Naar boven ↑

ALGEMENE MEDEDELING

In de loop van januari 2025 wordt deze online omgeving geïntegreerd in Boomportaal (www.boomportaal.nl), waarna deze omgeving wordt opgeheven. Vanaf dat moment linkt deze URL automatisch door naar Boomportaal.

8.489 resultaten

Rechtspraak

PS 2025-0137

Een man heeft tijdens het paintballen verf uit een paintball in het rechteroog gekregen. Hij heeft het zicht in dat oog grotendeels verloren. Volgens de man is het paintballcentrum aansprakelijk voor de gevolgen van het ongeval omdat het door haar beschikbaar gestelde veiligheidsmasker niet voldeed. Hij vordert daarom dat voor recht wordt verklaard dat het paintballcentrum aansprakelijk is voor de door hem geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen. Volgens de rechtbank is de door hem gestelde toedracht van het ongeval niet vast komen te staan. In een tussenarrest heeft het hof geoordeeld dat het, anders dan de rechtbank, ervan uitgaat dat de man wel een masker droeg toen hij door een paintball werd geraakt en dat balletje in zijn rechteroog kwam. Het scenario dat de man het maker niet droeg toen hij het balletje in het oog kreeg kan dus worden uitgesloten. Het hof heeft een deskundige benoemd om onderzoek te doen naar de vraag of het masker onder alle omstandigheden bescherming biedt tegen verf uit paintballen en of, en zo ja, onder welke omstandigheden, het mogelijk is dat als het masker correct gedragen wordt toch verf achter het masker en in het oog van de drager ervan terechtkomt. Het hof komt op basis van het onderzoek tot de conclusie dat de man een masker droeg dat niet voor hem geschikt was en dat het paintballcentrum zijn zorgplicht jegens hem heeft geschonden door hem met dit masker te laten paintballen, maar dat deskundigenonderzoek nodig is naar de vraag of het oogletsel van de man veroorzaakt is door de verf en/of resten van de paintball die achter het masker zijn terechtgekomen.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 11-02-2025

Rechtspraak

PS 2025-0132

In 2019 heeft een verkeersongeval plaatsgevonden tussen twee auto’s op de afrit van een snelweg waarbij de auto van de eisende partij van achteren is geraakt door de wederpartij. De partijen zijn het niet eens over de toedracht. Volgens de eisende partij vond het ongeval plaats omdat hij wat vaart minderde bij het uitvoegen en de wederpartij onvoldoende afstand hield. Volgens de wederpartij trapte de eisende partij uit het niets en zonder enige noodzaak hard op de rem en is hij daardoor tegen de auto aangereden. In 2023 heeft een deelgeschilprocedure plaatsgevonden waarbij de eisende partij een verklaring voor recht heeft gevraagd dat de verzekeraar van de wederpartij zijn schade moet vergoeden. Dit verzoek is afgewezen. De eisende partij vraagt nu om verlof om tussentijds in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak. Hij is van mening dat de deelgeschilrechter door het uitspreken van een mondelinge uitspraak onvoldoende de materie tot zich heeft kunnen nemen om een feitelijk en juridisch juist oordeel te kunnen vormen. In de dagvaarding heeft hij toegelicht dat naar zijn mening de deelgeschilrechter ofwel ten onrechte verklaringen van de verzekerde als vaststaand heeft beschouwd ofwel dat de deelgeschilrechter onjuiste conclusies trekt uit de diverse verklaringen. Verder voert hij aan dat de uitspraak van de deelgeschilrechter over dat de deelgeschilprocedure ten onrechte is ingesteld maar wel geschikt is voor een deelgeschilprocedure innerlijk tegenstrijdig is en nadere toetsing rechtvaardigt. Het verlof wordt verleend.
Rechtbank Midden-Nederland, 11-12-2024

Rechtspraak

PS 2025-0131

Deelgeschil. In 2018 is een scooterrijder in botsing gekomen met een auto. De verzekeraar van de auto heeft de aansprakelijkheid voor het ongeval erkend, met inachtneming van 25% eigen schuld van de scooterrijder. Volgens de scooterrijder was het ongeval niet zijn eigen schuld. Hij heeft in 2020 een deelgeschil ingediend bij de rechtbank en onder meer verzocht om voor recht te verklaren dat de verzekeraar voor 100% aansprakelijk is voor zijn schade. Dit verzoek is afgewezen. Bij de verdere schadeafhandeling heeft de verzekeraar inconsistenties en discrepanties geconstateerd in de verklaringen van de scooterrijder. De verzekeraar heeft onderzoeken uit laten voeren, waaruit volgens de verzekeraar blijkt dat de scooterrijder bij meerdere gelegenheden over meerdere onderdelen niet naar waarheid heeft verklaard met als oogmerk een schadevergoeding te ontvangen waarop geen recht bestaat. In 2022 heeft de verzekeraar de onderhandelingen met de scooterrijder ex artikel 10 lid 5 WAM formeel afgebroken. De scooterrijder verzoekt nu onder andere om voor recht te verklaren dat de uitgevoerde onderzoeken onrechtmatig zijn en als bewijs dienen te worden uitgesloten en om de verzekeraar te gelasten ex artikel 3:296 BW om de onderhandelingen verder op te pakken. Deze verzoeken worden niet toegewezen. Het is niet onredelijk of onaanvaardbaar dat de verzekeraar de onderhandelingen heeft afgebroken en de scooterrijder mocht er niet op vertrouwen dat de verzekeraar de onderhandelingen zou voortzetten. De verzekeraar heeft rechtmatig onderzoek laten uitvoeren en mocht de resultaten daarvoor gebruiken om de onderhandelingen af te breken. Dat zou anders kunnen zijn geweest als duidelijk was geworden dat de conclusies uit het onderzoek niet juist waren, maar dat is niet aangevoerd. De kosten van het deelgeschil worden niet begroot omdat het verzoek volstrekt onterecht is ingediend.
Rechtbank Midden-Nederland, 18-12-2024