Vader vordert een verklaring voor recht dat de Staat onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld in verband met ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van zijn kinderen door de Raad voor de Kinderbescherming. Daarnaast vordert hij € 34.517,50 aan (im)materiële schadevergoeding. De rechtbank wijst de vorderingen af, omdat de Raad ten tijde van indiening van de verzoeken in redelijkheid de inschatting mocht maken dat er ernstige zorgen waren over de situatie van de kinderen.
Rechtbank Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 05-06-2019