Deelgeschil. In 2017 en 2021 is een vrouw betrokken geraakt bij twee verkeersongevallen. De WAM-verzekeraars van de tegenpartijen hebben aansprakelijkheid erkend. Na het eerste ongeval zijn de belangenbehartiger van de vrouw en de WAM-verzekeraar in overleg getreden over de uitgangspunten voor de vaststelling van de schade van de vrouw. De vrouw is ondertussen al twee keer uitgevallen. In 2018 is uit neurologisch onderzoek naar voren gekomen dat zij een nekhernia had. Om de vraag te beantwoorden of de nekhernia van de vrouw ongevalsgevolg was, is expertise ingewonnen bij een neurochirurg, die in 2021 een rapport heeft uitgebracht. In dit rapport overweegt hij dat het eerste verkeersongeval als meest waarschijnlijke c.q. meest bijdragende oorzaak voor het ontstaan van de hernia moet worden beschouwd. Enkele maanden later overkwam haar het tweede ongeval. Na dit ongeval heeft de vrouw niet meer gewerkt en na een medische herbeoordeling van het UWV is de vrouw met terugwerkende kracht vanaf voor het ongeval een WGA-uitkering toegekend op basis van 100% arbeidsongeschiktheid. Na melding van de vrouw dat zij financieel grote zorgen had, heeft de schadebehandelaar van de WAM-verzekeraar begin 2022 een voorschot van € 15.000 aan haar betaalbaar gesteld, onder de mededeling dat medisch advies zou worden ingewonnen om de gevolgen voor de vrouw van het tweede ongeval te kunnen beoordelen, in welk verband behoefte bestond aan nadere medische informatie. Na overleg is het NRL gevraagd om twee scenario’s uit te rekenen: de situatie die uitgaat van het gegeven dat de vrouw in de salarisschaal bleef waarvan zij het maximum al in 2022 had bereikt en de situatie die uitgaat van een doorloop naar de volgende salarisschaal met ieder jaar een trede. Over de status van dit rapport is discussie ontstaan. De vrouw stelt dat partijen gebonden zijn aan de uitkomsten van het rapport van het NRL. Het rapport van het NRL is een op gezamenlijk verzoek van partijen uitgebracht deskundigenrapport waaraan partijen in beginsel gebonden zijn, zoals in vaste rechtspraak is uitgemaakt. Daarbij geldt ook, aldus de vrouw, dat moet worden uitgegaan van hetgeen partijen zijn overeengekomen en wat partijen zijn overeengekomen zoals dat met toepassing van de ‘Haviltex-norm’ moet worden uitgelegd. De WAM-verzekeraar stelt zich op het standpunt dat het geschilpunt tussen partijen niet is of partijen gebonden zijn aan een op gezamenlijk verzoek uitgebracht deskundigenrapport, maar dat wat partijen verdeeld houdt de vraag is of de WAM-verzekeraar door met de belangenbehartiger van de vrouw af te spreken om het NRL een berekening te laten maken, het recht heeft prijsgegeven om, bijvoorbeeld, de medische causaliteitsvraag en de vraag naar de schade zonder ongeval bij de verdere schaderegeling en/of onderhandelingen te betrekken. De rechtbank is van oordeel dat voor het door de vrouw bepleite standpunt, dat die discussie niet meer gevoerd zou mogen worden, uiteindelijk onvoldoende steun is te vinden in de namens partijen gevoerde correspondentie en de andere contacten die zij hebben gehad. Aan de vrouw kan worden toegegeven dat in de berekening van het NRL feitelijk wordt uitgegaan van een blijvende arbeidsongeschiktheid van haar. Er wordt immers uitgegaan van uiteindelijk een WIA-uitkering. Toch vindt de rechtbank dit onvoldoende om in het feit dat de WAM-verzekeraar met de opdrachtverlening aan het NRL instemde een, toch hooguit stilzwijgende, instemming van (de schadebehandelaar van) de WAM-verzekeraar te lezen dat de WAM-verzekeraar niet meer in het kader van nader overleg tussen partijen zou mogen opwerpen dat voor haar onvoldoende vaststaat dat de vrouw mogelijk toch, ook al was zij inmiddels voor een tweede keer in een ongeval betrokken geraakt, toch weer aan het werk zou kunnen komen. Ten slotte acht de rechtbank de stelling van de vrouw onjuist, dat van de WAM-verzekeraar als professionele verzekeraar, die een professionele schadebehandelaar had ingeschakeld, mag worden verwacht dat zij of haar (professionele) schadebehandelaar het voorbehoud maakt zich niet aan de uitgangspunten van een doorrekening door een rekencentrum gebonden te achten als zij niet gebonden wil worden door (de uitgangspunten in) een rekenrapport, zoals dat van het NRL. Die tegenwerping treft geen doel, omdat de vrouw zelf werd bijgestaan door een professionele belangenbehartiger. De rechtbank komt tot de conclusie dat de vrouw niet wort gevolgd waar zij heeft aangevoerd dat de WAM-verzekeraar gebonden is aan de berekeningen van NRL, in de zin dat de schadeomvang noodzakelijkerwijs moet worden vastgesteld binnen de grenzen van de door NRL berekende bedragen. De rechtbank spreekt de hoop uit dat nu spoedig tussen partijen een verdere zinvolle inhoudelijke discussie zal worden gevoerd over de vaststelling van de omvang van de schade van de vrouw door de twee verkeersongevallen. De rechtbank hoeft partijen er niet op te wijzen dat de schadeafhandeling ook naar objectieve maatstaven te lang heeft geduurd en dat de vrouw er aanspraak op mag maken dat deze op een voor haar zo kort mogelijke termijn op aanvaardbare manier wordt afgerond. Hopelijk kunnen de inspanningen van partijen daar nu op gericht worden.
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 01-10-2025