Naar boven ↑

Update

Nummer 28, 2025
Uitspraken van 21 juli 2025 tot 25 augustus 2025
Redactie: Mr. H. Vorsselman, mr. drs. I. van der Zalm, mr. Y. Bosschaart en J. Stulp.

Geachte heer/mevrouw,

Bijgaand treft u de eerste PS Updates na de zomervakantie aan. 

Rechtspraak
In deze nieuwsbrief hebben wij een selectie opgenomen van de sinds de vorige nieuwsbrief verschenen uitspraken, die te raadplegen zijn via de hyperlinks onder aan deze nieuwsbrief. Nog niet opgenomen uitspraken uit de zomerperiode zullen in de volgende nieuwsbrief verschijnen.

Wij lichten de volgende uitspraken hier voor u uit. Omdat deze nieuwsbrief een periode van meerdere weken bestrijkt, zijn meer uitspraken uitgelicht dan u gewend bent.

Hoge Raad: artikel 6 EVRM noch de eisen van een goede procesorde brengen mee dat hogerberoepsrechter ambtshalve een mondelinge behandeling moet gelasten indien het gaat om een vordering die in eerste aanleg op een strafzitting is behandeld als een vordering benadeelde partij.
Hoge Raad. Het onderdeel klaagt dat het hof heeft gehandeld in strijd met artikel 6 EVRM, dan wel met de eisen van een goede procesorde, door niet ambtshalve een mondelinge behandeling te gelasten. Het onderdeel voert aan dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij in de strafprocedure niet kan worden beschouwd als een volwaardige mondelinge behandeling in de zin van artikel 131 Rv of artikel 88 lid 1 Rv en/of artikel 89 lid 1 Rv en dat daar nog bij komt dat die vordering geen schadevergoeding voor de vernieling van de toonbank omvatte. Gezien de omstandigheid dat in afwijking van artikel 131 Rv nog geen mondelinge behandeling had plaatsgevonden en het hof in wezen de eerste instantie is die volwaardig naar de feiten in het licht van het partijdebat kon kijken, had het hof gebruik moeten maken van zijn discretionaire bevoegdheid om ambtshalve een mondelinge behandeling te gelasten (artikel 87 Rv), aldus het middel. De Hoge Raad overweegt dat er een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. De vordering tot vergoeding van immateriële schade is tijdens de strafzitting bij de rechtbank behandeld, waarbij tegen die vordering verweer is gevoerd. Artikel 6 EVRM noch de eisen van een goede procesorde brengen mee dat de rechter in hoger beroep ambtshalve een mondelinge behandeling moet gelasten indien het gaat om een vordering die in eerste aanleg op een strafzitting is behandeld als een vordering benadeelde partij. Dit geldt ook in een geval waarin in hoger beroep de eis wordt vermeerderd en in zoverre nog geen mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden (PS 2025-0382).

Verhaalsrecht artikel 15 lid 1 WAM strekt zich ook uit tot bedragen die zijn uitgekeerd aan de erfgenamen als rechtsverkrijgenden van slachtoffers.
Hof. In 2022 heeft een aanrijding plaatsgevonden tussen een Mercedes en een Opel. De twee inzittenden van de Opel zijn als gevolg van het ongeval overleden. De bestuurder van de Mercedes van zijn moeder was ten tijde van het ongeval onder invloed van alcohol en reed met zeer hoge snelheid. Hij is in verband hiermee strafrechtelijk veroordeeld. De WAM-verzekeraar van de Mercedes heeft schadevergoeding betaald aan de nabestaanden van de beide inzittenden van de Opel. De WAM-verzekeraar vordert nu onder meer een verklaring voor recht dat de bestuurder van de Mercedes aansprakelijk is voor de schade als gevolg van het ongeval en veroordeling van de bestuurder tot betaling van aan de nabestaanden betaalde bedragen. De bestuurder van de Mercedes vordert op zijn beurt ongedaanmaking van de registratie van zijn persoonsgegevens in verschillende verwijzingsregisters. 
In eerste aanleg is geoordeeld dat de aansprakelijkheid van de bestuurder jegens de nabestaanden beperkt is tot de overlijdensschade op grond van artikel 6:108 BW. Het hof is het hier niet mee eens. Met de WAM-verzekeraar is het hof van oordeel dat ingevolge het bepaalde in artikel 15 lid 1 WAM het verhaalsrecht ontstaat als de verzekeraar ingevolge deze wet de schade van een benadeelde geheel of ten dele vergoedt. In artikel 1 WAM zijn benadeelden gedefinieerd als degenen die schade hebben geleden, alsmede hun rechtsverkrijgenden. Dit betekent dat het verhaalsrecht van artikel 15 lid 1 WAM zich ook uitstrekt tot de bedragen die zijn uitgekeerd aan de erfgenamen als rechtsverkrijgenden van de slachtoffers. Het hof gaat per post langs of de WAM-verzekeraar voor de betaalde bedragen verhaal recht heeft op de bestuurder. De gevorderde vergoeding affectieschade ten aanzien van meerderjarige kinderen ex artikel 6:108 lid 3 BW wordt toewijsbaar geacht in het licht van de normbedragen in het Besluit vergoeding affectieschade. Aan de broer van de overledene is eveneens een bedrag voor affectieschade toegekend op grond van artikel 6:108 lid 4 onder g BW. De notariskosten die betrekking hebben op de afwikkeling van de nalatenschap van de overledene zijn niet als kosten van lijkbezorging als bedoeld in artikel 6:108 lid 2 BW toewijsbaar. Evenmin betreft het verhaal van schade in verband met een vordering die de nabestaanden in hun hoedanigheid van erfgenamen op de bestuurder hebben verkregen. In eerste aanleg is verder de vordering van de bestuurder tot ongedaanmaking toegewezen. Het hof oordeelt dat de registraties in de verwijzingsregisters die volgens de WAM-verzekeraar betrekking hebben op de gebrekkige moraliteit van de bestuurder, zijn roekeloos rijgedrag en het bagatelliseren van drankgebruik niet kwalificeren als een incident in de zin van het Protocol. Datzelfde geldt voor de gestelde leugenachtige verklaringen van de bestuurder ten aanzien van de gereden snelheid en het drankgebruik. De grief van de WAM-verzekeraar tegen het oordeel van de rechtbank faalt (PS 2025-0383).

Schadevoorkomingsplicht niet geschonden.
Aansprakelijkheidsrecht. De rechtbank buigt zich over de vraag of op telecomprovider Odido een zorgplicht of waarschuwingsplicht rust met betrekking tot onzekere risico’s voor de volksgezondheid die verbonden zouden kunnen zijn aan de blootstelling van klanten aan elektromagnetische straling bij gebruik van het netwerk van Odido voor mobiele communicatiediensten via de zogeheten vijfde generatie datatransmissie (5G). De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een dergelijke zorgplicht of waarschuwingsplicht, omdat de rechtbank op basis van de aan haar voorgelegde rapporten, bevindingen en standpunten niet heeft kunnen vaststellen dat sprake is van op zijn minst een plausibel vermoeden van het bestaan van een gezondheidsrisico. Evenmin rust op Odido op grond van het leerstuk van productaansprakelijkheid een waarschuwingsplicht (PS 2025-0384).

Achteropaanrijding met lage snelheid, aanwezigheid dashcam, gebondenheid aan deskundigenrapport.
Rechtbank. In 2018 is een man betrokken geweest bij een verkeersongeval. De man stelt als gevolg van het ongeval gezondheidsklachten te hebben ontwikkeld die hem onder meer beperken in zijn mogelijkheden om arbeid te verrichten. De man vordert een voorschot op zijn (inkomens)schade van € 400.000 van de WAM-verzekeraar van de wederpartij. De WAM-verzekeraar betwist dat de door de man gestelde klachten en beperkingen het gevolg van het ongeval zijn. De WAM-verzekeraar acht zich niet gebonden aan het deskundigenrapport dat door een door de rechter benoemde neuroloog is opgesteld en vordert een verklaring voor recht dat de schade van de man volledig is vergoed met de betaling van een bedrag van € 605 voor de reparatiekosten van zijn auto. De rechtbank oordeelt dat de WAM-verzekeraar steekhoudende en zwaarwegende bezwaren tegen het deskundigenrapport heeft ingebracht. Verder oordeelt de rechtbank dat de pijnklachten van de man aan de nek, de onderrug en de uitstraling naar het linkerbeen (tot in de voet) een plausibel klachtenpatroon vormen en in causaal verband staan met het ongeval. Achmea moet de schade vergoeden die de man heeft geleden en nog lijdt als gevolg van de uit deze pijnklachten voortvloeiende beperkingen. Daarvoor verwijst de rechtbank de zaak naar de schadestaatprocedure. Het door de man gevorderde voorschot wijst de rechtbank bij gebrek aan een deugdelijke onderbouwing af. Er is nog nader onafhankelijk (medisch) deskundigenonderzoek nodig (PS 2025-0386).

Afwijzing deskundigenbericht na (onterecht) beroep op blokkeringsrecht.
Een vrouw heeft een ziekenhuis aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van een niet geslaagde poging tot het plaatsen van een neurostimulator. Partijen hebben overeenstemming bereikt over de benoeming van een anesthesioloog als deskundige. De rechtbank heeft deze deskundige toen benoemd. De vrouw heeft het conceptrapport van de anesthesioloog echter geblokkeerd met een beroep op het medisch blokkeringsrecht. De vrouw verzoekt nu om een andere deskundige, een anesthesioloog of een neuroloog, te benoemen. De rechtbank wijst dat verzoek af. Het blokkeringsrecht is gebruikt om redenen waarvoor het niet is bedoeld. Het rapport is namelijk niet geblokkeerd vanwege privacyredenen maar omdat de vrouw inhoudelijke bezwaren had tegen (de totstandkoming van) het conceptrapport. Het had op de weg van de vrouw gelegen om in plaats van het conceptrapport te blokkeren, inhoudelijk de discussie met de anesthesioloog aan te gaan door opmerkingen bij het rapport te maken en vragen te stellen. Dat is de gebruikelijke werkwijze bij de totstandkoming van (voorlopige) deskundigenberichten in en buiten rechte. Het onderzoek dat de neuroloog heeft gedaan en het conceptrapport dat na het onderzoek tot stand is gekomen, is op dezelfde manier uitgevoerd als in het geval dat de rechter op verzoek van een van de partijen een voorlopig deskundigenonderzoek heeft gelast. Ook zijn beide partijen tijdens het maken van de afspraken over het onderzoek en het onderzoek zelf bijgestaan door deskundige advocaten. Onder die omstandigheden moet worden aangenomen dat een rapport dat hieruit voortkomt, op één lijn kan worden gesteld met een door de rechter opgedragen deskundigenbericht. In zo’n geval geldt dat wanneer geen zwaarwegende en steekhoudende bezwaren bestaan tegen de wijze van totstandkoming of de inhoud van het rapport, het in strijd is met de goede procesorde om een nieuw onderzoek, via een voorlopig deskundigenbericht, te verlangen. Een andere opvatting zou afbreuk doen aan de wenselijke praktijk dat de betrokken partijen bij gevallen van letselschade zo mogelijk buiten de rechter om overeenstemming bereiken over een gezamenlijk deskundigenonderzoek ten behoeve van de (voortvarende) afwikkeling van de schade of de inschatting van de proceskansen. Of er sprake is van zwaarwegende of steekhoudende bezwaren kan de rechtbank niet beoordelen, omdat zij de inhoud van het conceptrapport niet kent. Die kans is de rechtbank ontnomen doordat de vrouw het conceptrapport heeft geblokkeerd. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de vrouw het buitengerechtelijke deskundigentraject op onjuiste wijze heeft doorkruist en dat het verzoek van de vrouw in strijd is met de goede procesorde. Het verzoek om een neuroloog te benoemen wordt ook afgewezen, omdat de vrouw niet (voldoende) heeft toegelicht waarom een neurologische expertise uitgevoerd zou moeten worden. Bovendien zou het wel toewijzen van het verzoek om een neuroloog te benoemen, betekenen dat de hiervoor beschreven consequentie van het onterecht gebruikmaken van het blokkeringsrecht zou kunnen worden omzeild door aan de rechtbank de keuze te laten om óf een anesthesioloog óf een neuroloog te benoemen (PS 2025-0390).

Regres en verjaring.
Rechtbank. In 2013 is na afloop van een bedrijfsfeestje een werknemer gevallen op het parkeerterrein. Hier heeft hij blijvend letsel aan overgehouden. In het kader van de vaststelling van de aansprakelijkheid heeft in 2019 een getuigenverhoor plaatsgevonden. Tijdens het getuigenverhoor werd duidelijk dat het terrein waarop de werknemer geparkeerd had rommelig, oneffen en overlicht was. In 2020 heeft de aansprakelijkheidsverzekeraar van de werkgever een eerste voorschot op de schade van € 25.000 betaald. In 2020 heeft de werkgever de beheerder van het terrein aansprakelijk gesteld en zich het recht voorbehouden regres te nemen. In 2021 hebben de aansprakelijkheidsverzekeraar van de werkgever en de werknemer een vaststellingsovereenkomst gesloten ter regeling van de letselschade zonder erkenning van de aansprakelijkheid. De werknemer heeft toen een slotbetaling van € 205.000 ontvangen. De aansprakelijkheidsverzekeraar meent dat de beheerder aansprakelijk is en wenst regres te nemen voor het gehele door haar uitgekeerde bedrag. De beheerder verweert zich met de stelling dat de vordering is verjaard. De rechtbank is van oordeel dat de vordering inderdaad verjaard is. De jurisprudentie van de Hoge Raad dat de verjaringstermijn van vijf jaar van artikel 3:310 lid 1 BW niet eerder gaat lopen dan het moment waarop de regresvordering is ontstaan gaat niet op, omdat er geen sprake is van hoofdelijk verbonden schuldenaren. Ook de vordering van de werkgever is verjaard. Op het moment dat de werkgever de beheerder aansprakelijk stelde was de verjaringstermijn al bijna 1,5 jaar verstreken (PS 2025-0388).

Aanvaring tussen surfer en waterscooter.
Deelgeschil. In 2023 heeft een aanvaring plaatsgevonden op het Amstelmeer tussen een windsurfer en een bestuurder van een waterscooter. De windsurfer heeft hierbij letsel opgelopen aan onder meer zijn been. De windsurfer verzoekt dat de rechtbank verklaart dat de bestuurder van de waterscooter en/of zijn verzekeraar aansprakelijk is/zijn voor de volledige schade. De bestuurder en zijn verzekeraar voeren aan dat er sprake is van eigen schuld aan de kant van verzoeker. Volgens hen was er sprake van een oplopende koers, waardoor de windsurfer zich er op grond van artikel 6.09 BPR bij het inhalen van de waterscooter van had moeten vergwissen dat dit veilig kon. Verder surfde de windsurfer volgens hen met meer dan vier keer de toegestane snelheid over het meer terwijl hij door zijn grote zeil slecht zicht had. Uit de situatieschets blijkt naar het oordeel van de rechtbank echter dat er sprake is geweest van een kruisende koers. Op de situatieschets is namelijk te zien dat de windsurfer duidelijk van links kwam voor de waterscooter, niet van (schuin) achteren. Dat er sprake was van een kruisende koers betekent dat de bestuurder van de waterscooter op grond van artikel 6.17 lid 9 BPR voorrang had moeten verlenen aan de windsurfer. Dit heeft hij nagelaten, zodat de fout die heeft geleid tot het ongeval bij hem ligt. Met de verwerende partijen is de rechtbank van oordeel dat de windsurfer op grond van het goed zeemanschap – zoals opgenomen in artikel 1.04 BPR – ook oplettend had moeten zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft hij dat onvoldoende gedaan. De windsurfer surfde vier keer sneller dan voor andere vaartuigen is toegestaan. Hiermee heeft hij een verhoogd risico genomen. Er is dus sprake van enige mate van eigen schuld. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat 90% van de schade voor rekening van de bestuurder van de waterscooter moet komen en 10% van de schade voor rekening van de windsurfer zelf. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een billijkheidscorrectie (PS 2025-0393).

Literatuur
Hier vindt u het overzicht van de literatuur die sinds de vorige nieuwsbrief is verschenen.

V. Schollaert, ‘Het bestaan en de schadeloosstelling van immateriële schade (in België)’, Verkeersrecht ANWB, VR 2025/69

N. de la Cousine en S.K. Verijdt, ‘Contact met de ander helpt. Hoe herstelbemiddeling na een verkeersongeval slachtoffers én veroorzakers verder kan brengen’, Verkeersrecht ANWB, VR 2025/70

E.W Bosch en R.S.M. Bosch, annotatie JA bij: ‘Hoge Raad 6 juni 2025, nr. 24/01897, ECLI:NL:HR:2025:853’, JA 2025/106 (Verplaatste schade. Zorgschade) 

N. Lavrijssen, annotatie JA bij: ‘Kantonrechter Rechtbank Rotterdam zp Rotterdam 24 januari 2025, nr. 11104642 CV EXPL 24-12657, ECLI:NL:RBROT:2025:6192’, JA 2024/112 (Werkgeversaansprakelijkheid. Zorgplicht werkgever. Val van trap) 

L.A.B.M. Wijntjens, ‘Doorbreking van de absolute verjaringstermijn in gevallen van historisch onrecht: een nieuwe gezichtspuntencatalogus?’, TVP 2025, afl. 3, p. 81-91

L. Beij en M.S.E. van Beurden, ‘De ‘nieuwe vraagstelling’ in medische aansprakelijkheidszaken’, TVP 2025, afl. 3, p. 92-100 

S. van Deursen, ‘Laat honderd bloemen bloeien. De civiele rechter als landschapsarchitect? Civielrechtelijke bescherming tegen gebreken in de regulering van gewasbeschermingsmiddelen’, MvV 2025/6, p. 195-204 

Met vriendelijke groet,

Ilona van der Zalm & Armin Vorsselman 
PS Updates

Hoge Raad

Hof

Rechtbank