Strafrecht. Doodslag. Verdachte heeft vriend doodgestoken. De vriend van de moeder van het slachtoffer vordert affectieschade en doet een beroep op de hardheidsclausule. Zonder afbreuk te willen doen aan de relatie van benadeelde met het slachtoffer, is het hof – met de rechtbank – van oordeel dat op basis van de aanwezige informatie niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een zodanige nauwe en hechte relatie in de zin van artikel 6:108 lid 4 onder g BW. Dit vergt nadere bewijslevering. Omdat nader onderzoek hiernaar een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, zal het hof de vordering van de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk verklaren. De man krijgt wel € 5.000 aan shockschade toegekend. De man is geconfronteerd met de uiterst gewelddadige daad van de verdachte. De man heeft PTSS en een depressie ontwikkeld. Ter terechtzitting in eerste aanleg is naar voren gekomen dat de man diverse maanden na de confrontatie met de daad van verdachte, tevens is geconfronteerd met het overlijden van zijn vriendin, de moeder van het slachtoffer. Nadat hij geen contact met haar kon krijgen, is hij naar haar woning gegaan, waar hij haar dood heeft aangetroffen. Mede gelet op de wijze waarop de man zijn leed heeft beschreven in zijn slachtofferverklaringen sluit het hof niet uit dat zijn psychische klachten ten dele verband houden met het overlijden van de moeder van het slachtoffer. De ingebrachte medische verklaring biedt, gelet op de meer algemene omschrijving van klachten, hierover geen uitsluitsel. Dat het overlijden van de moeder van het slachtoffer rechtstreeks verband houdt met het strafbare feit ten gevolge waarvan haar zoon is overleden, is weliswaar gesteld, maar niet onderbouwd. De moeder van het slachtoffer heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De nabestaanden van de benadeelde hebben zich in hoger beroep opnieuw willen voegen voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Het strafgeding voorziet echter niet in de mogelijkheid dat in geval van overlijden van de benadeelde de erfgenaam zich in het geding voegt en de (proces)positie van de benadeelde partij overneemt. Dit betekent dat als de voeging in eerste aanleg heeft plaatsgehad, dan duurt zij, voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen, op grond van artikel 421 lid 2 Sv van rechtswege voort in hoger beroep. Het hof heeft aldus te oordelen over het deel van de vordering dat is toegewezen door de rechtbank. Het hof kent € 17.500 aan affectieschade toe. De gevorderde shockschade wordt niet-ontvankelijk verklaard. Gelet op de nauwe relatie van de moeder en de heftigheid van de confrontatie (aan de hand van een foto het lichaam van het slachtoffer identificeren en de vele bloedsporen van de toedracht in de woning van het slachtoffer verwijderen), acht het hof het voorstelbaar dat de confrontatie geestelijk letsel in de zin van schokschade bij de benadeelde heeft veroorzaakt, maar zonder nadere medische onderbouwing kan het hof thans niet op voldoende objectiveerbare wijze vaststellen dat sprake is van geestelijk letsel. Dit vergt nadere bewijslevering.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 13-10-2025