Update
Geachte heer/mevrouw,
Bijgaand treft u de nieuwe PS Updates aan.
Rechtspraak
In deze nieuwsbrief hebben wij een selectie opgenomen van de sinds de vorige nieuwsbrief verschenen uitspraken, die te raadplegen zijn via de hyperlinks onder aan deze nieuwsbrief.
Inzage medisch dossier zoon die zelfmoord pleegde tijdens detentie: zwaarwegend belang aannemelijk gemaakt.
Een man heeft tijdens zijn detentie in het Juridisch Centrum Zaanstad (JCZ) zelfmoord gepleegd. De vader van de man vordert in deze procedure inzage in het medisch dossier van zijn zoon. JCZ heeft die inzage geweigerd met een beroep op het medisch beroepsgeheim. Deze zaak draait om de vraag of er op grond van artikel 7:458a lid 1 BW redenen zijn om een uitzondering op dat beroepsgeheim te maken. De kortgedingrechter van de rechtbank heeft de vordering van de vader afgewezen, maar het hof geeft de vader gelijk. Het hof is van oordeel dat de vader met zijn argumenten het zwaarwegende belang bij inzage voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Hierbij neemt het hof onder andere in aanmerking dat het voor JCZ duidelijk was dat de zoon zeer kwetsbaar was, het niet duidelijk is hoe uitgebreid de psychiater met de zoon heeft gesproken en of hij/zij het suïciderisico zelfstandig (opnieuw) heeft ingeschat, dan wel grotendeels is gevaren op de methodische inschatting van vrijdagavond en het feit dat het de eerste detentie was voor de zoon en het voorzienbaar was dat dit een zeer grote impact zou hebben. Het hof stelt dat het zo direct en abrupt en zo volledig afschalen bij een zo kwetsbare jongeman – mede gelet op de rechtspraak rond artikel 2 EVRM – meerdere reële vragen oproept, zozeer dat het hof tot de conclusie komt dat de vader het vermoeden dat het risico verkeerd is ingeschat en/of dat ten onrechte geen voorzorgsmaatregelen zijn genomen, voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Het is in dit geval niet nodig om de inzage te beperken tot een bepaald deel van het dossier: de vader heeft recht op inzage van het volledige medische dossier van het JCZ met betrekking tot het verblijf van zijn zoon aldaar. Het hof benadrukt dat het voorgaande níét betekent dat er een medische fout is gemaakt, respectievelijk dat er is gehandeld in strijd met artikel 2 EVRM. Het is mogelijk dat uit het medisch dossier zal blijken dat dit niet het geval is (PS 2025-0525).
Geschil over kosten deskundigenonderzoek: beroep op aanbeveling 23 GOMA slaagt niet.
Een man stelt dat een ziekenhuis medisch onzorgvuldig gehandeld heeft door zijn operatie aan de bicepspees te lang uit te stellen, de onzorgvuldigheid van de chirurg tijdens de operatie en door aan hem niet eerder een antibioticum te geven. De man wenst een onderzoek door een onafhankelijk deskundige om nadere duidelijkheid te krijgen over het medisch handelen van het ziekenhuis. Tussen partijen is niet in geschil dat de man in de gegeven omstandigheden recht heeft op en belang heeft bij een voorlopig deskundigenbericht over de vraag of het ziekenhuis medisch verwijtbaar jegens hem heeft gehandeld. Het verzoek kan dan ook worden toegewezen. Partijen hebben overeenstemming bereikt over de deskundige. Ook over de aan de door de deskundige te stellen vragen zijn partijen het eens. Wel is in geschil wie het voorschot op de kosten van het deskundigenonderzoek moet voldoen. Volgens de man moeten de kosten door partijen elk voor de helft worden gedragen zoals bij een onderzoek op grond van aanbeveling 23 GOMA. Het ziekenhuis is het hier niet mee eens. Zij voert aan dat in deze procedure uitgangspunt is dat de verzoekende partij het voorschot betaalt en dat er geen grond is daarvan af te wijken. In dat verband wijst het ziekenhuis erop dat niet vaststaat dat er een fout is gemaakt en zij aansprakelijk is. Het ziekenhuis betwist ook dat dit een geval is waarin volgens de GOMA een expertise moet worden gevraagd; daarvoor waren de verwijten van de man kort gezegd te weinig uitgekristalliseerd en te weinig onderbouwd. De rechtbank volgt de man niet in zijn betoog dat bij de beslissing over de vraag wie (het voorschot op) de kosten van de deskundige moet betalen, aangesloten moet worden bij aanbeveling 23 GOMA. Ook als het zo zou zijn dat in dit geval een expertise op grond van 23 GOMA aangewezen was, betekent dat niet zonder meer dat in deze procedure de kosten ook voor de helft voor rekening van het ziekenhuis komen. Het ziekenhuis heeft terecht aangevoerd dat de GOMA juist ziet op het buitengerechtelijke traject waarbij rechtsbijstand door een advocaat niet nodig is en proceskosten worden voorkomen. De rechtbank is het overigens ook niet met de man eens dat in dit geval sprake is van een situatie waarin op grond van de gedragscode een expertise had moeten worden gevraagd. Zoals door het ziekenhuis toegelicht is een expertise op grond van aanbeveling 23 GOMA aan de orde bij een geschil met (medisch onderbouwde) standpunten van beide partijen over een of meer aspecten van de medische behandeling, waarover een expert de doorslag kan geven. Dat betekent dat in beginsel mag worden verwacht dat de discussie al is toegespitst op een of meer concrete punten waarover de medisch adviseurs over en weer tot verschillenede conclusies komen, ook nadat zij kennis hebben genomen van elkaars standpunten. Daarvan was in dit geval geen sprake. Omdat nog niet duidelijk is dat het ziekenhuis een fout heeft gemaakt ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van de hiervoor genoemde hoofdregel. Omdat de man met een toevoeging procedeert, geldt echter dat het voorschot op de kosten van de deskundige door de griffier zal worden betaald aan de deskundige ten laste van ’s Rijks kas en dat dit bedrag voorlopig in debet zal worden gesteld (PS 2025-0522).
€ 80.000 aan immateriële schadevergoeding voor slachtoffer die nagenoeg blind is geworden door rituele Surinaamse wassing.
Strafrecht. Rituele wassing naar Surinaams geloof van dochter omdat de vader dacht dat een ‘Winti’ (een kwade geest) in zijn dochter was gekomen. Het slachtoffer is nagenoeg blind geworden door het gieten van water, peper en ammoniak in beide ogen door de geestelijk verzorger die haar vader had ingeschakeld. De geestelijk verzorger wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden. Het slachtoffer vordert € 100.000 aan immateriële schade. Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 80.000. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van dat deel van de vordering thans ontbreken. Nader onderzoek naar de gegrondheid van dat deel van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vermeerdering vordering affectieschade in hoger beroep niet mogelijk.
Strafrecht. Het hof veroordeelt een 49-jarige man tot vierentwintig jaar gevangenisstraf voor de liquidatie van een man in Zwolle op oudejaarsavond in 2019 en het bezit van een grote hoeveelheid (automatische) vuurwapens met munitie en handgranaten. De zoon van het slachtoffer vordert vergoeding van schokschade en affectieschade. Het hof stelt vast dat bij de zoon een hevige emotionele schok is teweeggebracht doordat hij naar de plaats delict is gegaan en daar getuige is geweest van het feit dat zijn vader het dodelijke slachtoffer was. Zichtbaar geëmotioneerd en schreeuwend om zijn vader is de benadeelde partij door de politie van de plaats delict weggehaald en naar het politiebureau gebracht. Aldaar is hij geconfronteerd met een foto van zijn overleden vader. Dat heeft tot geleid tot geestelijk letsel, te weten een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Deze diagnose is gesteld door een psycholoog. Het hof is hierdoor van oordeel dat sprake is van een hevige emotionele schok bij de zoon die teweeg is gebracht door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het ten laste gelegde. De zoon krijgt € 25.000 aan schokschade toegekend. De gevorderde € 15.000 aan affectieschade in eerste aanleg wordt toegekend. Voor zover de advocaat van de benadeelde partij de vordering affectieschade in haar toelichting in hoger beroep heeft willen verhogen tot € 17.500 miskent zij dat de vordering in hoger beroep op grond van de wet niet meer kan worden verhoogd (PS 2025-0529).
Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ps-updates@boom.nl.
Met vriendelijke groet,
Ilona van der Zalm & Armin Vorsselman
PS Updates
Hof
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Strafrecht. Het hof veroordeelt een 49-jarige man tot vierentwintig jaar gevangenisstraf voor de liquidatie van een man in Zwolle op oudejaarsavond in 2019 en het bezit van een grote hoeveelheid (automatische) vuurwapens met munitie en handgranaten. De zoon van het slachtoffer vordert vergoeding van schokschade en affectieschade. Het hof stelt vast dat bij de zoon een hevige emotionele schok is teweeggebracht doordat hij naar de plaats delict is gegaan en daar getuige is geweest van het feit dat zijn vader het dodelijke slachtoffer was. Zichtbaar geëmotioneerd en schreeuwend om zijn vader is de benadeelde partij door de politie van de plaats delict weggehaald en naar het politiebureau gebracht. Aldaar is hij geconfronteerd met een foto van zijn overleden vader. Dat heeft tot geleid tot geestelijk letsel, te weten een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Deze diagnose is gesteld door een psycholoog. Het hof is hierdoor van oordeel dat sprake is van een hevige emotionele schok bij de zoon die teweeg is gebracht door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het ten laste gelegde. De zoon krijgt € 25.000 aan schokschade toegekend. De gevorderde € 15.000 aan affectieschade in eerste aanleg wordt toegekend. Voor zover de advocaat van de benadeelde partij de vordering affectieschade in haar toelichting in hoger beroep heeft willen verhogen tot € 17.500 miskent zij dat de vordering in hoger beroep op grond van de wet niet meer kan worden verhoogd. 08-10-2025
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Strafrecht. Het hof veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van vier jaren voor poging tot doodslag. Het slachtoffer, dat niet betrokken was bij het conflict, is uit het niets geslagen en geschopt en heeft daaraan blijvend (neurologisch) letsel opgelopen. Het slachtoffer vordert € 29.874 aan immateriële schade. Het hof overweegt dat het slachtoffer door het bewezen verklaarde blijvend lichamelijk letsel heeft opgelopen. Daarnaast brengen de aard en de ernst van de normschending in dit geval mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor het slachtoffer voor de hand liggen, zodat ook een aantasting in de persoon op andere wijze kan worden aangenomen. Het hof acht het gevorderde bedrag, mede gelet op de aard en ernst van het letsel, de onderbouwde (deels blijvende) gevolgen hiervan en de leeftijd van het slachtoffer, billijk en zal dan ook een immateriële schadevergoeding van € 29.874 toewijzen. 06-10-2025
- Gerechtshof Den Haag Een motorrijder is betrokken geweest bij een verkeersongeval met ernstig letsel tot gevolg. De vraag die centraal staat is of de bestuurder van de auto die de motorrijder heeft aangereden een verkeersfout heeft gemaakt zodat haar WAM-verzekeraar aansprakelijk is voor de schade van de motorrijder. Daarnaast is aan de orde in hoeverre de motorrijder eigen schuld heeft aan het ongeval. Het hof komt tot dezelfde oordelen als de rechtbank: er is sprake van een verkeersfout van de bestuurder van de auto, de motorrijder heeft voor 50% eigen schuld aan het ongeval en moet op grond van de billijkheidscorrectie 25% van de schade zelf dragen. De WAM-verzekeraar van de auto moet aan de motorrijder daarom 75% van zijn schade vergoeden. 23-09-2025
- Gerechtshof Den Haag Een man heeft tijdens zijn detentie in het Juridisch Centrum Zaanstad (JCZ) zelfmoord gepleegd. De vader van de man vordert in deze procedure inzage in het medisch dossier van zijn zoon. JCZ heeft die inzage geweigerd met een beroep op het medisch beroepsgeheim. Deze zaak draait om de vraag of er op grond van artikel 7:458a lid 1 BW redenen zijn om een uitzondering op dat beroepsgeheim te maken. De kortgedingrechter van de rechtbank heeft de vordering van de vader afgewezen, maar het hof geeft de vader gelijk. Het hof is van oordeel dat de vader met zijn argumenten het zwaarwegende belang bij inzage voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Hierbij neemt het hof onder andere in aanmerking dat het voor JCZ duidelijk was dat de zoon zeer kwetsbaar was, het niet duidelijk is hoe uitgebreid de psychiater met de zoon heeft gesproken en of hij/zij het suïciderisico zelfstandig (opnieuw) heeft ingeschat, dan wel grotendeels is gevaren op de methodische inschatting van vrijdagavond en het feit dat het de eerste detentie was voor de zoon en het voorzienbaar was dat dit een zeer grote impact zou hebben. Het hof stelt dat het zo direct en abrupt en zo volledig afschalen bij een zo kwetsbare jongeman – mede gelet op de rechtspraak rond artikel 2 EVRM – meerdere reële vragen oproept, zozeer dat het hof tot de conclusie komt dat de vader het vermoeden dat het risico verkeerd is ingeschat en/of dat ten onrechte geen voorzorgsmaatregelen zijn genomen, voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Het is in dit geval niet nodig om de inzage te beperken tot een bepaald deel van het dossier: de vader heeft recht op inzage van het volledige medische dossier van het JCZ met betrekking tot het verblijf van zijn zoon aldaar. Het hof benadrukt dat het voorgaande níét betekent dat er een medische fout is gemaakt, respectievelijk dat er is gehandeld in strijd met artikel 2 EVRM. Het is mogelijk dat uit het medisch dossier zal blijken dat dit niet het geval is. 16-09-2025
Rechtbank
- Rechtbank Rotterdam Strafrecht. Veroordeling voor moord. Partner van het overleden slachtoffer vordert schokschade. Hij heeft zijn partner gezien nadat haar lichaam was vrijgegeven door de officier van justitie en zij thuis werd opgebaard bij een van haar zussen. Hij is daarbij geconfronteerd met de ingepakte verwondingen op haar lichaam en de verwonding die niet was bedekt. De confrontatie heeft bij hem geleid tot een hevige emotionele schok. Hij heeft met een medisch stuk onderbouwd dat hij sinds juli 2024 gesprekken heeft bij de huisarts en de praktijkondersteuner GGZ en dat hij daarin psychische klachten benoemt die passend zijn bij de symptomen van een posttraumatische stressstoornis. De mogelijkheid van EMDR-therapie is besproken. De rechtbank acht met dit stuk genoegzaam aangetoond dat bij de benadeelde partij sprake is van geestelijk letsel dat gelet op de aard en de gevolgen ernstig is. De partner krijgt € 10.000 aan schokschade toegekend. Ook de gevorderde affectieschade wordt toegewezen. Ook de zussen van het slachtoffer vorderen schokschade. De rechtbank begrijpt dat de omstandigheden waaronder het slachtoffer is overleden en de gevolgen van het overlijden van hun zus een grote impact hebben gehad op de benadeelde partijen. Het geestelijk letsel dat zij in hun vorderingen beschrijven, is met de door hen overgelegde medische stukken thans echter onvoldoende onderbouwd. Nadere bewijslevering naar het bestaan van het geestelijk letsel van de benadeelde partijen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partijen worden daarom niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen. 07-10-2025
- Rechtbank Rotterdam Strafrecht. Rituele wassing naar Surinaams geloof van dochter omdat de vader dacht dat een ‘Winti’ (een kwade geest) in zijn dochter was gekomen. Het slachtoffer is nagenoeg blind geworden door het gieten van water, peper en ammoniak in beide ogen door de geestelijk verzorger die haar vader had ingeschakeld. De geestelijk verzorger wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden. Het slachtoffer vordert € 100.000 aan immateriële schade. Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 80.000. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van dat deel van de vordering thans ontbreken. Nader onderzoek naar de gegrondheid van dat deel van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. 06-10-2025
- Rechtbank Noord-Holland In 2020 heeft een verkeersongeval tussen twee personenauto’s plaatsgevonden. Partijen zijn verdeeld over de vraag of de door een van de partijen gestelde gezondheidsklachten in (juridisch) causaal verband staan met het ongeval. De verzekeraar van de tegenpartij betwist dat dit het geval is, omdat de vrouw volgens haar voor het ongeval ook al kampte met vergelijkbare klachten. De vrouw heeft een bodemprocedure gestart. Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen het erover eens geworden dat er een onafhankelijke expertise door een neuroloog moet plaatsvinden. De verzekeraar vordert in deze procedure dat de vrouw medische informatie overlegd op grond van artikel 843a (oud) Rv. Volgens de verzekeraar acht haar medisch adviseur het noodzakelijk dat de gevorderde medische stukken worden verstrekt. Met het oog op de te verrichten neurologische expertise is het namelijk van belang dat het medisch dossier, inclusief de meest actuele medische informatie, gecompleteerd wordt. Omdat de vrouw weigert de gevraagde medische informatie te delen, stelt de verzekeraar recht en belang te hebben bij toewijzing van haar vordering. De kantonrechter heeft zich bij een eerder vonnis onbevoegd verklaard om van de vordering kennis te nemen en de zaak verwezen naar de sectie handel van de rechtbank. De vrouw heeft verzuimd om advocaat te stellen. Ook op de tweede rolzitting heeft de vrouw geen advocaat gesteld. De zaak zal inhoudelijk (op tegenspraak) worden beoordeeld nu de vrouw al wel haar antwoordakte in deze procedure heeft genomen voor verwijzing. Nu de vrouw na de verwijzing niet meer vertegenwoordigd door een advocaat is verschenen, heeft zij de kans laten lopen om bij de rechtbank de gemotiveerde stellingen uit de akte van de verzekeraar te weerspreken. De rechtbank zal daarom de gemotiveerde stellingen uit de akte van de verzekeraar (om die formele redenen) voor juist houden. De rechtbank neemt, bij gebreke aan betwisting, in rechte aan dat aan de vereisten van artikel 843a (oud) Rv is voldaan voor wat betreft de door de verzekeraar in haar akte genoemde bescheiden. Daarbij merkt de rechtbank volledigheidshalve nog wel op dat, voor zover Achmea beoogt medische informatie van eventueel verder betrokken geraakte specialisten en/of paramedici te ontvangen, sprake is van een ‘fishing expedition’, waarvoor artikel 843a (oud) Rv geen ruimte biedt. De vordering tot afgifte van afschriften van het huisartsenjournaal en een brief over het poliklinisch bezoek wordt toegewezen. 03-09-2025
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant Gedupeerden van de toeslagenaffaire hebben al een compensatiebedrag van € 30.000 ontvangen maar stellen dat zij meer schade hebben geleden dan dit bedrag. In 2024 hebben zij de Staat aansprakelijk gesteld voor deze (resterende) schade. De Staat heeft zijn aansprakelijkheid erkend voor de besluiten van de Belastingdienst met betrekking tot de jaren waarvoor een compensatie aan hen is toegekend. De gedupeerden willen hun (resterende) schade verhalen langs de civielrechtelijke weg in plaats van via het bestuursrechtelijke traject. De gedupeerden verzoeken de rechtbank nu om twee deskundigen te benoemen (een psychiatrisch deskundige en een arbeidsdeskundige). Het doel van het psychiatrisch onderzoek is om vast te stellen of sprake is van psychische klachten en of het aannemelijk is dat deze klachten in causaal verband staan met de onrechtmatige besluiten en de daarmee samenhangende handelingen van de Staat. Het doel van de arbeidskundige expertise is om per persoon een beoordeling te maken van het functioneren in privé-, werk- en/of studiesituaties, rekening houdend met de eventueel door de psychiater vastgestelde functionele beperkingen. De Staat voert geen verweer tegen de gevraagde onderzoeken, maar wel tegen het belasten van de Staat met de kosten ervan. De rechtbank wijst het verzoek toe. Uitgangspunt van de wet is dat de verzoekers het voorschot voldoen. De rechtbank ziet in de omstandigheden van dit geval geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat alleen aan partijen aan wie een toevoeging is verleend of die bij het heffen van het griffierecht als onvermogend (zouden) gelden, geen voorschot wordt opgelegd. Dat van die situatie sprake is, is niet gebleken. Er is niet gebleken dat de gedupeerden op basis van een toevoeging procederen. De gedupeerden hebben ook geen inkomensverklaring overlegd. 13-08-2025
- Rechtbank Den Haag Een man stelt dat een ziekenhuis medisch onzorgvuldig gehandeld heeft door zijn operatie aan de bicepspees te lang uit te stellen, de onzorgvuldigheid van de chirurg tijdens de operatie en door aan hem niet eerder een antibioticum te geven. De man wenst een onderzoek door een onafhankelijk deskundige om nadere duidelijkheid te krijgen over het medisch handelen van het ziekenhuis. Tussen partijen is niet in geschil dat de man in de gegeven omstandigheden recht heeft op en belang heeft bij een voorlopig deskundigenbericht over de vraag of het ziekenhuis medisch verwijtbaar jegens hem heeft gehandeld. Het verzoek kan dan ook worden toegewezen. Partijen hebben overeenstemming bereikt over de deskundige. Ook over de aan de door de deskundige te stellen vragen zijn partijen het eens. Wel is in geschil wie het voorschot op de kosten van het deskundigenonderzoek moet voldoen. Volgens de man moeten de kosten door partijen elk voor de helft worden gedragen zoals bij een onderzoek op grond van aanbeveling 23 GOMA. Het ziekenhuis is het hier niet mee eens. Zij voert aan dat in deze procedure uitgangspunt is dat de verzoekende partij het voorschot betaalt en dat er geen grond is daarvan af te wijken. In dat verband wijst het ziekenhuis erop dat niet vaststaat dat er een fout is gemaakt en zij aansprakelijk is. Het ziekenhuis betwist ook dat dit een geval is waarin volgens de GOMA een expertise moet worden gevraagd; daarvoor waren de verwijten van de man kort gezegd te weinig uitgekristalliseerd en te weinig onderbouwd. De rechtbank volgt de man niet in zijn betoog dat bij de beslissing over de vraag wie (het voorschot op) de kosten van de deskundige moet betalen, aangesloten moet worden bij aanbeveling 23 GOMA. Ook als het zo zou zijn dat in dit geval een expertise op grond van 23 GOMA aangewezen was, betekent dat niet zonder meer dat in deze procedure de kosten ook voor de helft voor rekening van het ziekenhuis komen. Het ziekenhuis heeft terecht aangevoerd dat de GOMA juist ziet op het buitengerechtelijke traject waarbij rechtsbijstand door een advocaat niet nodig is en proceskosten worden voorkomen. De rechtbank is het overigens ook niet met de man eens dat in dit geval sprake is van een situatie waarin op grond van de gedragscode een expertise had moeten worden gevraagd. Zoals door het ziekenhuis toegelicht is een expertise op grond van aanbeveling 23 GOMA aan de orde bij een geschil met (medisch onderbouwde) standpunten van beide partijen over een of meer aspecten van de medische behandeling, waarover een expert de doorslag kan geven. Dat betekent dat in beginsel mag worden verwacht dat de discussie al is toegespitst op een of meer concrete punten waarover de medisch adviseurs over en weer tot verschillenede conclusies komen, ook nadat zij kennis hebben genomen van elkaars standpunten. Daarvan was in dit geval geen sprake. Omdat nog niet duidelijk is dat het ziekenhuis een fout heeft gemaakt ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van de hiervoor genoemde hoofdregel. Omdat de man met een toevoeging procedeert, geldt echter dat het voorschot op de kosten van de deskundige door de griffier zal worden betaald aan de deskundige ten laste van ’s Rijks kas en dat dit bedrag voorlopig in debet zal worden gesteld. 17-07-2025