In 2017 heeft een voorval plaatsgevonden tussen een bestuurder van een auto en een voetganger. Volgens de voetganger is er sprake geweest van een aanrijding waarbij hij letsel heeft opgelopen. De WAM-verzekeraar van de bestuurder betwist dat er sprake is geweest van een aanrijding. De rechtbank heeft geconcludeerd dat vast is te komen staan dat een aanrijding heeft plaatsgevonden en dat de WAM-verzekeraar van de bestuurder gehouden is tot vergoeding van de schade die de voetganger heeft geleden en/of zal lijden als gevolg van de aanrijding. De WAM-verzekeraar is tegen deze uitspraak in hoger beroep gegaan. Het hof kan zich niet verenigen met de bewijswaardering door de rechtbank. Naast de partijverklaring van de voetganger en de bewijsmiddelen die zijn terug te voeren op eigen verklaringen van de voetganger zijn geen aanvullende bewijzen voorhanden die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de stelling van de voetganger dat een aanrijding heeft plaatsgevonden voldoende geloofwaardig maken, ook niet als alle voorhanden zijnde bewijsmiddelen, met inbegrip van de verklaringen van de voetganger zelf, in de bewijswaarderingen worden betrokken.
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 05-11-2024