Naar boven ↑
7.427 resultaten

Rechtspraak

PS 2024-0084

In een civiele procedure heeft de rechtbank de stelling van de benadeelde dat een familielid hem heeft gestoken in zijn knie wegens onvoldoende betwisting door laatstgenoemde als vaststaand aangenomen. De gedraging is aangemerkt als een onrechtmatige daad, en het familielid is veroordeeld tot vergoeding van de schade. Ondertussen liep ook een strafzaak tegen dat familielid, waar de man is veroordeeld voor zware mishandeling van diezelfde benadeelde. De veroordeelde man stelt hoger beroep in en voert aan dat van hem niet verwacht mocht worden dat hij in de civiele procedure vooruit zou lopen op strafrechtelijke verweren, omdat hij een ontkennende verdachte is. Daarnaast betoogd hij dat, nu hij partij is in deze civiele procedure en tevens (ontkennende) verdachte is in de strafzaak, de civiele rechter reeds daarom niet tot het oordeel mag komen dat hij die gestelde feiten onvoldoende heeft betwist, en evenmin dat die gestelde feiten daarmee vaststaan en kwalificeren als een onrechtmatige daad, en de daarop gebaseerde schadevergoedingsvordering moet afwijzen. Volgens het hof volgt uit het beginsel van de strafrechtelijke onschuldpresumptie niet dat de civielrechtelijke regels van stelplicht en bewijslast niet van toepassing zijn op de gedaagde partij die tevens verdachte is in een strafzaak, in die zin dat van hem niet zou kunnen worden gevergd dat hij gemotiveerd verweer voert of dat aan het ontbreken daarvan niet de wettelijke gevolgen zouden mogen worden verbonden. Ook de stelling dat van hem niet verwacht kan worden dat hij in de civiele procedure vooruitloopt op zijn strafrechtelijke verweren wordt verworpen.
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 06-02-2024