Naar boven ↑

ALGEMENE MEDEDELING

In de loop van januari 2025 wordt deze online omgeving geïntegreerd in Boomportaal (www.boomportaal.nl), waarna deze omgeving wordt opgeheven. Vanaf dat moment linkt deze URL automatisch door naar Boomportaal.

8.451 resultaten

Rechtspraak

PS 2025-0612

Op kerstavond 2023 reed het slachtoffer nietsvermoedend naar de woning van medeverdachte voor een afspraak met haar. Bij binnenkomst in de woning bleek de verdachte (voor het slachtoffer onverwacht) aanwezig te zijn en werd duidelijk dat het slachtoffer in de val was gelokt. Het slachtoffer werd met bruut geweld om het leven gebracht door de verdachte, die minstens 24 keer met een hamer op het hoofd van het slachtoffer insloeg. De moeder van het slachtoffer heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. Zij vordert onder andere € 22.500 aan affectieschade en € 10.000 aan shockschade. De moeder valt in de categorie genoemd in artikel 6:108 lid 4 sub c BW. Het voorgaande betekent dat de benadeelde partij recht heeft op vergoeding van affectieschade, de rechtbank wijst een bedrag aan € 20.000 toe. De rechtbank stelt vast dat bij de moeder een hevige emotionele schok is teweeggebracht door (de confrontatie met) het tegen haar zoon gepleegde geweld en het dodelijke gevolg daarvan. Hoewel zij de levensberoving zelf niet heeft waargenomen en het lichaam van haar overleden zoon niet heeft gezien, is zij nadien wel geconfronteerd met de aard en ernst van het toegepaste geweld en de gevolgen daarvan. Zo werd een dag na de vondst van het lichaam een foto van haar overleden zoon aan haar getoond ter identificatie en werden de gruwelijke details van het overlijden aan haar medegedeeld. Die schok heeft naar het oordeel van de rechtbank ook geleid tot geestelijk letsel. Gelet hierop kan de benadeelde partij aanspraak maken op vergoeding van schokschade. De hoogte van de geleden schokschade moet worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval. De rechtbank komt het gevorderde bedrag van € 10.000.
Rechtbank Limburg (Locatie Roermond), 25-11-2025

Rechtspraak

PS 2025-0611

Verdachte heeft zich samen met twee medeverdachten schuldig gemaakt aan een gewelddadige woningoverval in de woning van het slachtoffer. Als gevolg van het geweld dat bij deze overval door de verdachten is gebruikt, is het slachtoffer komen te overlijden. Omdat de verdachten geld wilden hebben om in hun drugsverslaving te kunnen voorzien, zijn zij de woning van het slachtoffer binnengegaan. In zijn woning zijn zij vervolgens op een afschuwelijke wijze tegen hem tekeer gegaan. Zij hebben zodanig geweld tegen hem gebruikt en hem zodanig toegetakeld dat hij uiteindelijk is overleden aan zijn verwondingen. De verdachten hebben zich hiermee schuldig gemaakt aan gekwalificeerde doodslag: het doden om geld te krijgen. De partner van het slachtoffer en de moeder van het slachtoffer hebben zich gevoegd als benadeelde partij in het strafproces. De partner van het slachtoffer heeft een vordering tot vergoeding van € 35.000 aan affectieschade ingediend. De partner heeft bij zijn vordering aansluiting gezocht bij het in het Besluit vergoeding affectieschade vermelde bedrag onder categorie B: levensgezellen. Aangezien er geen sprake was van een gezamenlijk huishouden, is het hof van oordeel dat de benadeelde partij tot de kring van gerechtigden behoort in de zin van categorie G: overige nauwe persoonlijke relaties. Het hof zal dienovereenkomstig het bedrag conform het Besluit vergoeding affectieschade toewijzen, te weten een bedrag van € 17.500. Daarnaast heeft de partner shockschade gevorderd. Het hof stelt vast dat de partner direct is geconfronteerd met de ernstige gevolgen van het strafbare feit. Hij heeft zijn partner levenloos, zwaar toegetakeld en vastgebonden op de grond aangetroffen in zijn woning. Het op deze manier aantreffen van een partner waar hij nog dagelijks voor zorgde, maakt dat hij ernstig in shock is geraakt. Hij ervaart veel psychische klachten en bij hem is PTSS vastgesteld. Het hof komt dan ook tot de conclusie dat sprake is van geestelijk letsel en oordeelt dat de partner rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de bewezen verklaarde feiten, ter hoogte van het gevorderde bedrag van € 15.000. Dit bedrag zal worden toegewezen. De moeder heeft een vordering tot schadevergoeding van € 20.500 ingediend. Het hof is van oordeel dat de vordering van de moeder toewijsbaar is tot een bedrag van € 17.500 aan affectieschade. Het hof verwijst naar wat hiervoor bij de partner over de affectieschade is overwogen. Beide toegewezen vorderingen zullen hoofdelijk met de medeverdachten worden toegewezen.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 25-11-2025

Rechtspraak

PS 2025-0610

Strafrecht. Het is bewezen dat de verdachte haar minderjarige pleegdochter, het oudste zusje, heeft mishandeld, haar van haar vrijheid heeft beroofd (gehouden) en dat zij haar in een hulpeloze toestand heeft gebracht en gelaten, waardoor zij ernstig en zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Daarnaast is bewezen dat de verdachte het jongere halfzusje van het oudste zusje heeft mishandeld. De verdachte wordt vrijgesproken van mishandeling van twee eerder binnen het pleeggezin geplaatste broertjes. De verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf en haar wordt een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd. Het oudste zusje heeft als benadeelde partij een bedrag aan € 500.000 gevorderd als vergoeding voor immateriële schade. De verdachte en haar man waren pleegouders van onder anderen de halfzusjes. Het oudste zusje is door de verdachten stelselmatig vernederd en herhaaldelijk en steeds langer opgesloten in een slaapkamer. Zo is zij in de kamer aan een ketting vastgezet waarbij haar gezicht en handen werden beplakt met ducttape. Zij stond langdurig naakt of bijna naakt in een kooi gemaakt van stokken, schrikdraad en een lekbak voor een wasmachine, zij moest daar blijven dansen tot zij niet meer kon. Het was de bedoeling dat het oudste zusje zou ‘breken’ en de verdachten maakten zich onderling vrolijk over wat zij haar aandeden. In het pleeggezin heeft zij vele letsels opgelopen, waaronder divers ernstig hersenletsel, ribbreuken, wervelbreuken, spierletsel en blauwe plekken. Als gevolg van het hersenletsel zal zij nooit zelfstandig kunnen leven. Zij functioneert op het niveau van een vierjarige en heeft tal van beperkingen. De letsels zijn onbehandeld gebleven doordat de verdachte en zijn medeverdachte geen hulp hebben ingeschakeld. Kijkend naar deze factoren acht de rechtbank in ieder geval een bedrag van € 200.000 toewijsbaar. De benadeelde partij wordt in het resterende deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard, omdat een oordeel over dat meerdere een nader onderzoek vergt en de behandeling van de vordering voor dat gedeelte een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. Het jongste zusje heeft als benadeelde partij € 15.000 gevorderd als vergoeding voor immateriële schade en € 20.000 als vergoeding voor nader te onderbouwen (materiële en/of immateriële) schade. De rechtbank stelt vast dat het jongste zusje rechtstreeks immateriële schade heeft geleden als gevolg van de mishandeling. Die schade wordt naar billijkheid begroot op € 500. Het resterende deel van de vordering, hetgeen ook betreft de in het geheel niet onderbouwde ‘nader te onderbouwen schade’, wordt afgewezen. De moeder van de zusjes heeft als benadeelde partij € 1.805,98 als vergoeding voor materiële schade, € 87.500 (bestaande uit € 40.000 aan schokschade, € 30.000 vanwege inbreuk op het vertrouwen en € 17.500 aan affectieschade) als vergoeding voor immateriële schade en € 10.000 als vergoeding voor nader te onderbouwen (materiële en/of immateriële) schade, gevorderd. Omtrent de materiële schade wordt een bedrag van € 506,28 toegekend, de andere onderdelen worden afgewezen, omdat nu niet kan worden vastgesteld dat deze onderdelen het rechtstreekse gevolg zijn van de bewezen verklaarde feiten. De rechtbank acht dat de moeder als gevolgen van de bewezen verklaarde feiten rechtstreeks immateriële schade, in de zin van affectieschade, heeft geleden. Voor deze post is € 17.500 toewijsbaar. De benadeelde partij wordt in de vordering tot schokschade niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd. De gevorderde vergoeding voor schade in verband met inbreuk op het vertrouwen is niet wijsbaar omdat de gestelde schade geen rechtstreeks gevolg is van de bewezen feiten. De gevorderde vergoeding voor nader te onderbouwen schade moet worden afgewezen omdat deze niet is onderbouwd. Tot slot voegen ook het oudste en jongste broertje zich als benadeelde partij. Zij vorderen beide € 10.000 als vergoeding voor de immateriële schade, zij worden echter niet-ontvankelijk verklaard.
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 25-11-2025

Rechtspraak

PS 2025-0609

Strafrecht. De verdachte is in zijn voertuig gestapt terwijl hij kennelijk onder invloed van alcohol verkeerde. Vervolgens heeft hij harder gereden dan toegestaan. Het ongeval dat vervolgens is ontstaan, heeft geleid tot het overlijden van het slachtoffer. De moeder en de broer van het slachtoffer hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De moeder vordert een bedrag aan Cg 9.434,09 ter zake van de materiële schade (begrafeniskosten) en Cg 17.500 ter zake van immateriële schade (schokschade). De vordering van de materiële schade wordt afgewezen. Omtrent de immateriële schade is het volgende geoordeeld. Uit de bij haar vordering gevoegde brief blijkt dat toen de moeder hoorde dat een jongen was verongelukt zij voor het ergste vreesde en naar de plaats delict is gerend. Toen zij de plaats delict bereikte, trof ze het levenloze lichaam van haar zoon aan, bedekt met bloed. Ze verklaart dat deze confrontatie hartverscheurend was, dat het beeld van het levenloze lichaam nachtmerries geeft en dat ze dagelijks huilt en meer dan twee jaar later nog heel veel verdriet en pijn heeft. De huisarts heeft bij de doorverwijzing naar de psycholoog waar ze momenteel onder behandeling is, depressie vastgesteld. Naar het oordeel van het Gerecht is voldaan aan het confrontatievereiste. Daarnaast acht het Gerecht dat voldoende objectief is komen vast te staan dat de moeder geestelijk letsel heeft geleden, en dat dit zijn oorzaak vindt in de confrontatie met de gevolgen van het ongeval. Feit is wel dat het Gerecht over summiere informatie beschikt. Gelet hierop zal het Gerecht gebruikmaken van zijn schattingsbevoegdheid. Alles afwegende acht het Gerecht naar billijkheid een bedrag van Cg 9.500 toewijsbaar. De benadeelde partij kan haar vordering in zoverre bij de burgerlijke rechter aanbrengen. De broer van het slachtoffer vordert eveneens Cg 17.500 ter zake van immateriële schade (schokschade). Hij was ook op de plaats delict en had een hechte band met zijn overleden broer. In zijn brief verklaart hij dat het zien van zijn kleine broertje, bebloed op straat, iets verschrikkelijks was en dat dit beeld altijd op zijn netvlies zal blijven. Naar het oordeel van het Gerecht is hiermee voldaan aan het confrontatievereiste en is aannemelijk dat hij een hevige emotionele shock heeft geleden. Onder verwijzing naar hetgeen hierboven is geoordeeld ten aanzien van de moeder van het slachtoffer ziet het Gerecht aanleiding om ook in het geval van de broer gebruik te maken van zijn schattingsbevoegdheid en een (gematigd) bedrag toe te wijzen van Cg. 9.500.
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, 14-11-2025

Rechtspraak

PS 2025-0608

Strafrecht. De verdachte heeft tijdens een oud-en-nieuwfeest in de woning een van de aanwezigen, het 37-jarige slachtoffer opzettelijk van het leven beroofd door hem twee keer in zijn buik te steken. Na het steken heeft de verdachte de woning verlaten en zich niet bij de politie gemeld, ook niet nadat hij gehoord had dat het slachtoffer inderdaad was overleden. De moeder, tante, dochter en ex-partner van het slachtoffer hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De moeder heeft een bedrag van € 17.500 aan immateriële schade, te weten affectieschade, gevorderd. Het hof wijst deze vordering conform het Besluit vergoeding affectieschade toe. De tante van het slachtoffer vordert ook een bedrag van € 17.500 aan affectieschade. Volgens het stelsel van de wet is het uitgangspunt dat tantes en oud-pleegmoeders in beginsel geen aanspraak hebben op een vergoeding van affectieschade. Echter oordeelt het hof in deze zaak dat blijkens het dossier en verhandelde ter terechtzitting, het slachtoffer een aanzienlijk deel van zijn jeugd door de tante als pleegmoeder verzorgd is en jarenlang bij haar heeft ingewoond. Gebleken is dat de tante en het slachtoffer ook daarna in nauw contact stonden, hetgeen ook blijkt uit het feit dat de tante de dochter van het slachtoffer als kleindochter beschouwt en het slachtoffer heeft ondersteund bij haar opvoeding en verzorging. Op grond van artikel 6:108 lid 3 BW heeft de tante als ‘overige nauwe persoonlijke relatie’ van het overleden slachtoffer recht op een vergoeding van € 17.500 aan affectieschade. Het hof wijst de vordering dan ook geheel toe. De dochter van het slachtoffer vordert € 20.000 aan affectieschade en € 4.320 aan materiële schade. Aangezien de dochter van het slachtoffer minderjarig is, heeft zij op grond van artikel 6:108 lid 1 sub a BW, recht op vergoeding van de schade door het derven van levensonderhoud, de materiële schade wordt toegewezen. Op grond van artikel 6:108 lid 3 BW heeft de dochter ook recht op de affectieschade, deze wordt door het hof in het geheel toegewezen. Primair vordert de ex-partner van het slachtoffer een bedrag van € 50.520,60 aan schadevergoeding, waarvan € 10.520,60 materiële schade en € 40.000 immateriële schade, bestaande uit € 20.000 affectieschade en € 20.000 schokschade. Indien het hof de ex-partner niet aanmerkt als levensgezel in de zin van artikel 6:108 lid 4 sub b BW, vordert zij subsidiair, dat het gevorderde bedrag ten aanzien van de post affectieschade, onder toepassing van de hardheidsclausule, wordt toegewezen tot € 17.500. Het primaire deel wordt afgewezen omdat de ex-partner en het slachtoffer ten tijde van de gebeurtenis geen duurzaam en gemeenschappelijke huishouding voerde, waardoor zij niet als levensgezel in de zin van artikel 6:108 lid 4 sub b BW kan worden aangemerkt. Het beroep op de hardheidsclausule slaagt niet. Blijkens het dossier hebben de benadeelde partij en het slachtoffer langdurig een relatie gehad, waaruit een dochter is geboren. Uit de verklaringen van de benadeelde partij in het dossier is gebleken dat het slachtoffer en de benadeelde partij hun affectieve relatie al enkele maanden vóór het overlijden van het slachtoffer hadden verbroken. Ook is uit chatberichten gebleken dat de benadeelde partij het slachtoffer niet in haar huis wilde ontvangen en geen contact meer met hem wilde. Het hof is daarom van oordeel dat geen sprake is van een zodanig uitzonderlijke geval, dat de benadeelde partij op grond van de hardheidsclausule vergoeding van affectieschade toekomt. Gelet op het voorgaande kan de benadeelde partij niet worden aangemerkt als levensgezel of andere naaste van het slachtoffer, zodat zij niet op grond van artikel 6:108 lid 3 BW in aanmerking komt voor vergoeding. Het hof wijst de vordering tot vergoeding van affectieschade af. Het hof komt tot toekenning van de gevorderde schokschade maar verklaard de ex-partner niet-ontvankelijk in deze vordering. Het hof kan op basis van de overgelegde stukken niet naar objectieve maatstaven vaststellen dat bij de benadeelde partij sprake is van, een door hevige emotionele schok veroorzaakt, geestelijk letsel. De overgelegde stukken bevatten daarvoor onvoldoende informatie en is dit deel van de vordering onvoldoende onderbouwd.
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 20-11-2025

Rechtspraak

PS 2025-0607

Een 4-jarig meisje is tijdens de gymles op school van de zijkant van een glijbaan gevallen. Zij had haar klasgenootje, destijds ook 4 jaar oud, gevraagd om haar een duwtje te geven. Zij is daarna van de glijbaan gevallen en heeft hierdoor een schedelbreuk en een epidurale bloeding opgelopen. Het meisje ervaart nog steeds klachten door het ongeval. In deze deelgeschilprocedure verzoekt de moeder van het meisje kort gezegd voor recht te verklaren dat de ouders van het klasgenootje aansprakelijk zijn voor de door het meisje geleden en nog te lijden schade als gevolg van het ongeval. Daarnaast verzoekt de moeder kort gezegd te verklaren voor recht dat de aansprakelijkheidsverzekeraar van de ouders verplicht is de schade die het meisje heeft geleden en nog zal lijden te vergoeden. De moeder grondt de gestelde aansprakelijkheid op artikel 6:169 lid 1 BW. De rechtbank oordeelt dat er in deze situatie sprake is van een sport-en-spelsituatie. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat uit de stukken niet kan worden afgeleid dat de duw van het klasgenootje hard was, en dat deze duw de oorzaak was van de val van de glijbaan. Het is dus niet gebleken dat het handelen van het klasgenootje onvoorzichtig was, laat staan onrechtmatig. Gelet op het voorgaande kan de rechtbank niet vaststellen dat als het klasgenootje ouder zou zijn dan 14 jaar, dat dan de conclusie zou moeten worden getrokken dat haar handelen als een onrechtmatige daad aan haar zou kunnen worden toegerekend. De ouders zijn daarom niet aansprakelijk op grond van artikel 6:169 lid 1 BW. Het was dus een gedraging, van het klasgenootje, die bij sport en spel kan voorkomen, zonder dat daardoor enige aansprakelijkheid van (de ouders van) in dit geval de duwer ontstaat. De rechtbank wijst het meer of anders verzochte af.
Rechtbank Midden-Nederland, 16-10-2025

Rechtspraak

PS 2025-0605

Conclusie advocaat-generaal (A-G) Spronken. Strafrecht. Klacht over oordeel hof dat beroep op de hardheidsclausule door benadeelde partij (zus van het slachtoffer) ten aanzien van vergoeding van affectieschade slaagt. De A-G overweegt dat het hof in de onderhavige zaak aan de hand van concrete stellingen van de benadeelde partij heeft gemotiveerd waarom de benadeelde partij een beroep toekomt op de hardheidsclausule. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat namens de benadeelde partij is gesteld en onderbouwd dat sprake was van een bijzondere en hechte affectieve relatie, die uitging boven de ‘gewone’ relatie tussen broers en zussen. In dat verband is aangevoerd dat de benadeelde partij en haar broer geen makkelijke jeugd hebben gehad, dat hun ouders in 2017 naar Suriname zijn verhuisd en dat zij vanaf dat moment bij hun oma hebben gewoond en dat zij daar ook tot aan het overlijden van het slachtoffer in gezinsverband samen zijn geweest. Zij waren van plan om – na het verhuizen van hun oma – samen te blijven. Verder is aangevoerd dat de benadeelde partij een deel van de taken van de ouders heeft overgenomen en dat het slachtoffer zo de steun vond bij de benadeelde partij die hij van zijn ouders miste. Tot slot is erop gewezen dat de benadeelde partij ook na het overlijden van haar broer een rol heeft vervuld die past bij de bijzondere en hechte affectieve relatie die zij hadden. Hetgeen namens de benadeelde partij is aangevoerd, heeft betrekking op de intensiteit, de aard en de duur van de relatie tussen de benadeelde partij en haar broer. Met de stelling dat zij – nadat hun oma zou verhuizen – van plan waren om samen te blijven, is tevens iets gezegd over de (te verwachten) bestendigheid van de relatie. Het op deze omstandigheden gebaseerde oordeel van het hof dat ‘de specifieke omstandigheden van de benadeelde partij dusdanig uitzonderlijk zijn dat deze een beroep op de hardheidsclausule’ rechtvaardigen, acht de A-G niet onbegrijpelijk.
Parket bij de Hoge Raad, 18-11-2025

Rechtspraak

PS 2025-0604

Strafrecht. Veroordeling in hoger beroep voor moord op ex-partner (femicide) en tweemaal poging doodslag op moeder en stiefvader van de ex-partner. Verminderd toerekeningsvatbaar. Gevangenisstraf van 25 jaar en tbs met dwangverpleging. Het dochtertje, de moeder en de stiefvader van het overleden slachtoffer hebben zich als benadeelde partijen gevoegd in het strafproces. Het dochtertje en de moeder krijgen beiden affectieschade vergoed conform het Besluit vergoeding affectieschade. Het dochtertje krijgt € 40.000 aan vergoeding voor shockschade toegekend. Zij was getuige van het zeer grove en brute op haar moeder, oma en stiefopa uitgeoefende geweld, als gevolg waarvan haar moeder is komen te overlijden en haar oma en stiefopa zwaargewond zijn geraakt. Het vereiste geestelijk letsel is onderbouwd met een brief van twee orthopedagogen, waarin zij beschrijven dat bij het meisje klachten worden gezien die duiden op een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Bij het vaststellen van de hoogte van de shockschade houdt het hof rekening met de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, de jonge leeftijd van het meisje en met het feit dat aan haar ook affectieschade zal worden toegekend. Het meisje heeft ook een vergoeding voor schade vanwege de aantasting in de persoon gevorderd. Of het veroorzaken van nadelige gevolgen voor de ontwikkeling van een kind een zelfstandige onrechtmatigheidsgrondslag jegens het kind kan opleveren, is naar het oordeel van het hof een complexe, civielrechtelijke vraag. Partijen zijn in deze strafprocedure niet in voldoende mate in de gelegenheid geweest om hun stellingen en de onderbouwingen met betrekking tot de toewijsbaarheid genoegzaam naar voren te brengen. Naar het oordeel van het hof zou het behandelen hiervan een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Gelet hierop zal de benadeelde partij ten aanzien van deze schadepost niet-ontvankelijk worden verklaard. De moeder van het overleden slachtoffer krijgt € 30.000 aan vergoeding voor shockschade toegekend. De vrouw heeft van dichtbij moeten ervaren hoe haar dochter op brute wijze van haar leven is beroofd en hoe pogingen daartoe gedaan werden op haarzelf en haar levenspartner. Dat hierdoor bij de moeder geestelijk letsel is ontstaan heeft zij onderbouwd met een brief van haar huisarts. Hierin heeft de huisarts opgemerkt dat het herstel van het psychisch letsel van de vrouw zeer lang zal duren, zo niet dat het psychisch letsel blijvend zal zijn. Hiermee is naar het oordeel van het hof voldoende komen vast te staan dat bij de vrouw sprake is van geestelijk letsel dat is ontstaan als gevolg van de bewezen verklaarde feiten. Daarnaast krijgt zij € 17.500 aan schade in verband met aantasting in persoon op andere wijze vergoed. Dit heeft betrekking op het letsel dat haar zelf is aangedaan in het kader van de bewezenverklaarde poging tot doodslag: zij is meermalen gestoken in haar hals en nek. De stiefvader van het overleden slachtoffer is naar het oordeel van het hof aan te merken als een naaste in de zin van artikel 6:108 lid 4 aanhef en onder g BW. Doorslaggevend is daarbij de aard van de relatie: de man was als een vader voor het slachtoffer en is een opa voor haar dochter, de duur van de relatie (ruim 17 jaar) en de intensiteit van de relatie (het slachtoffer kwam meerdere malen per week bij haar moeder en haar stiefvader op bezoek). Hij krijgt zijn affectieschade conform het Besluit vergoeding affectieschade vergoed. De man krijgt geen shockschade toegekend omdat niet is onderbouwd dat er bij hem geestelijk letsel is ontstaan. Wel krijgt hij ook € 17.500 aan schade in verband met aantasting in persoon op andere wijze vergoed. Hij is gestoken in zijn wang, nek en rug. Er is bij hem een halsslagader geraakt en er was een reële mogelijkheid dat hij het leven had kunnen verliezen. Bovendien heeft hij als gevolg van de messteken een flink litteken opgelopen in zijn gelaat.
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 13-11-2025

Rechtspraak

PS 2025-0603

Strafrecht. Verdachte wordt ter zake van zware mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar. De verdachte heeft met een vuurwapen op het slachtoffer geschoten, waardoor het slachtoffer twee schotwonden in ieder been heeft opgelopen. Het slachtoffer heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij in de post inkomstenderving niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De rechtbank beschikt over onvoldoende informatie om de hoogte van de inkomstenderving te kunnen beoordelen. Zo is er te veel onduidelijkheid over de medische eindsituatie van de benadeelde partij, zijn arbeids(on)geschiktheid en daarmee zijn toekomstige verdiencapaciteit. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De gevorderde immateriële schade ad € 40.000 zal volledig worden toegewezen. Er is sprake van fysiek letsel, bestaande uit voet- en beenletsel, en geestelijk letsel in de vorm van PTSS. De benadeelde partij heeft daarom aanspraak op vergoeding van immateriële schade. De hoogte daarvan is, mede gelet op de aangedragen categorieën uit de Rotterdamse Schaal, voldoende onderbouwd en is door verdachte onvoldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank acht de vordering alleszins redelijk, gelet op de ernst van het feit en de impact die het op de benadeelde partij heeft gehad en zal hebben.
Rechtbank Noord-Nederland (Locatie Groningen), 12-11-2025