Update
Geachte heer/mevrouw,
Bijgaand treft u de nieuwe PS Updates aan.
Rechtspraak
In deze nieuwsbrief hebben wij een selectie opgenomen van de sinds de vorige nieuwsbrief verschenen uitspraken, die te raadplegen zijn via de hyperlinks onder aan deze nieuwsbrief.
Rechtbank slaat acht op Rotterdamse Schaal bij bepalen van immateriële schadevergoeding voor slachtoffer van ontucht.
Strafrecht. De verdachte wordt veroordeeld voor het plegen van ontucht met zijn minderjarige dochter. De dochter heeft zich via haar wettelijke vertegenwoordiger (haar moeder) als benadeelde partij in het geding gevoegd. De rechtbank is van oordeel dat voldoende is vast komen te staan dat de benadeelde partij door het bewezen verklaarde – het door de verdachte plegen van ontuchtige handelingen jegens de benadeelde partij – rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Het meisje is nadien onder behandeling geweest en er is sprake van een posttraumatische stressstoornis. Onder deze omstandigheden is sprake van een zodanig ernstige normschending dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze. De gevorderde € 4.275,22 aan immateriële schadevergoeding wordt geheel toegekend. Hierbij heeft de rechtbank onder andere acht geslagen op de zogenoemde ‘Rotterdamse Schaal’, waar ook de benadeelde partij naar heeft verwezen (PS 2025-0550).
Hof slaat acht op Rotterdamse Schaal bij het bepalen van immateriële schadevergoeding voor slachtoffer zedenfeit.
Strafrecht. Bevestiging, onder aanvulling en verbetering van de gronden, behalve voor wat betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Naast dat de benadeelde partij heeft onderbouwd geestelijk letsel te hebben opgelopen (PTSS), brengen ook de aard en de ernst van de normschending mee dat de nadelige gevolgen voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon in de zin van artikel 6:106 sub b BW kan worden aangenomen. Ter terechtzitting van het hof is namens de benadeelde partij meegedeeld dat zij nog steeds psychische en lichamelijke klachten ondervindt als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte. Gelet op alle omstandigheden van het geval stelt het hof de immateriële schadevergoeding naar billijkheid vast op een bedrag van € 10.000. Hierbij heeft het hof onder andere acht geslagen op de ‘Rotterdamse Schaal’, in het bijzonder op de bandbreedte van smartengeldbedragen in het geval dat bij de benadeelde partij PTSS is gediagnosticeerd (PS 2025-0551).
Vordering benadeelde partij niet-ontvankelijk vanwege anonieme vordering (ontbreken naam en geboortedatum).
Strafrecht. De verdachte heeft zich gedurende zijn behandeling in de tbs-kliniek schuldig gemaakt aan meerdere zeer ernstige bedreigingen ten overstaan van de medewerkers van de kliniek, waarbij hij een van de medewerkers ook heeft mishandeld. Een benadeelde partij heeft zich gevoegd en een geheel anonieme vordering tot schadevergoeding ingediend. Zowel in het proces-verbaal als in de vordering en in de stukken die ter onderbouwing zijn overgelegd zijn de naam en geboortedatum niet vermeld respectievelijk weggehaald, waardoor niet kan worden vastgesteld of de benadeelde partij dezelfde is als het slachtoffer van de bedreiging en de mishandeling, noch of de in de vordering vermelde schade ook daadwerkelijk is geleden door de benadeelde partij en evenmin of de schade rechtstreeks is toegebracht door de bewezen verklaarde gedragingen. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering (PS 2025-0554).
Zorgplicht van de Staat jegens gedetineerden strekt zich niet uit tot bescherming van de belangen van derden tegen het verlies van de mogelijkheid om in de strafzaak van een gedetineerde schadevergoeding te vorderen.
Een vrouw is in 2021 door haar partner om het leven gebracht. De partner heeft tijdens zijn detentie (voorlopige hechtenis) een einde aan zijn leven gemaakt. De ouders van de vrouw houden de Staat hiervoor verantwoordelijk. Omdat het openbaar ministerie de man niet meer strafrechtelijk heeft kunnen vervolgen, hebben de ouders zich niet als benadeelde partij kunnen voegen in de strafzaak tegen hem en hebben zij hun schade (shockschade, affectieschade en overlijdensschade) niet binnen het strafproces kunnen verhalen. Zij spreken daarom nu de Staat aan. De Staat voert verweer. Volgens de Staat strekt de norm die volgens de ouders zou zijn geschonden (de zorgplicht jegens een gedetineerde) niet tot bescherming tegen de schade die de ouders hebben geleden. Ten tweede is er volgens de Staat geen sprake van een causaal verband tussen de aan de Staat verweten gedraging en de door de ouders gestelde schade. Tot slot stelt de Staat zich op het standpunt dat hij niet tekortgeschoten is in de zorg voor de verdachte. De rechtbank overweegt dat de zorgplicht van de Staat jegens gedetineerden zich niet uitstrekt tot bescherming van de belangen van derden tegen het verlies van de mogelijkheid om in de strafzaak van een gedetineerde schadevergoeding te vorderen. Zij overweegt hiertoe dat de zorgplicht van de Staat jegens gedetineerden en de plicht van de Staat om een opgelegde detentie daadwerkelijk uit te voeren twee verschillende van elkaar te onderscheiden normen zijn met ieder een eigen doel en strekking. Dat de tenuitvoerlegging van een voorlopige hechtenis (onder meer) tot doel heeft te waarborgen dat er een strafproces plaatsvindt waarin ook slachtoffers en nabestaanden van die slachtoffers zich kunnen voegen, maakt niet dat de zorg voor gedetineerden binnen die voorlopige hechtenis ook dat doel heeft. Laatstgenoemde zorgplicht ziet op bescherming van het leven en de gezondheid van de gedetineerde. Daarmee staat het bepaalde in artikel 6:163 BW in de weg aan toewijzing van de vorderingen van de ouders van het slachtoffer (PS 2025-0549).
Literatuur
Hier vindt u het overzicht van de literatuur die sinds de vorige nieuwsbrief is verschenen.
Y. Bosschaart, annotatie JA bij: ‘Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 22 juli 2025, nr. 200.342.357_01, ECLI:NL:GHSHE:2025:2043’, JA 2025/124 (Voorzorgsbeginsel. Onzekere risico’s. Plausibel vermoeden)
Y. Bosschaart, annotatie JA bij: ‘Rechtbank Den Haag 23 juli 2025, nr. C/09/671001 / HA ZA 24-695, ECLI:NL:RBDHA:2025:13057’, JA 2025/129 (Voorzorgbeginsel. Onzekere risico’s. Plausibel vermoeden)
Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ps-updates@boom.nl.
Met vriendelijke groet,
Ilona van der Zalm & Armin Vorsselman
PS Updates
Hof
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Strafrecht. Bevestiging, onder aanvulling en verbetering van de gronden, behalve voor wat betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Naast dat de benadeelde partij heeft onderbouwd geestelijk letsel te hebben opgelopen (PTSS), brengen ook de aard en de ernst van de normschending mee dat de nadelige gevolgen voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon in de zin van artikel 6:106 sub b BW kan worden aangenomen. Ter terechtzitting van het hof is namens de benadeelde partij meegedeeld dat zij nog steeds psychische en lichamelijke klachten ondervindt als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte. Gelet op alle omstandigheden van het geval stelt het hof de immateriële schadevergoeding naar billijkheid vast op een bedrag van € 10.000. Hierbij heeft het hof onder andere acht geslagen op de ‘Rotterdamse Schaal’, in het bijzonder op de bandbreedte van smartengeldbedragen in het geval dat bij de benadeelde partij PTSS is gediagnosticeerd. 21-10-2025
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Strafrecht. Beroep op noodweer slaagt niet, verdacht wordt voor doodslag en voor verboden wapenbezit veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht en een half jaar. Verschillende nabestaanden hebben zich in het strafproces gevoegd als benadeelde partijen. De dochter en zoon van het overleden slachtoffer krijgen hun gevorderde vergoeding wegens affectieschade (€ 17.500) en shockschade (€ 20.000) toegekend. Toen de dochter ter plaatse kwam waren de ambulance en de politie er al, maar kon zij niet naar haar vader toe of naar de woning van haar vader waar haar broer op dat moment nog verbleef, maar moest met andere omstanders van een afstand toekijken. Haar broer heeft zijn vader op de oprit zien liggen. Beiden zijn gediagnosticeerd met een posttraumatische stressstoornis en krijgen daar EMDR-therapie voor. De moeder van het slachtoffer krijgt haar affectieschade (€ 17.500) vergoed. 20-10-2025
Rechtbank
- Rechtbank Limburg Strafrecht. De verdachte heeft zich gedurende zijn behandeling in de tbs-kliniek schuldig gemaakt aan meerdere zeer ernstige bedreigingen ten overstaan van de medewerkers van de kliniek, waarbij hij een van de medewerkers ook heeft mishandeld. Een benadeelde partij heeft zich gevoegd en een geheel anonieme vordering tot schadevergoeding ingediend. Zowel in het proces-verbaal als in de vordering en in de stukken die ter onderbouwing zijn overgelegd zijn de naam en geboortedatum niet vermeld respectievelijk weggehaald, waardoor niet kan worden vastgesteld of de benadeelde partij dezelfde is als het slachtoffer van de bedreiging en de mishandeling, noch of de in de vordering vermelde schade ook daadwerkelijk is geleden door de benadeelde partij en evenmin of de schade rechtstreeks is toegebracht door de bewezen verklaarde gedragingen. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering. 22-10-2025
- Rechtbank Limburg Strafrecht. Veroordeling wegens poging tot moord en poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft zijn vriendin met benzine overgoten en vervolgens in brand gestoken, en haar enkele weken daarvoor met een houten plank tegen onder andere het hoofd geslagen. Het slachtoffer heeft in beide zaken een vordering tot schadevergoeding ingediend. Zij krijgt € 45.000 aan schadevergoeding toegekend wegens immateriële schade. Bij de bepaling van het toe te wijzen bedrag heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij bedragen die in vergelijkbare zaken met soortgelijke feiten en opgelopen letsels doorgaans worden toegekend. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder acht geslagen op de grote invloed op het leven van de benadeelde partij en het leed dat zij als gevolg van het bewezen verklaarde haar hele leven zal moeten dragen. 22-10-2025
- Rechtbank Rotterdam Strafrecht. Verdachte wordt tot een gevangenisstraf van vijf jaar veroordeeld voor mishandeling terwijl het feit de dood ten gevolge heeft. De vader, moeder en partner van het overleden slachtoffer hebben vergoeding van affectieschade gevorderd. Deze vorderingen zijn in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade en zijn niet inhoudelijk betwist. De vorderingen worden dan ook toegewezen. De vader, moeder en partner hebben ook vergoeding van shockschade gevorderd. De rechtbank overweegt dat de drie in het mortuarium zijn geconfronteerd met het levenloze lichaam van het slachtoffer. De ouders hebben de opgelopen verwondingen gezien, de partner niet. De rechtbank overweegt dat geen sprake is geweest van waarneming van het lichaam en in het geval van de ouders van het slachtoffer ook de verwondingen van het slachtoffer direct na het misdrijf op de plaats delict. Ook is niet gebleken dat zij met de latere gevolgen van dit geweld onverhoeds en onvermijdbaar zijn geconfronteerd. De rechtbank geeft een andere uitleg aan het begrip ‘onverhoeds’ dan tijdens de behandeling ter zitting namens de benadeelde partijen is toegelicht. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de benadeelde partijen immers – hoe voorstelbaar ook – uit eigen beweging de confrontatie met het lichaam van hun zoon respectievelijk partner opgezocht. De benadeelde partijen zijn geconfronteerd met de omstandigheden waaronder de onrechtmatige daad is begaan en de gevolgen van het overlijden van het slachtoffer. De rechtbank realiseert zich dat de benadeelde partijen door de gewelddadige dood van het slachtoffer diep zijn getroffen, maar deze enorme impact op hun leven is het gevolg van de dood het slachtoffer en dus niet aan te merken als schokschade. Het voorgaande brengt mee dat de vorderingen van de benadeelde partijen voor wat betreft de schokschade onvoldoende zijn onderbouwd. De benadeelde partijen zullen voor dit deel van de vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard. Zij hebben de mogelijkheid dit bij de burgerlijke rechter te vorderen. 22-10-2025
- Rechtbank Noord-Holland Strafrecht. De verdachte heeft het slachtoffer van het leven beroofd door met een mes in de buik(streek) van het slachtoffer te steken. De partner van het slachtoffer krijgt een vergoeding wegens affectieschade (€ 20.000) en shockschade (€ 17.500) toegekend. De rechtbank stelt vast dat de partner na het steekincident heeft gezien dat het slachtoffer op het grasveld werd gereanimeerd door hulpverleners, waarna hij vrijwel direct na aankomst in het ziekenhuis is overleden. De rechtbank stelt in lijn met het door de benadeelde partij op dit punt gestelde vast dat hierdoor bij haar een hevige emotionele schok is teweeggebracht. Dat heeft geleid tot geestelijk letsel in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, zoals beschreven in de medische informatie die is opgenomen in de onderbouwing van de vordering. De zoon van het slachtoffer krijgt ook zijn affectieschade (€ 20.000) vergoed. 21-10-2025
- Rechtbank Rotterdam Een onverzekerde scooter heeft in 2024 een aanrijding veroorzaakt, waarbij het slachtoffer schade leed. Stichting Waarborgfonds Motorverkeer heeft daarom de schade vergoed. Het Waarborgfonds heeft vervolgens de bestuurder van de scooter aansprakelijk gesteld voor de schade, maar hij heeft het schadebedrag niet aan haar betaald. Het Waarborgfonds eist daarom nu dat de bestuurder de schade alsnog aan haar betaalt, vermeerderd met wettelijke rente. De bestuurder erkent dat de scooter van hem was en niet verzekerd was. Hij voert aan dat de scooter in de schuur stond en dat hij niet van plan was deze op de openbare weg te gebruiken. Volgens hem heeft zijn neef zonder toestemming de scooter gebruikt en het ongeval veroorzaakt. Ondanks meerdere pogingen is het de bestuurder niet gelukt om contact te krijgen met het Waarborgfonds. Na het incident heeft hij een verzekering voor een ander voertuig afgesloten, maar hij moet nu een hogere premie betalen vanwege het voorval. De bestuurder stelt schade te hebben geleden door de handelwijze van het Waarborgfonds. De kantonrechter komt tot het oordeel dat de vordering wordt toegewezen. Dat de neef de bestuurder zou zijn geweest en de scooter zonder zijn medeweten heeft gebruikt, maakt niet uit. Het verhaalsrecht van het Waarborgfonds op de kentekenhouder (art. 27 lid 1 sub b WAM) is namelijk een zelfstandig en direct recht. Wie de bestuurder was en of deze toestemming had, is voor de vordering op de bestuurder als onverzekerde kentekenhouder niet van belang. De enige uitzondering zou diefstal zijn (art. 3 WAM), maar de bestuurder stelt niet dat er sprake was van diefstal en levert hier ook geen enkel bewijs voor (zoals een aangifte). Verder overweegt de kantonrechter dat de stelling dat de bestuurder schade leidt door de melding van het Waarborgfonds geen tegenvordering is. De bestuurder heeft in zijn conclusie van antwoord enkel gesteld dat hij schade lijdt doordat zijn verzekeringspremie is verhoogd, maar hij heeft geen concrete vordering ingesteld en bijvoorbeeld ook geen concreet schadebedrag genoemd. Daarmee voldoet zijn uitlating niet aan de vereisten voor een eis in reconventie als bedoeld in artikel 136 Rv. 17-10-2025
- Rechtbank Midden-Nederland Strafrecht. De verdachte wordt veroordeeld voor het plegen van ontucht met zijn minderjarige dochter. De dochter heeft zich via haar wettelijke vertegenwoordiger (haar moeder) als benadeelde partij in het geding gevoegd. De rechtbank is van oordeel dat voldoende is vast komen te staan dat de benadeelde partij door het bewezen verklaarde – het door de verdachte plegen van ontuchtige handelingen jegens de benadeelde partij – rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Het meisje is nadien onder behandeling geweest en er is sprake van een posttraumatische stressstoornis. Onder deze omstandigheden is sprake van een zodanig ernstige normschending dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze. De gevorderde € 4.275,22 aan immateriële schadevergoeding wordt geheel toegekend. Hierbij heeft de rechtbank onder andere acht geslagen op de zogenoemde ‘Rotterdamse Schaal’, waar ook de benadeelde partij naar heeft verwezen. 17-10-2025
- Rechtbank Rotterdam In 2022 heeft een autobestuurder tijdens het autorijden een lantaarnpaal geraakt, waardoor de gemeente schade heeft geleden van in totaal € 1.760,13. De autoschadeverzekeraar heeft het schadebedrag uitbetaald aan de gemeente. De autoschadeverzekeraar is van mening dat de verzekering geen dekking biedt voor deze schade, omdat de bestuurder na het ongeval is weggereden en omdat hij de schade niet tijdig na het ongeval heeft gemeld. De bestuurder heeft pas vele maanden later een schadeformulier ingediend en informatie gedeeld over het ongeval. De autoschadeverzekeraar doet een beroep op haar polisvoorwaarden. De kantonrechter overweegt dat de schadeverzekeraar niet heeft gesteld dat zij nadeel heeft geleden doordat de bestuurder de schade niet zo snel mogelijk heeft gemeld en evenmin dat zij in haar belangen is geschaad doordat de bestuurder de plaats van het ongeval heeft verlaten. Uit de stellingen van de schadeverzekeraar kan daarom niet de conclusie worden getrokken dat de verzekering geen dekking biedt. Dit betekent dat haar eis wordt afgewezen. 10-10-2025
- Rechtbank Den Haag Een vrouw is in 2021 door haar partner om het leven gebracht. De partner heeft tijdens zijn detentie (voorlopige hechtenis) een einde aan zijn leven gemaakt. De ouders van de vrouw houden de Staat hiervoor verantwoordelijk. Omdat het openbaar ministerie de man niet meer strafrechtelijk heeft kunnen vervolgen, hebben de ouders zich niet als benadeelde partij kunnen voegen in de strafzaak tegen hem en hebben zij hun schade (shockschade, affectieschade en overlijdensschade) niet binnen het strafproces kunnen verhalen. Zij spreken daarom nu de Staat aan. De Staat voert verweer. Volgens de Staat strekt de norm die volgens de ouders zou zijn geschonden (de zorgplicht jegens een gedetineerde) niet tot bescherming tegen de schade die de ouders hebben geleden. Ten tweede is er volgens de Staat geen sprake van een causaal verband tussen de aan de Staat verweten gedraging en de door de ouders gestelde schade. Tot slot stelt de Staat zich op het standpunt dat hij niet tekortgeschoten is in de zorg voor de verdachte. De rechtbank overweegt dat de zorgplicht van de Staat jegens gedetineerden zich niet uitstrekt tot bescherming van de belangen van derden tegen het verlies van de mogelijkheid om in de strafzaak van een gedetineerde schadevergoeding te vorderen. Zij overweegt hiertoe dat de zorgplicht van de Staat jegens gedetineerden en de plicht van de Staat om een opgelegde detentie daadwerkelijk uit te voeren twee verschillende van elkaar te onderscheiden normen zijn met ieder een eigen doel en strekking. Dat de tenuitvoerlegging van een voorlopige hechtenis (onder meer) tot doel heeft te waarborgen dat er een strafproces plaatsvindt waarin ook slachtoffers en nabestaanden van die slachtoffers zich kunnen voegen, maakt niet dat de zorg voor gedetineerden binnen die voorlopige hechtenis ook dat doel heeft. Laatstgenoemde zorgplicht ziet op bescherming van het leven en de gezondheid van de gedetineerde. Daarmee staat het bepaalde in artikel 6:163 BW in de weg aan toewijzing van de vorderingen van de ouders van het slachtoffer. 08-10-2025
- Rechtbank Amsterdam Een man stelt dat hij in 2024 met zijn vouwfiets is uitgegleden en vervolgens is gevallen op het Zuidplein in Amsterdam, waardoor hij zijn schouder op drie verschillende plekken heeft gebroken. De man stelt de gemeente Amsterdam aansprakelijk voor de schade die hij daardoor heeft geleden en mogelijk nog zal lijden in de toekomst. De gemeente Amsterdam betwist dat de man überhaupt is gevallen, dat zij daarvoor aansprakelijk zou zijn en dat de man schade heeft geleden. De kantonrechter komt tot het oordeel dat de gemeente Amsterdam niet aansprakelijk is, ook als ervan wordt uitgegaan dat de man inderdaad gevallen is. De verkeerssituatie op het Zuidplein is niet gevaarlijk of gebrekkig en voldoet aan de eisen die men daaraan mag stellen in de gegeven omstandigheden. 15-09-2025