Strafrecht. De verdachte heeft het slachtoffer met een vuurwapen een kogel door zijn hoofd geschoten, waardoor het slachtoffer is komen te overlijden. De moeder van het slachtoffer vordert een bedrag aan € 40.000 aan immateriële schade, bestaande uit affectieschade en immateriële schade. Het hof kent de affectieschade op basis van het Besluit vergoeding affectieschade toe. Daarbij stelt het hof vast dat er sprake is geweest van een emotionele schok vanwege een directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het bewezen verklaarde handelen van verdachte. Zo heeft zij niet alleen de plaats van het incident gezien, vlak nadat haar zoon daar was neergeschoten, maar kort daarna in het ziekenhuis ook haar gewonde zoon getroffen die dusdanig hersenletsel had opgelopen dat hij voor de moeder op dat moment al overleden oogde. Dit heeft geleid tot geestelijk letsel in de vorm van een bij haar vastgestelde posttraumatische stressstoornis, depressieve stoornis en angst- en paniekklachten. Op basis hiervan is het hof van oordeel dat de moeder ‘op andere wijze in haar persoon is aangetast’ als bedoeld in artikel 6:106 onder b BW en in aanmerking komt voor vergoeding van immateriële shockschade. Het hof acht een bedrag van € 10.000 aan schokschade billijk. De broer van het slachtoffer vordert een bedrag aan € 37.500 aan immateriële schade, ook bestaande uit affectieschade en immateriële shockschade. Het hof is van oordeel dat in de onderhavige zaak sprake is van een nauwe persoonlijke relatie. Het slachtoffer en zijn broer woonden tot korte tijd voor het incident samen in gezinsverband en ook daarna zagen zij elkaar dagelijks. Bovendien vervulde het slachtoffer, als oudere broer, al vanaf jongs af aan een vaderrol voor het slachtoffer nu hun eigen vader op jonge leeftijd is overleden. Dit alles maakt dat naar het oordeel van het hof sprake is van een uitzonderingssituatie waardoor de broer recht heeft op vergoeding van affectieschade. Het hof acht een bedrag van € 17.500 billijk. Volgens het hof is er bij de broer ook sprake geweest van een hevige emotionele shock vanwege een directe confrontatie. Er is volgens het hof sprake van een objectiveerbaar geestelijk letsel. Deze klachten zijn eerst ontwikkeld na de dood van de vader van de broer, maar deze klachten zijn na de dood van zijn broer verergerd. Dit betekent dat niet kan worden geconcludeerd dat het volledige bij de broer vastgestelde geestelijk letsel het gevolg is geweest van het bewezen verklaarde handelen van verdachte. Wel is het hof van oordeel dat vastgesteld kan worden dat in ieder geval een deel, te weten de helft, van het geestelijk letsel wel degelijk rechtstreeks het gevolg is geweest van dit handelen zodat de broer ‘op andere wijze in zijn persoon is aangetast’ als bedoeld in artikel 6:106 onder b BW. Het hof acht een bedrag aan € 5.000 billijk.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Leeuwarden), 11-04-2025