De Jong/Optimodal
In HR 28 april 2000, NJ 2000/430, heeft de Hoge Raad zeven gezichtspunten genoemd waarvan de rechter blijk moet geven deze te hebben betrokken in zijn beoordeling van de vraag of toepassing van de in art. 3:310 BW genoemde verjaringstermijn van dertig jaar na de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, inderdaad naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is in gevallen als het onderhavige, waarin onzeker is of de gebeurtenis die de schade kan veroorzaken inderdaad tot schade zal leiden, die onzekerheid zeer lange tijd is blijven bestaan en de schade in die zin naar haar aard verborgen is gebleven dat zij daadwerkelijk is ontstaan en dus pas kon worden geconstateerd nadat de verjaringstermijn reeds was verstreken. Ten aanzien van het gezichtspunt of de aangesprokene naar redelijkheid nog de mogelijkheid heeft zich tegen de vordering te verweren, geldt tegen de achtergrond van de strekking van de verjaringstermijn van dertig jaar dat dit gezichtspunt aldus moet worden verstaan dat het zeer in het algemeen de vraag aan de orde stelt of de aangesprokene naar redelijkheid nog de mogelijkheid heeft zich tegen de vordering te verweren en dat daarbij niet van belang is door welke oorzaken bewijsmateriaal verloren is gegaan en of dit aan de aangesprokene valt toe te rekenen.
Hoge Raad, 26-11-2004