Deelgeschil in letselschadezaak na verkeersongeval. De verzekeraar constateert onregelmatigheden tijdens het schaderegelingstraject en start een feitenonderzoek. Volgens de rechtbank is geen sprake geweest van persoonlijk onderzoek. Er heeft dus geen (onrechtmatig) persoonlijk onderzoek plaatsgevonden, alsmede is de rechtbank van oordeel dat ook het feitenonderzoek niet onrechtmatig was. De opname in de Gebeurtenissenadministratie was wel geoorloofd, maar volgens de rechtbank is niet voldaan aan de voorwaarden voor opname van de gegevens in het Intern Verwijzingsregister (IVR). De drempel ‘een redelijk vermoeden van verzekeringsfraude’ die geldt voor opname in het IVR wordt niet gehaald. Het aantal tegenstrijdigheden of onjuistheden in de aangeleverde informatie en in de verklaringen vormen onvoldoende grond voor de conclusie dat het gaat om een vermoeden van fraude. Het verzoek tot verwijdering van de IVR-registratie wijst de rechtbank toe. Het verzoek dat sprake is van causaal verband tussen de ervaren klachten en de beperkingen als gevolg van het ongeval, leent zich niet voor behandeling in deelgeschil, nu partijen nog te verdeeld zijn over onder meer de aard en omvang van de klachten en beperkingen, de vraag of er een plausibel klachtenpatroon is, de aanwezigheid van pre-existente klachten en in het verlengde hiervan de vraag of sprake is van (juridisch) causaal verband.
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 10-07-2024