Naar boven ↑

Update

Nummer 34, 2025
Uitspraken van 1 oktober 2025 tot 6 oktober 2025
Redactie: Mr. H. Vorsselman, mr. drs. I. van der Zalm, mr. Y. Bosschaart en J. Stulp.

Geachte heer/mevrouw,

Bijgaand treft u de nieuwe PS Updates aan. 

Rechtspraak
In deze nieuwsbrief hebben wij een selectie opgenomen van de sinds de vorige nieuwsbrief verschenen uitspraken, die te raadplegen zijn via de hyperlinks onder aan deze nieuwsbrief. 

Risicoaansprakelijkheid manege voor val van paard afgewezen: niet gebleken dat meisje is gevallen door de eigen energie van het dier.
Een meisje is tijdens het paardrijden gevallen. Haar zorgverzekeraar heeft de schade in verband met medische behandelingen naar aanleiding van de val van het paard vergoed en vordert nu van de manege betaling van deze schadevergoeding op grond van artikel 6:179 BW. In een eerder tussenvonnis heeft de kantonrechter de zorgverzekeraar opgedragen te bewijzen dat het meisje is gevallen door toedoen van (de eigen energie van) het paard. Uit de overgelegde verklaring volgt dat het paard is gesprongen en dat het meisje na de landing is gevallen. De verklaringen verschillen over de aanleiding van de val van het paard: het meisje heeft verklaard dat het paard op hol is geslagen en toen over een hindernis is gesprongen, de instructrice heeft verklaard dat het meisje zelf opdracht heeft gegeven over een hindernis te springen en dat het paard vervolgens de door het meisje opgedragen sprong heeft uitgevoerd. Na de sprong is het meisje haar evenwicht verloren, zo verklaarde de instructrice. Volgens haar heeft het paard geen ongewenst gedrag vertoond. De kantonrechter overweegt dat artikel 6:179 BW toepassing mist zolang het dier optreedt overeenkomstig wat de begeleider (of de berijder) van hem verlangt. De kantonrechter is van oordeel dat niet bewezen is dat het paard op hol is geslagen en dat het daardoor (zonder instructie van het meisje) over de hindernis is gesprongen. Weliswaar heeft het meisje verklaard dat het paard ‘op hol is geslagen’, maar dit is niet eerder in de procedure aangevoerd en uit de verklaring van het meisje blijkt niet waarom zij het handelen van het paard als ‘op hol geslagen’ heeft beoordeeld. De verklaring van het meisje laat daarnaast in het midden of zij opdracht had gegeven voor de sprong, zodat het niet uitgesloten is dat zij opdracht had gegeven voor de sprong. Verder heeft de instructrice betwist dat het paard op hol is geslagen en heeft zij verklaard dat het paard versnelde richting de hindernis (‘het aantrekken van de sprong’) en dat dit beleefd kan zijn als het ‘op hol slaan’, maar dat dat nog niet betekent dat het paard daadwerkelijk op hol is geslagen. Bovendien heeft de instructrice verklaard dat een op hol geslagen paard in de regel juist niet over een hindernis springt. Het staat dus niet vast dat het meisje door de eigen energie van het paard is gevallen. De vordering wordt afgewezen (PS 2025-0516).

Toewijzing voorlopig getuigenverhoor; niet vooruitlopen op wat getuigen wel of niet kunnen of zullen verklaren.
Een verpleegkundig specialiste is in 2024 ernstig gewond geraakt als gevolg van een fysieke aanval door een bewoonster. Enkele dagen later is zij aan haar verwondingen overleden. Haar partner heeft haar werkgever aansprakelijk gesteld voor de geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade in verband met het aan haar toegebrachte letsel en haar overlijden ten gevolge van de schending van de jegens haar in acht te nemen zorgplicht ex artikel 7:658 BW en tevens op grond van artikel 6:162 BW. De werkgever heeft de aansprakelijkheid afgewezen. De partner vraagt nu de kantonrechter een voorlopig getuigenverhoor te bevelen. De kantonrechter overweegt dat de partner genoegzaam heeft toegelicht dat het gevraagde voorlopig getuigenverhoor als doel heeft om hem in staat te stellen opheldering te verkrijgen over de feiten omtrent de toedracht en de procedure zodat hij kan beoordelen of en in hoeverre de werkgever haar zorgplicht heeft geschonden, dan wel onrechtmatig heeft gehandeld. De werkgever wordt niet gevolgd in haar standpunt dat het verzoek prematuur is en dus in strijd met de goede procesorde, dan wel dat sprake zou zijn van misbruik van bevoegdheid. Van de partner kan niet worden geëist dat hij bij zijn onderzoek naar de relevante feiten voorafgaand aan een eventuele procedure volstaat met het stellen van (nadere) vragen aan de werkgever. Ook kan niet van hem worden verlangd dat hij (nadere) informatie bij de werkgever opvraagt en/of met de werkgever (daarover) in gesprek gaat alvorens hij om een voorlopig getuigenverhoor zou mogen vragen. Een dergelijk beperking op het recht op een voorlopig getuigenverhoor volgt uit de tekst noch de bedoeling van de wet. Verder kan en mag de kantonrechter in het kader van dit verzoek niet vooruitlopen op wat getuigen, mede gelet op het beroepsgeheim, wel of niet kunnen of zullen verklaren en in hoeverre een getuigenverklaring nog iets kan toevoegen aan reeds afgelegde verklaringen, bijvoorbeeld in het kader van de strafrechtelijke procedure. De kantonrechter beveelt een voorlopig getuigenverhoor (PS 2025-0518).

Literatuur
Hier vindt u het overzicht van de literatuur die sinds de vorige nieuwsbrief is verschenen.

J. Keizer, ‘Wet affectieschade werkt – maar nog niet voor naasten van slachtoffers van seksueel misbruik’, Letsel & Schade 2025/2, p. 3-6.

L. Warrendorf en S. Schauwaert, ‘Afschaffing Gedagscode Persoonlijk Onderzoek. Wat zijn de gevolgen voor de praktijk?’, Letsel & Schade 2025/2, p. 7-16. 

H.M. van de Kerke, ‘De “wrongful fertilisation”-vordering als nieuwe “reproductive wrongs”-vordering. Onrechtmatig zaad’, Letsel & Schade 2025/2, p. 17-24.

Met vriendelijke groet,

Ilona van der Zalm & Armin Vorsselman 
PS Updates

Hoge Raad

Hof

Rechtbank