Naar boven ↑

ALGEMENE MEDEDELING

In de loop van januari 2025 wordt deze online omgeving geïntegreerd in Boomportaal (www.boomportaal.nl), waarna deze omgeving wordt opgeheven. Vanaf dat moment linkt deze URL automatisch door naar Boomportaal.

8.493 resultaten

Rechtspraak

PS 2019-0052

Arbeidsrecht. Verzoeker was werkzaam als managing director. Op een gegeven moment is aan verzoeker voorgesteld om uit elkaar te gaan en hem is een vaststellingsovereenkomst toegezonden. Een paar dagen later kreeg verzoeker te horen dat collega’s klachten tegen hem hadden ingediend. Weer een paar dagen later hebben de aandeelhouders van het bedrijf besloten om het mandaat van verzoeker met onmiddellijke ingang te beëindigen. Verzoeker stelt dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen aan de kant van de werkgever. Hij stelt dat het bedrijf doelbewust heeft aangestuurd op het scheppen van een onwerkbare situatie en daarmee het einde van de arbeidsovereenkomst. Dat heeft de werkgever gedaan door verzoeker onder druk te zetten met georkestreerde verklaringen van medewerkers, door hem valselijk te beschuldigen van seksuele intimidatie, door hem zwart te maken bij collega’s en klanten en door een showproces aanhangig te maken bij de interne klachtencommissie. Verzoeker verzoekt onder meer een billijke vergoeding van € 293.905 en een immateriële schadevergoeding van € 15.000. Niet is gebleken dat de klachten georkestreerd zijn, aldus het hof. Wel heeft de CEO ten onrechte aan verzoeker medegedeeld dat er klachten van seksuele intimidatie waren, en hij heeft die mededeling gedaan wetende dat voor dergelijke verwijten geen basis bestond in de hem bekende klachten. Het voorzienbare gevolg van dat onjuiste verwijt was dat verzoeker ten onrechte ernstig in diens persoonlijke integriteit werd aangetast en dat de druk om de arbeidsovereenkomst te beëindigen op oneigenlijke gronden werd opgevoerd. Verzoeker heeft recht op een billijke vergoeding, al is het ontslag niet volledig te wijten aan de werkgever. Met name het verwijt van seksuele intimidatie heeft tot gevolg gehad dat verzoeker zich in zijn persoonlijke integriteit aangetast heeft gevoeld en heeft kunnen voelen. De billijke vergoeding zal een component moeten bevatten ter compensatie van dat gevolg. De genoemde factoren in onderling verband bezien rechtvaardigen een vergoeding ter hoogte van € 40.000 bruto.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 20-12-2018

Rechtspraak

PS 2019-0056

Eiser is gebeten door een herdershond die zich op het achterterrein van een handelsonderneming bevond. Hij is in het ziekenhuis aan zijn wond behandeld. Eiser vordert een verklaring voor recht dat de handelsonderneming aansprakelijk is voor het bijtincident. Hij legt hieraan ten grondslag dat de handelsonderneming als gebruiker van het bedrijfsterrein en bezitter van de hond verantwoordelijk is voor de veiligheid van de bezoekers. De bijtwond is genezen, maar door het incident kan eiser naar eigen zeggen zijn werkzaamheden als automonteur niet meer uitvoeren. Hij heeft dan ook zijn onderneming moeten opheffen. Naast materiële schade heeft eiser ook immateriële schade geleden. De handelsonderneming stelt dat sprake is van eigen schuld, omdat eiser niks op het achterterrein te zoeken zou hebben gehad en de hond zou hebben uitgedaagd. De vordering tot vergoeding van materiële schade is door eiser op geen enkele wijze onderbouwd. Het door de bijtwond ontstane letsel is niet onderbouwd met de daartoe benodigde medische bescheiden. Voorts heeft eiser desgevraagd op de comparitie van partijen niet kunnen toelichten waarom hij met een hechting in zijn onderarm zijn werk als autohandelaar niet meer kon doen. Tijdens de comparitie heeft eiser gesteld dat, gezien de medische kwetsuur, een bedrag van € 2.500 à € 3.500 aan immateriële schadevergoeding redelijk is. Eiser heeft de hoogte van het door hem gevorderde bedrag niet van een nadere toelichting voorzien, noch naar concrete jurisprudentie verwezen. Gelet op hetgeen door partijen aan de orde is gesteld omtrent de immateriële schade, mede in aanmerking nemend de smartengeldvergoedingen die in de rechtspraak in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, wordt deze geschat op € 500 en toegewezen.
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 14-11-2018

Rechtspraak

PS 2019-0039

Wrongful birth. Eisers zijn echtelieden. Na een mislukte sterilisatie van de man hebben zij een vierde kind gekregen. Zij vorderen vergoeding van de schade die zij hebben geleden als gevolg van de mislukte sterilisatie, resulterend in de geboorte van het kind. Eisers vorderen in dit incident dat de rechtbank CWZ en Centramed op de voet van artikel 223 Rv zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 175.000 als voorschot op de schadevergoeding. De rechtbank oordeelt als volgt. Een provisionele eis kan in de procesinleiding maar ook in de loop van het geding worden ingesteld, zo volgt uit artikel 223 Rv. De door eisers gestelde financiële stress is voldoende aannemelijk en dringend om een inhoudelijke behandeling van hun provisionele eis te rechtvaardigen. De rechtbank acht voor kosten voor opvoeding en verzorging van het kind € 21.000 als voorschot toewijsbaar. Toewijzing van een voorschot voor verlies aan arbeidsvermogen en de gestelde weggevallen zelfwerkzaamheid is niet aan de orde. Aan smartengeld is een voorschot van € 10.000 toewijsbaar. Dit bedrag bestaat ten eerste uit tweemaal € 4.000 voor de inbreuk op het zelfbeschikkingsrecht van eisers. Daarnaast is de vrouw ongewild geconfronteerd met een vierde zwangerschap en bevalling en de ingrijpende lichamelijke gevolgen daarvan. Deze inbreuk op haar lichamelijke integriteit dient als het oplopen van lichamelijk letsel te worden gekwalificeerd. De rechtbank acht een vergoeding van € 2.000 op zijn plaats.
Rechtbank Gelderland (Locatie Arnhem), 23-11-2018

Rechtspraak

PS 2019-0053

Driepartijenovereenkomst ‘beroepspraktijkvorming’ tussen school, leerling en bedrijf betreffende een stage van leerling van ROC Amsterdam (ROC) op vliegveld van Aviapartner. De student raakt betrokken bij een bedrijfsongeval. Bij het ontkoppelen van een vliegtuigtrap is de student met zijn onderbenen bekneld geraakt tussen de koppelstang en het onderstel van de vliegtuigtrap. Hierdoor is een gecompliceerde fractuur aan zijn linkerbeen ontstaan, waaraan de student meerdere keren is geopereerd. Er is blijvend letsel. Aviapartner is aansprakelijk gehouden voor de schade van de leerling en wenst zich op grond van de driepartijenovereenkomst te verhalen op ROC. De eerste rechter wees de desbetreffende vordering van Aviapartner tegen ROC toe. De overeenkomst wordt uitgelegd aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Het hof oordeelt dat de overeenkomst zo moet worden uitgelegd dat ROC ermee heeft ingestemd dat Aviapartner niet aansprakelijk is voor schade die de student in verband met zijn stage bij Aviapartner lijdt. Voorts zijn partijen overeengekomen dat ROC een aanvullende verzekering afsluit tegen het financiële risico van ongevallen tijdens werkuren. Dat financiële risico kan naar zijn aard zowel de student als Aviapartner treffen en partijen moeten zich daarvan bewust geweest zijn. Tegen deze achtergrond brengt de overeenkomst mee dat ROC gehouden is de schade te dragen die Aviapartner lijdt als gevolg van haar aansprakelijkheid voor letsel en de daaruit voortvloeiende schade van de student in verband met zijn stage bij Aviapartner.
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 27-02-2018