Naar boven ↑
8.406 resultaten

Rechtspraak

PS 2025-0124

Strafrecht. Vaarongeval tussen twee snelle motorboten. Verdachte is bestuurder van een van de boten. Medeverdachte 1 en vader van de man die bij het ongeval is overleden was feitelijk bestuurder van de andere boot. Bewezenverklaring dood door schuld en zwaar lichamelijk letsel door schuld. De zoon van de medeverdachte 1 is overleden door het ongeval en zijn vriendin heeft aan het ongeval zeer ernstig blijvend letsel opgelopen (o.a. locked-in-syndroom). De vader, moeder en broer van de overledene hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces, evenals de vriendin van de overledene en haar tweelingbroer, pleegmoeder en pleegvader. Ook de schipper (tevens medeverdachte 2) van de boot waar onder andere de vader zich op bevond heeft zich gevoegd. De vader van de overledene komt shockschade en affectieschade toe, maar doordat de vader deels schuld heeft aan het ongeval wordt dit bedrag verminderd tot € 20.000. De vordering wegens schokschade van de moeder en de broer van de overledene worden niet-ontvankelijk verklaard. Zij hebben onvoldoende gesteld, althans aannemelijk gemaakt. Affectieschade wordt aan de moeder toegewezen, maar een beroep op de hardheidsclausule door de broer wordt afgewezen. Aan hem wordt geen affectieschade toegewezen. De vriendin van de overledene heeft ernstig letsel opgelopen. Er is sprake van een locked-in-syndroom en zij heeft 24 uurszorg nodig. Zij heeft € 450.000 immateriële schade gevorderd; de rechtbank wijst € 300.000 toe. De vordering ten titel van verlies van verdienvermogen wordt niet-ontvankelijk verklaard omdat de behandeling ervan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De tweelingbroer van de vriendin van de overledene doet met succes een beroep op de hardheidsclausule vanwege bijzondere omstandigheden. Zo zijn broer en zus tijdens de geboorte afgestaan en hebben zij in hun jeugd veel meegemaakt. Voorafgaande aan het ongeval was het slachtoffer (zorg)coach van de broer en is de broer na het ongeval een van de mentoren geworden van de zus. Zowel aan de tweelingbroer als aan de pleegouders wordt affectieschade toegekend. De vordering (immateriële schade) van medeverdachte 2 wordt afgewezen. Onvoldoende gesteld en aannemelijk gemaakt dat sprake is van aantasting in de persoon als bedoeld in artikel 6:106 BW.
Rechtbank Limburg (Locatie Roermond), 14-02-2025

Rechtspraak

PS 2025-0118

Arbeidsongeval. Een leerkracht struikelt op het schoolplein over een schooltas. Het hof oordeelt dat de school in beginsel aansprakelijk is voor de schade op grond van artikel 7:658 lid 2 BW, het is aan de school om aan te tonen dat zij aan haar zorgplicht uit artikel 7:658 lid 1 BW heeft voldaan of dat er sprake is van schade die in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de leerkracht. De aanwezigheid op de grond op het schoolplein van (een bepaalde hoeveelheid) tassen, met daaraan bevestigd lussen en hengsels – daargelaten of de leerlingen bij die tas zitten of verderop aan het spelen zijn – is naar het oordeel van het Hof, geen huis-tuin-en-keukensituatie. De aanwezigheid van een aanzienlijke hoeveelheid tassen op de grond van het schoolplein levert een potentieel gevaarlijke situatie op die kan leiden tot schade met vergaande gevolgen. Het is een feit van algemene bekendheid dat kinderen in deze leeftijd (7 tot 10 jaar) niet altijd geneigd zullen zijn zich aan een dergelijke regel te houden en er dus, bij gebrek aan andere maatregelen, altijd enige tassen op de grond zullen liggen. Dat de school andere maatregelen, dan het hebben van de ongeschreven regel dat de kinderen hun tassen bij zich houden of bij de tas blijven, heeft genomen of aanwijzingen heeft verstrekt om te voorkomen dat de leerkracht over de tassen zou vallen heeft de school ook in hoger beroep niet aangevoerd. Naar het oordeel van het Hof had de school op een eenvoudige manier maatregelen kunnen nemen om dit specifieke gevaar zoveel als redelijkerwijs mogelijk te voorkomen, bijvoorbeeld door het plaatsen van rekjes/kastjes tegen de muren naast de lokalen of het bevestigen van haakjes waarin of waaraan de leerlingen hun tassen kunnen neerleggen of ophangen. Door geen maatregelen te nemen, terwijl de school onvoldoende heeft aangevoerd om aan te nemen dat dit niet mogelijk was, heeft de school niet voldaan aan haar zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 lid 1 BW. Zij is daarmee aansprakelijk voor de door de leerkracht geleden en nog te lijden schade als gevolg van het ongeval.
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 19-11-2024