonnis. Het ziekenhuis komt daar nu tegen in verzet. De kantonrechter overweegt dat de kosten die belangenbehartiger vordert de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 BW moeten doorstaan. Volgens de kantonrechter is het redelijk dat de cliënten van de belangenbehartiger zijn rechtshulp hebben ingeroepen. De kosten die de belangenbehartiger in rekening brengt zijn echter niet redelijk. Zonder nadere toelichting begrijpt de kantonrechter niet waarom aan de zaken van kinderen 2 en 3 meer tijd besteed had moeten worden dan het bedrag per kind dat het ziekenhuis al betaald heeft. Het kan zo zijn dat deze specifieke cliënten de belangenbehartiger veel meer tijd hebben gekost, en de belangenbehartiger specificeert die tijd weliswaar ook, maar als naar de specificaties gekeken wordt rijst de vraag waar die telefoongesprekken en die correspondentie dan allemaal over gingen. De kantonrechter ziet niet in waarom het overlijden van de vader, een treurige aangelegenheid, een rol moet spelen bij de dubbele redelijkheidtoets.
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 18-04-2025

Rechtspraak

PS 2025-0230

In 2001 is een juriste betrokken geraakt bij een verkeersongeval. De WAM-verzekeraar van de bij het ongeval betrokken vrachtauto heeft aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend. Volgens de vrouw ervaart zij sinds en door het ongeval diverse langdurige lichamelijke, cognitieve en psychische klachten. Ze stelt dat er sprake is van post-whiplashsyndroom. In verband met haar klachten heeft zij diverse artsen en behandelaars bezocht. Door de klachten is zij volledig en blijvend beperkt geraakt in haar arbeidsmogelijkheden en lijdt zij verlies aan verdienvermogen. Daarnaast zou sprake zijn van schade wegens huishoudelijke hulpbehoefte, verlies aan zelfwerkzaamheid, medische kosten en reiskosten. Ook zou er sprake zijn van immateriële schade, gelet op het grote verlies aan levenskwaliteit dat het ongeval voor haar tot gevolg heeft gehad. De vrouw stelt dat de WAM-verzekeraar gehouden is deze schadeposten te vergoeden. De WAM-verzekeraar stelt dat er geen sprake is van ongevalsgerelateerde klachten en beperkingen. Er zou sprake zijn van relevante (deels pre-existente) problematiek die als alternatieve oorzaak van de klachten kan worden gezien. De rechtbank overweegt dat nu, 24 jaar nadat het ongeval heeft plaatsgevonden, er nog geen gezamenlijke medische expertises zijn verricht of gezamenlijk deskundigen zijn ingeschakeld. De rechtbank acht een onafhankelijk medisch oordeel noodzakelijk om het ongevalsgerelateerde letsel te kunnen vaststellen. Verder kan een deskundigenonderzoek meer inzicht geven in de situatie vóór en na het ongeval en in de rol van niet-ongevalsgerelateerde factoren. De rechtbank beveelt een deskundigenonderzoek, verricht door een neuroloog. Eventueel kan nog een neuropsycholoog worden ingeschakeld, maar dat laat de rechtbank over aan de beoordeling van de neuroloog. Er wordt geen gebruik gemaakt van de Tromp/Elemans-vraagstelling, de rechtbank acht de NVN-vraagstelling leidend.
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 02-04-2025

Rechtspraak

PS 2025-0229

In 2005 is een man een ongeval overkomen in Zweden. Partijen hebben al bijna tien jaar een geschil over de medische en financiële gevolgen van dit ongeval. Zij hebben al meerdere juridische procedures met elkaar gevolgd en er hebben drie medische expertises plaatsgevonden. De man verzoekt nu, nadat de verzekeraar een bodemprocedure is gestart, bij incidentele conclusie van antwoord een drietal voorlopige deskundigenonderzoeken: door een verzekeringsarts, een arbeidsdeskundige en een bedrijfseconoom, en hij verzoekt een voorlopige voorziening te gelasten voor de duur van het geding. Volgens hem kan de omvang van de schade in de bodemprocedure niet beoordeeld worden voordat er meer deskundigen zijn benoemd. De wederpartij heeft het verzoek gemotiveerd betwist. De rechtbank oordeelt dat er voor het gelasten van een voorlopig deskundigenonderzoek op dit moment onvoldoende aanleiding is. De verlangde voorlopige deskundigenberichten komen pas in beeld als vaststaat dat er sprake is van ongevalsgerelateerde klachten. Verder is het de rechtbank niet duidelijk hoe het debat zich in de bodemprocedure zich zal ontvouwen, waardoor zij nog niet kan beoordelen of, en zo ja welke, deskundigenonderzoeken noodzakelijk zijn en zouden kunnen bijdragen aan het debat tussen partijen. Een deskundigenbericht is ook mogelijk later in de procedure, zonder een aanmerkelijk risico dat bewijs verloren zou gaan. De rechtbank weegt hier ook proceseconomische redenen mee. De provisionele vordering van de man wordt tevens afgewezen. De man heeft nog geen reconventionele vordering ingediend zodat van een vordering nog geen sprake is. De enkele aankondiging via een incidentele conclusie is daarvoor onvoldoende.
Rechtbank Overijssel (Locatie Almelo), 16-04-2025