Naar boven ↑
8.416 resultaten

Rechtspraak

PS 2024-0554

Een werknemer verrichtte werkzaamheden voor een vennootschap en aan de vennootschap gelieerde ondernemingen. Volgens de man heeft hij in de uitoefening van zijn werkzaamheden een burn-out gekregen, wat tot zijn arbeidsongeschiktheid heeft geleid. Dit zou een rechtstreeks gevolg zijn van de werkomstandigheden bij de vennootschap. De vennootschap heeft volgens de man niet voldaan aan de op haar rustende zorgplicht, zodat zij op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor de door hem geleden en te lijden schade. Omdat de vennootschap ontbonden is stelt de man er belang bij te hebben de aansprakelijkheidsverzekeraar van de vennootschap rechtstreeks aan te spreken op de voet van artikel 7:954 BW. De kantonrechter heeft de vorderingen van de man afgewezen omdat hij onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd dat hij in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor de vennootschap schade heeft geleden. De man is hier tegen in hoger beroep gegaan. Het hof oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. Het hof ziet geen aanleiding om de arbeidsrechtelijk omkeringsregel toe te passen nu het causaal verband daarvoor te onzeker is en door de werknemer te weinig is gesteld. Dit betekent dat het aan de man is om voldoende gemotiveerd te stellen en bewijzen dat er sprake is van schade in de uitoefening van zijn werkzaamheden en dat er een causaal verband zit tussen de opgelopen schade en de werkzaamheden. De man heeft zijn stellingen in hoger beroep echter niet nader onderbouwd. Het hof komt niet toe aan de vraag of de vennootschap de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 19-11-2024

Rechtspraak

PS 2024-0549

Deelgeschil. Een pedagogisch medewerker van een zorginstelling voor onder andere geestelijke gezondheidszorg heeft in 2016 het lichaam van een bewoner aangetroffen nadat deze bewoner suïcide had gepleegd. Samen met een collega heeft hij de bewoner nog geprobeerd te reanimeren. De medewerker is in 2018 gestopt met zijn werkzaamheden en is gediagnosticeerd met onder meer PTSS. In 2020 heeft hij de zorginstelling aansprakelijk gesteld wegens schending van de op haar rustende zorgplicht in de zin van artikel 7:658 BW waardoor zij gehouden is om de materiële en immateriële schade die hij heeft geleden en nog zal lijden door het incident te vergoeden. De zorginstelling voert primair aan dat de medewerker niet heeft aangetoond dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden en dat de zaak daarom niet geschikt is voor de deelgeschilprocedure. Subsidiair voert de zorgstelling aan dat zij aan de op haar rustende zorgplicht heeft voldaan. De rechtbank acht de zaak wel geschikt voor een deelgeschilprocedure. Nadere bewijsvoering is niet nodig. Volgens de rechtbank is voldoende vast te komen staan dat de medewerker schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden en oordeelt dat de zorginstelling niet voldaan heeft aan de op haar rustende zorgplicht. De medewerkers van de zorginstelling waren onvoldoende toegerust om met de problematiek van suïcidale jongeren om te gaan aangezien het suïcidepreventiebeleid niet op orde was en het ontbrak aan de passende scholing. Verder heeft de zorginstelling in de periode na de suïcide van de bewoner onvoldoende toegezien op het welzijn van de medewerker. De zorginstelling is aansprakelijk voor de schade die het gevolg is van het incident.
Rechtbank Gelderland (Locatie Arnhem), 21-03-2023