Naar boven ↑
8.416 resultaten

Rechtspraak

PS 2024-0584

Deelgeschil. De werknemer is tijdens een bedrijfsuitje na middernacht op de feestlocatie gevallen als gevolg van een duw door de directeur. Werknemer bevond zich voor de duw in een stoeipartij met twee collega’s en zij bewogen zich, al wankelende, elkaar vasthoudende, richting een kademuur en werknemer is vervolgens op een lagergelegen steiger gevallen. De werknemer heeft hieraan letsel overgehouden. In dit deelgeschil verzoekt de werknemer de kantonrechter tot het vaststellen van aansprakelijkheid van de werkgever. De werknemer beroept zich op artikel 7:658 BW, waarbij vereist is dat er tussen de activiteit en de werkzaamheden voldoende nauw verband bestaat. De kantonrechter stelt dat het bedrijfsuitje kan worden gezien als een sociale verplichting, mede doordat er sprake is van een klein bedrijf. Daarnaast vond het werkuitje plaats op een reguliere werkdag en iedereen werd verondersteld aanwezig te zijn. Mede door het feit dat met het bedrijfsuitje ook het belang van het bedrijf wordt gediend, kan er volgens de kantonrechter geoordeeld worden dat sprake is van een relevante band tussen de werkzaamheden van de werknemer en het bedrijfsuitje. De kantonrechter oordeelt dat niet aan de zorgplicht van de werkgever is voldaan. De werkgever had als bestuurder en leidinggevende een voorbeeldfunctie en had in de gegeven situatie toezicht moeten houden en verantwoordelijkheid moeten tonen. De kantonrechter acht de werkgever aansprakelijk op grond van artikel 7:658 BW (het ongeval vond plaats ‘in de uitoefening van zijn werkzaamheden’) en is gehouden tot vergoeding van de door de werknemer geleden schade. Het beroep op eigen schuld van de werknemer faalt. Daarvan zou alleen sprake kunnen zijn indien het ongeval tevens aan een mate van opzet of grove schuld van de werknemer te wijten zou zijn. Daarvan is geen sprake.
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Almere), 13-11-2024

Rechtspraak

PS 2024-0582

Verzoek tot deelgeschil. Man is meegenomen voor verhoor op het politiebureau en had op het moment van de aanhouding zachte contactlenzen in. Deze heeft de man tijdens het slapen er niet uitgehaald, wat een geïrriteerd rechteroog tot gevolg heeft gehad. De man heeft vervolgens verzocht om middelen om dit te verhelpen. Dit alles heeft uiteindelijk geresulteerd in een ontstoken oog waardoor een hoornvliestransplantatie nodig was. Ten eerste stelt de rechtbank dat er geen sprake is van een opgewekt vertrouwen aan de kant van de politie, waardoor zij de aansprakelijkheid niet hebben erkend. Tussen partijen is niet in geschil dat de man tijdens zijn inverzekeringstelling bij de politie een hoornvliesontsteking aan zijn rechteroog heeft opgelopen, die uiteindelijk heeft geresulteerd in een hoornvliestransplantatie. Partijen verschillen echter van mening over zowel de feitelijke toedracht van de schadeveroorzakende gebeurtenis – en in het verlengde daarvan de vraag of de politie aan haar zorgplicht heeft voldaan – als over het causaal verband tussen het te lang dragen van de lenzen en het ontstaan van het letsel. Naar het oordeel van de rechtbank vergen deze beide punten nog zoveel nadere bewijslevering, dat de zaak zich niet leent voor een deelgeschil. Tot slot gaat het beroep over het niet voldoen aan de verzwaarde stelplicht aan de kant van de politie niet op. De rechtbank oordeelt dat bij de huidige stand van zaken kan worden geoordeeld dat de politie aan de verzwaarde stelplicht heeft voldaan door verstrekking van loggingsgegevens en rapporten waarin de gang van zaken is beschreven. Of de loggingsgegevens omissies of onjuistheden bevatten en zo ja, of dit voor rekening van verweerster moet komen is bij de huidige stand van zaken nog niet vast te stellen, hiervoor is ook nadere bewijsvoering nodig.
Rechtbank Limburg (Locatie Maastricht), 25-11-2024

Rechtspraak

PS 2024-0581

Verzoek tot deelgeschil. Fietser is op 1 november 2008 aangereden door een auto, verzekeraar heeft de aansprakelijkheid erkend. Naar aanleiding van het ongeval heeft de rechtbank in 2021 een beschikking gegeven tot een voorlopige deskundigenonderzoek, dit onderzoek is in april 2023 uitgebracht. De fietser stelt dat de partijen na het beschikbaar komen van het deskundigenbericht er niet in zijn geslaagd om de schade onderling af te wikkelen en heeft daarom belang bij dit deelgeschil. De verzekeraar stelt echter dat er helemaal geen sprake is geweest van onderlinge afwikkeling en de partijen zich niet in een patstelling bevinden waardoor het verzoek tot een deelgeschil niet opgaat. Volgens de verzekeraar kan minnelijk overleg mogelijk een oplossing bieden. De rechtbank overweegt dat er geen onderhandelingen hebben plaatsgevonden tussen de partijen die vlot getrokken kunnen worden met een deelbeslissing van de rechtbank. Daarnaast is de fietser ook in 1986, 1993 en 2003 slachtoffer geweest van andere verkeersongevallen. Hij heeft na al die jaren nog altijd zijn schade niet voor verweerder in kaart gebracht en heeft ook geen informatie met verweerder gedeeld over de schadeafwikkeling van de eerdere ongevallen. Dit staat volgens de rechtbank aan vruchtbare onderhandelingen over de schade in de weg; het verstrekken van deze informatie is dus relevant voor de onderhandelingen. Omdat deze onderhandelingen nog niet hebben plaatsgevonden, wordt het verzoek tot een deelgeschil afgewezen, de kosten van het deelgeschil worden wel begroot.
Rechtbank Oost-Brabant (Locatie 's-Hertogenbosch), 27-11-2024

Rechtspraak

PS 2024-0580

Vergoeding van onder meer immateriële schade en gederfde inkomsten wegens het onterecht aanmerken als verdachte. Een bejaarde vrouw is slachtoffer geworden van een babbeltruc waarbij haar pinpas is gestolen. De handlanger van de dader heeft vervolgens met deze pinpas gepind. De politie heeft beelden opgevraagd, maar heeft dit bij het verkeerde filiaal gedaan. De verkeerd opgevraagde beelden zijn vervolgens verspreid op haar website en via Omroep West. De man die op deze beelden stond is ten onrechte als verdachte aangemerkt. De verzekeraar van de politie heeft laten weten dat de schade ontstaan door deze onrechtmatige daad voor vergoeding in aanmerking komt en erkent de aansprakelijkheid van de politie. In deze zaak wordt de omvang van de schade opgemaakt. Voor de schade aan het Administratiekantoor wordt er gekeken naar de hoeveelheid klanten die door het onrechtmatig handelen van de politie zijn vertrokken, vermenigvuldigd met zeven jaar. Dit komt door het feit dat klanten van boekhoudkantoren vaak voor lange termijn klant blijven. Voor schade aan de autorijschool wordt gekeken naar de hoeveelheid misgelopen leerlingen, vermenigvuldigd met een gemiddeld aantal van 35 rijlessen. Tot slot komt de man ook een bedrag aan immateriële schade toe. Vast staat dat er sprake is van aantasting van de eer en de goede naam, daarnaast wordt in het bijzonder meegenomen dat de man direct herkenbaar was en werd neergezet als de dader. De verwijdering van de beelden heeft de aantasting niet voorkomen en de rectificatie was te beperkt.
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 04-12-2024

Rechtspraak

PS 2024-0578

Eindvonnis na eerder tussenvonnis. Aansprakelijkheid organisator jiujitsu-wedstrijd voor knieletsel deelnemer die moest uitkomen tegen tegenstander uit zwaardere gewichtsklasse. De deelnemer stelt dat de organisator hem had moeten informeren over samenvoegen van gewichtsklassen. De rechtbank heeft eerder al beslist dat sprake is van een causaal verband tussen het nalaten van het geven van informatie over de samenvoeging van gewichtsklassen en de letselschade van de deelnemer. In deze zaak komt de rechtbank tot de conclusie dat de organisator niet is geslaagd in het ontzenuwen van het vermoeden dat de deelnemer hierover niet is geïnformeerd. Daarnaast ziet de rechtbank ook geen reden om te moeten terugkomen op de bindende eindbeslissing dat causaal verband bestaat tussen – kort gezegd – het niet informeren en de schade. Er is niet gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden op grond waarvan de rechtbank terug zou moeten komen van de bij tussenvonnis gegeven beslissing over het causaal verband, zodat zij gebonden is aan die beslissingen. Tot slot gaat de rechtbank in op de vordering van de organisator tot inzage van een filmpje van de bewuste wedstrijd. De rechtbank vermoedt dat de achterliggende gedachte/het onderliggende idee van de organisator is dat hij, net als met de andere filmpjes die hij heeft overgelegd, duidelijk wil maken dat met het blote oog vrij nauwkeurig valt in te schatten, zeker voor een ervaren jiujitska als de deelnemer is, hoe zwaar een tegenstander is. De rechtbank oordeelt dat het in deze procedure hier niet om gaat, waar het wel om gaat is dat door mee te doen aan een wedstrijd, er een contractuele relatie ontstaat, die voor de organisator een (zorg)plicht met zich meebrengt om deelnemers te informeren. Het filmpje is hiervoor niet relevant. De organisator wordt aansprakelijk gesteld voor de schade.
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 13-11-2024

Rechtspraak

PS 2024-0575

Strafrecht. De verdachte heeft zijn echtgenote meermaals gestoken met een mes. Aan deze verwondingen is zij overleden. De verdachte wordt veroordeeld voor doodslag en krijgt een gevangenisstraf van veertien jaar opgelegd. Meerdere partijen verzoeken schokschade (toegewezen) en affectieschade, waaronder de zoon van het slachtoffer die een ernstige verstandelijke beperking heeft. De verhouding tussen hem en zijn moeder was zodanig complex dat zij niet bij hem op bezoek kon. Volgens de advocaat van de benadeelde partij kan echter niet uitgesloten worden dat hij emotionele gevolgen ondervindt door het overlijden van zijn moeder. De rechtbank kent de zoon geen affectieschade toe. De rechtbank kan niet uitsluiten dat hij vanwege zijn beperkingen geen besef heeft van het overlijden van zijn moeder. De vraag of er sprake is van besef bij de zoon en ook de – principiële – vraag of er überhaupt sprake moet zijn van besef van de situatie en de daaruit voortvloeiende vraag of bij het ontbreken van enig besef dan niet toch het ondervinden van leed verondersteld moet worden, laten zich niet beantwoorden op basis van de beschikbare informatie. Dat vergt verder en zorgvuldig onderzoek waar deze strafprocedure zich niet voor leent en wat dus een onevenredige belasting daarvan oplevert. De vordering van de zoon wordt niet-ontvankelijk verklaard. De vordering kan desgewenst bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 28-11-2024