Naar boven ↑
7.744 resultaten

Rechtspraak

PS 2024-0479

Vrouw (ondernemer) heeft een lumpsum schadevergoeding ontvangen, omdat zij betrokken is geraakt bij een bedrijfsongeval waarbij zij voetletsel heeft opgelopen. In geschil is in hoeverre de schadevergoeding onbelast is. De schadevergoeding bestaat uit de schadecomponent verlies van arbeidsvermogen en de schadecomponent overige materiële schade en immateriële schade. De component verlies van arbeidsvermogen behoort in beginsel tot de winst uit onderneming. Het hof is daarom van oordeel dat de vrouw de meest gerede partij is om aannemelijk te maken dat de schadevergoeding is uitgekeerd wegens een blijvend verlies van arbeidsvermogen. Aangezien de schadecomponent materiële en immateriële schade in beginsel behoort tot de privésfeer, rust op de inspecteur de bewijslast dat er ten aanzien van deze component sprake is van een bron van inkomen. Het hof is van oordeel dat de vrouw aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van blijvende gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid en dat partijen de bedoeling hebben gehad om een schadevergoeding overeen te komen die is gelegen in het feit dat belanghebbende de fysiek belastende tot haar onderneming behorende activiteiten blijvend niet meer kan uitoefenen. De schadecomponent verlies van arbeidsvermogen is zodoende onbelast. Het hof is verder van oordeel dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vergoeding van materiële en immateriële schade in verband staat met een bron van inkomen. Ook dit gedeelte van de schadevergoeding is daarom onbelast.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 17-07-2024

Rechtspraak

PS 2024-0477

Generalist bij de Politie is ontslagen wegens ongeschiktheid. Twee jaar later is bij de man de diagnose PTSS vastgesteld, welke de Politie heeft erkend als beroepsziekte. Daarbij is aangenomen dat de PTSS is opgelopen door het meemaken van traumatische gebeurtenissen tijdens het werk en dat daarop niet adequaat door de Politie als werkgever is gereageerd. De man heeft de Politie aansprakelijk gesteld voor zijn beroepsziekte. De man heeft een immateriële schadevergoeding ontvangen van € 150.000 en een vergoeding van de restschade PTSS waarbij een bedrag van € 514.608 aan schadevergoeding wordt toegekend. De man is het niet eens met de hoogte van de schadevergoeding voor de vermogensschade (waaronder de noodgedwongen verkoop van twee woningen) en maakt bezwaar. In de beslissing op bezwaar maakt de Politie een volledige heroverweging en komt tot de conclusie dat er in het geheel geen schadevergoeding voor vermogensschade toegekend had moeten worden. Omdat het volgens de Politie in dit geval verboden is de positie van iemand die in bezwaar komt te verslechteren door het nemen van een nadeliger besluit dan oorspronkelijk was genomen (verbod op reformatio in peius) heeft de Politie de toegekende schadevergoeding in stand gelaten. De man wenst in deze procedure alleen een uitspraak over de schadeposten van de verkoop van de woningen en de inboedel/inventaris, alsmede de schade vanwege huishoudelijke hulp, mantelzorg en verlies aan zelfwerkzaamheid. De man slaagt niet in het aannemelijk maken dat zijn schade het gevolg is van de schending van de zorgplicht en de PTSS dan wel van het onrechtmatige ontslagbesluit. Gelet hierop is het voor de rechtbank niet nodig de omvang van de schade te bespreken. Het beroep is ongegrond.
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 10-09-2024

Rechtspraak

PS 2024-0476

Politieagent is ontslagen wegens ernstig plichtsverzuim. Een jaar later is bij hem de diagnose PTSS vastgesteld. De Politie heeft de PTSS tien jaar later erkend als beroepsziekte. Daarbij is aangenomen dat de PTSS is opgelopen door het meemaken van traumatische gebeurtenissen tijdens het werk en dat daarop niet adequaat door de Politie als werkgever is gereageerd. De man stelt de Politie aansprakelijk voor zijn beroepsziekte. Bij besluit heeft de man een immateriële schadevergoeding van € 150.000 gekregen. Bij het besluit over de vergoeding van de restschade (materiële en immateriële schade) wordt een bedrag van € 517.000 aan schadevergoeding toegekend. Bij het besluit op de aansprakelijkstelling voor de vermogensschade wordt aan de man in totaal € 225.000 toegekend, maar hij is het niet eens met dit bedrag en maakt bezwaar. In de beslissing op bezwaar maakt de Politie een volledige heroverweging en komt tot de conclusie dat er in het geheel geen schadevergoeding voor vermogensschade toegekend had moeten worden. Omdat het volgens de Politie in dit geval verboden is de positie van iemand die in bezwaar komt te verslechteren door het nemen van een nadeliger besluit dan oorspronkelijk was genomen (verbod op reformatio in peius) heeft de Politie de toegekende schadevergoeding in stand gelaten. De rechtbank stelt vast dat alleen nog de schadepost van de schade uit de verkoop van de woning ter beoordeling voorligt. De man slaagt niet in het aannemelijk maken dat zijn schade het gevolg is van de schending van de zorgplicht en de PTSS dan wel van het onrechtmatige ontslagbesluit. De man heeft nagelaten zijn stelling, dat het ontslag en de PTSS en de vermogensrechtelijke gevolgen daarvan hem in de financiële problemen hebben gebracht, met stukken te onderbouwen. Het had op de weg van de man gelegen om inzicht te bieden in zijn vermogenspositie ten tijde van het ontslag en ten tijde van de verkoop van de woning en in hoe deze zich in de tussenliggende periode heeft ontwikkeld. Gelet hierop is het voor de rechtbank niet nodig de omvang van de schade te bespreken. Het beroep is ongegrond.
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 10-09-2024