Naar boven ↑
7.676 resultaten

Rechtspraak

PS 2024-0473

Medische aansprakelijkheid. Vrouw is na een operatie aan een hersentumor bestraald door radiotherapeuten van de stichting Radiotherapiegroep (hierna: RTG). Enige tijd na de bestralingen merkte de vrouw dat haar gezichtsvermogen achteruitging en heeft een oogarts geconstateerd dat zij blind is geworden. De vrouw heeft RTG aansprakelijk gesteld. Na een deskundigenbericht heeft de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van RTG erkend dat aan de vrouw niet de keus is gegeven om te kiezen voor een afwachtend beleid in plaats van het ondergaan van de bestraling, oftewel zij heeft erkend dat sprake is (geweest) van schending van het informed consent. Er werd een voorschot van € 50.000 betaald. In een deelgeschilprocedure en daaropvolgende bodemprocedure heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzoek dat de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar is gehouden aan de erkenning van de aansprakelijkheid, moet worden afgewezen wegens gebrek aan belang. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij een verklaring voor recht vordert dat RTG en diens beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar het causaal verband tussen het volledige visusverlies en de schending van het informed consent voorbehoudsloos hebben erkend. In hoger beroep staat dus enkel het oordeel van de rechtbank over de reikwijdte van de erkenning van de aansprakelijkheid ter discussie. Naar het oordeel van het hof heeft de belangenbehartiger van de vrouw (namens haar) gerechtvaardigd erop mogen vertrouwen dat de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar ervan uitging dat sprake was van een medisch causaal verband tussen de bestraling en de later ingetreden blindheid – en dat het debat over de erkenning van de omvang van de aansprakelijkheid was afgesloten. Tot en met de brief van de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar (erkenning aansprakelijkheid zonder voorbehoud) is door de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar geen discussiepunt gemaakt van de mogelijke oorzaak van de blindheid van de vrouw. Het hoger beroep slaagt en de vordering van de vrouw wordt toegewezen.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-10-2024

Rechtspraak

PS 2024-0470

Ernstig geweldsincident waarbij een man een vrouw in haar woning door het hoofd schiet. De rechtbank heeft de man veroordeeld voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de vrouw en het betalen van een bedrag van in totaal € 668.350,11, bestaande uit onder andere het verlies van arbeidsvermogen en immateriële schadevergoeding. Het gaat in hoger beroep enkel over de hoogte van het verlies aan arbeidsvermogen, inclusief pensioenschade en de fiscale component daarvan. Volgens het hof mogen er niet al te strenge eisen worden gesteld aan wat de vrouw stelt ter onderbouwing van haar verlies aan verdienvermogen. Dat geldt ook met betrekking tot het door haar genoten fiscaal loon over 2020 en het bewijs dat door de vrouw dienaangaande wordt overgelegd. In dat verband acht het hof verder van belang dat uit de weergave door het expertisebureau van de genomen uitgangspunten blijkt dat niet de maximale claim is berekend. Het expertisebureau heeft in zijn berekening immers niet meegenomen de mogelijkheid dat de vrouw periodiekverhogingen zouden zijn toegekend, welke mogelijkheid naar het oordeel van het hof niet op voorhand illusoir is te achten. Ook de mogelijkheid dat de vrouw zou zijn doorgegroeid naar een beter verdienende andere functie binnen de zorg is door het expertisebureau niet in de berekening meegenomen, terwijl die mogelijkheid naar het oordeel van het hof evenmin illusoir is te achten, mede gelet op de jonge leeftijd van de vrouw. Alle grieven falen, het hof bekrachtigt het bestreden eindvonnis.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 27-08-2024

Rechtspraak

PS 2024-0468

Eindarrest na tussenarrest in twee gezamenlijk behandelde letselschadezaken. Geweldsincident als gevolg van irritatie over en weer in het verkeer en een aanrijding. Het incident kende twee fasen en daarbij is een persoon gewond geraakt. De gewonde man heeft van twee mannen, broers van elkaar, een schadevergoeding gevorderd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de broers allebei aansprakelijk zijn voor een deel van de schade. De broers zijn afzonderlijk van elkaar in hoger beroep gekomen tegen het vonnis van de rechtbank. Ook de gewonde man is het niet eens met het vonnis en ook hij is in hoger beroep gekomen. De broers worden ook strafrechtelijk vervolgd. Het hof verwerpt de beide beroepen op eigen schuld en oordeelt dat de ene broer aansprakelijk is voor alle schade die de gewonde man heeft opgelopen ten gevolge van het geweld in beide fasen van het incident. De andere broer is slechts aansprakelijk voor de schade ten gevolge van het slaan in de tweede fase. (Alleen) ten aanzien van die tweede fase zijn de broers hoofdelijk aansprakelijk. Het hof beoordeelt verschillende gevorderde schadeposten, waaronder het verlies aan arbeidsvermogen en vergoeding van immateriële schade. Het hof acht het aannemelijk dat het letsel, gelet op het feit dat een deel van het letsel, ook na operatief ingrijpen, ten dele blijvende schade met beperkingen tot gevolg heeft gehad dan wel dat nog een of meer operaties nodig zullen zijn. Als vergoeding van immateriële schade is in totaal het gevorderde bedrag van € 17.000 passend.
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 13-08-2024