Update
Geachte heer/mevrouw,
Bijgaand treft u een nieuwe PS Updates aan.
Zomervakantie
Vanwege de zomerperiode verschijnt de nieuwsbrief van PS Updates niet in week 30-34. Maandag 14 juli 2025 is de laatste nieuwsbrief voor de vakantie. Vanaf maandag 25 augustus verschijnt de nieuwsbrief weer wekelijks.
Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de sinds de vorige nieuwsbrief verschenen uitspraken, die te raadplegen zijn via de hyperlinks onder aan deze nieuwsbrief. Wij lichten de volgende uitspraken hier voor u uit.
Val van ladder tijdens werk: geen huis-tuin-en-keukenongeval.
Deelgeschil. Er heeft een ongeval plaatsgevonden op een bouwplaats van een nieuwbouwproject. De man, als uitzendkracht ingehuurd door de onderaannemer, is van een ladder gevallen tijdens het uitvoeren van zijn werkzaamheden met letsel tot gevolg. Het letsel bestond onder meer uit een gebroken linkerenkel, die op twee plaatsen was gebroken. De man heeft de onderaannemer als materiële werkgever aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden en nog te lijden schade. Over de toedracht zijn partijen het niet eens, maar de kantonrechter oordeelt dat de onderaannemer ook indien uit moet worden gegaan van de door hem geschetste toedracht niet aan zijn zorgplicht heeft voldaan. De onderaannemer stelt dat de man is gevallen van een hoogte van circa 1,2 meter, zijnde de hoogte van een kleine huishoudtrap. De kantonrechter oordeelt dat geen sprake is van een huis-tuin-en-keukenongeval. Het risico van een ladder van circa 1,2 meter hoog is niet groot, maar door het structurele gebruik wordt dit risico wel groter. Enerzijds omdat het risico zich (veel) vaker voordoet, en de kans op een ongeval dus toeneemt, anderzijds omdat gewenning bij de werknemer een zekere blindheid voor het gevaar in de hand werkt. De kantonrechter oordeelt dat door de onderaannemer onvoldoende veiligheidsmaatregelen zijn getroffen. De man had nog niet eerder voor de onderaannemer gewerkt, de onderaannemer was dus niet bekend met de werkwijze van de man. Dat de man ervaring heeft, geschoold is en in het bezit van een VCA-certificaat maakt hierin geen verschil. Uit niets blijkt dat de onderaannemer zich er zelf van heeft overtuigd dat de man voldoende veiligheidsregels in acht nam – en in acht bleef nemen – bij het gebruik van de ladder. De kantonrechter komt daarom tot het oordeel dat – ongeacht het ‘valscenario’ – niet is komen vast te staan dat de onderaannemer alle veiligheidsmaatregelen heeft genomen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd. De onderaannemer is dus aansprakelijk voor de schade als gevolg van het ongeval (PS 2025-0327).
Vuurwerkongeval: geen aansprakelijkheid
Tijdens de oudejaarsnacht 2021/2022 heeft het slachtoffer letsel opgelopen, zijn rechtervoet en -enkel zijn geamputeerd. Het slachtoffer stelt dat het letsel is veroorzaakt door vuurwerk dat is meegenomen door de man die hij aansprakelijk heeft gesteld. Tijdens deze nacht gold er een vuurwerkverbod voor vuurwerk wat geen F1-vuurwerk is. Partijen zijn het erover eens dat tijdens de oudejaarsnacht 2021/2022 in of bij de woning van het slachtoffer ook F2-vuurwerk voorhanden is geweest, in weerwil van het vuurwerkverbod. Het slachtoffer vermoedt dat de man ook zwaarder vuurwerk dan F2-vuurwerk heeft meegebracht. Het slachtoffer verwijt de man dat hij tegen de tussen partijen gemaakte afspraak in zwaar (knal)vuurwerk bij zich droeg, dat hij dat in aangestoken toestand is verloren waarna het naar het slachtoffer rolde en ontplofte toen het zijn voet bereikte. Gezien het ernstige letsel van het slachtoffer moet het zwaar (knal)vuurwerk zijn geweest en de man heeft geen voorzorgsmaatregelen getroffen om dat vuurwerk veilig af te steken, aldus het slachtoffer. Dit is door de man gemotiveerd betwist. De man stelt dat zijn jas door onbekende reden in de brand is gevlogen. Hij heeft toen zijn jas uitgedaan en weggegooid. Ongeveer op hetzelfde moment zou er een koker naar beneden gerold zijn die het slachtoffer heeft gestopt met zijn voet, waarna deze is ontploft, aldus de man. Het slachtoffer heeft, volgens het hof, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de aangestoken koker door toedoen van de man naar beneden is gaan rollen en dat de man dit vuurwerk, tegen de afspraak in, had meegenomen. Het hof komt tot de slotsom dat niet kan worden vastgesteld dat het letsel van het slachtoffer door toedoen van de man is veroorzaakt. Daarom komt het hof niet toe aan de beoordeling van de vraag of de man de geëigende maatregelen had getroffen om de risico’s van het afsteken van vuurwerk zo veel mogelijk te beperken en of hij zich ervan bewust was, althans zich ervan bewust had behoren te zijn, dat de mate van waarschijnlijkheid van het optreden van ernstig letsel als gevolg van zijn gedrag zo groot was dat hij zich naar maatstaven van zorgvuldigheid daarvan had moeten onthouden. Het hof bekrachtigt het vonnis waarin de vordering van het slachtoffer was afgewezen (PS 2025-0330).
Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ps-updates@boom.nl.
Met vriendelijke groet,
Ilona van der Zalm & Armin Vorsselman
PS Updates
Hof
- Gerechtshof Den Haag Tijdens de oudejaarsnacht 2021/2022 heeft het slachtoffer letsel opgelopen, zijn rechtervoet en -enkel zijn geamputeerd. Het slachtoffer stelt dat het letsel is veroorzaakt door vuurwerk dat is meegenomen door de man die hij aansprakelijk heeft gesteld. Tijdens deze nacht gold er een vuurwerkverbod voor vuurwerk wat geen F1-vuurwerk is. Partijen zijn het erover eens dat tijdens de oudejaarsnacht 2021/2022 in of bij de woning van het slachtoffer ook F2-vuurwerk voorhanden is geweest, in weerwil van het vuurwerkverbod. Het slachtoffer vermoedt dat de man ook zwaarder vuurwerk dan F2-vuurwerk heeft meegebracht. Het slachtoffer verwijt de man dat hij tegen de tussen partijen gemaakte afspraak in zwaar (knal)vuurwerk bij zich droeg, dat hij dat in aangestoken toestand is verloren waarna het naar het slachtoffer rolde en ontplofte toen het zijn voet bereikte. Gezien het ernstige letsel van het slachtoffer moet het zwaar (knal)vuurwerk zijn geweest en de man heeft geen voorzorgsmaatregelen getroffen om dat vuurwerk veilig af te steken, aldus het slachtoffer. Dit is door de man gemotiveerd betwist. De man stelt dat zijn jas door onbekende reden in de brand is gevlogen. Hij heeft toen zijn jas uitgedaan en weggegooid. Ongeveer op hetzelfde moment zou er een koker naar beneden gerold zijn die het slachtoffer heeft gestopt met zijn voet, waarna deze is ontploft, aldus de man. Het slachtoffer heeft, volgens het hof, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de aangestoken koker door toedoen van de man naar beneden is gaan rollen en dat de man dit vuurwerk, tegen de afspraak in, had meegenomen. Het hof komt tot de slotsom dat niet kan worden vastgesteld dat het letsel van het slachtoffer door toedoen van de man is veroorzaakt. Daarom komt het hof niet toe aan de beoordeling van de vraag of de man de geëigende maatregelen had getroffen om de risico’s van het afsteken van vuurwerk zo veel mogelijk te beperken en of hij zich ervan bewust was, althans zich ervan bewust had behoren te zijn, dat de mate van waarschijnlijkheid van het optreden van ernstig letsel als gevolg van zijn gedrag zo groot was dat hij zich naar maatstaven van zorgvuldigheid daarvan had moeten onthouden. Het hof bekrachtigt het vonnis waarin de vordering van het slachtoffer was afgewezen. 20-05-2025
- Gerechtshof Den Haag Een (oud-)werknemer vordert schadevergoeding van zijn werkgever; hij stelt dat hem op het werk een arbeidsongeval (art. 7:658 BW) is overkomen. Verder stelt hij schade te hebben geleden door een mishandeling en bedreiging door zijn leidinggevende (art. 6:170 BW). Bij tussenarrest van 11 juli 2023 (ECLI:NL:GHDHA:2023:2964) heeft het hof op beide punten een bewijsopdracht gegeven, waarna getuigen zijn gehoord. In dit arrest komt het hof tot een bewijswaardering. De werknemer heeft volgens het hof voldoende bewezen dat het hij is uitgeleden tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden, het niet vaststaan van de precieze toedracht maakt hierin geen verschil. Op grond van de wederzijdse stellingen kan worden aangenomen dat het vloeroppervlak van de wasstraat nat was. De werkgever heeft niet toegelicht welke maatregelen zij heeft getroffen en welke aanwijzingen zij heeft gegeven ter voorkoming van specifiek het gevaar van uitglijden bij het uitstappen van de bus en het betreden van de vloer van de wasstraat. De werknemer heeft niet aan de zorgplicht voldaan, het hof verwijst de zaak naar de schadestaatprocedure. De werknemer stelt daarnaast dat hij door een van zijn leidinggevenden is bedreigd en mishandeld na een gesprek tussen de werknemer en een functionaris van de werkgever, waarbij de leidinggevende ook aanwezig was. Het geheel van de verschillende verklaringen overziende, oordeelt het hof dat aannemelijk is dat er een woordenwisseling is geweest tussen de leidinggevende en de werknemer. Dat er bij deze woordenwisseling een serieus te nemen en als onrechtmatig aan te merken bedreiging is geweest van de leidinggevende aan het adres van de werknemer, kan echter niet als bewezen worden aangenomen. 11-03-2025
- Gerechtshof Den Haag Een (oud-)werknemer vordert schadevergoeding van zijn werkgever; hij stelt dat hem op het werk een arbeidsongeval (art. 7:658 BW) is overkomen. Verder stelt hij schade te hebben geleden door een mishandeling en bedreiging door zijn leidinggevende (art. 6:170 BW). Het hof geeft op beide punten een bewijsopdracht. 11-07-2023
Rechtbank
- Rechtbank Limburg Vordering van ouders van een 3-jarig meisje, dat lijdt aan een zeer zeldzame en ernstige ziekte, om de beslissing van Academisch Ziekenhuis Maastricht om de medische behandeling c.q. de kunstmatige beademing te staken, te verbieden. De voorzieningenrechter wijst de vordering af. De beslissing om de behandeling stop te zetten is in beginsel aan de artsen. Deze hebben bij afweging van alle in aanmerking te nemen belangen in redelijkheid die beslissing kunnen nemen (marginale toetsing). De beslissing is zorgvuldig genomen, nadat onder andere twee second opinions bij twee andere ziekenhuizen zijn ingewonnen. Beroep van de ouders van het meisje op een drietal verdragsrechten (recht op leven, recht op ‘family life’ en recht op vrijheid van godsdienst) wordt afgewezen. 25-06-2025
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant Strafrecht. De rechtbank oordeelt de verdachte samen met de medeverdachte schuldig aan moord op de vader van de verdachte. Er voegen zich vier benadeelde partijen in het strafproces. De dochter van de vader heeft recht op vergoeding van de affectieschade overeenkomstig het Besluit vergoeding affectieschade. De echtgenote van de vader vordert € 20.000 op grond van affectieschade en € 30.000 aan shockschade. De zoon van de vader vordert € 17.500 aan affectieschade en € 30.000 aan shocksschade. Tot slot vordert benadeelde 4 € 25.000 aan shockschade. De rechtbank stelt vast dat de vrouw, de zoon en benadeelde 4 op het plaats delict zijn geconfronteerd met het ernstig toegetakelde lichaam van hun man en (schoon)vader. Hij werd op dat moment gereanimeerd en had zware verminkingen aan zijn gelaat, nek en borstregio en zat onder het bloed. Doordat het lichaam op de plaats delict was uitverlicht, was het letsel des te meer zichtbaar. Deze confrontatie heeft, naar niet is weersproken, bij hen een hevige emotionele schok teweeggebracht, wat geresulteerd heeft in geestelijk letsel in de vorm van een posttraumatische stressstoornis (PTSS), zijnde een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Naar het oordeel van de rechtbank staat dan ook vast dat de benadeelden als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte (shock)schade hebben geleden. De echtgenote en de zoon van de vader hebben recht op € 20.000 aan shockschade. Benadeelde 4 heeft recht op € 10.000 aan shockschade. Daarbij oordeelt de rechter dat de echtgenote en de zoon conform het Besluit vergoeding affectieschade recht hebben op het gevorderde bedrag. 19-06-2025
- Rechtbank Amsterdam Strafrecht. Een 23-jarige man is veroordeeld tot het plegen van doodslag op zijn buurvrouw door haar met een stok en een fotolijst te slaan in de centrale traphal. De dochter van het slachtoffer vordert naast materiële schade ook een bedrag van € 55.000 aan immateriële schade bestaande uit € 35.000 aan shockschade en € 20.000 aan affectieschade. De dochter heeft waargenomen dat verdachte hun woning is binnengedrongen en uit het niets haar moeder meerdere malen hard heeft geslagen met een stok. Ook heeft zij haar moeder horen schreeuwen om hulp. De dochter is uit de woning gevlucht, heeft zichzelf in veiligheid weten te brengen en heeft direct na afloop van de politie gehoord dat haar moeder is gereanimeerd maar dat zij is overleden. Onderbouwd is voorts dat de dochter inzage heeft gekregen in het dossier, waardoor de beelden van de gebeurtenis verder zijn verduidelijkt. Hoewel zij weliswaar niet alle geweldshandelingen heeft waargenomen, wordt, gelet op datgene wat de dochter wel heeft waargenomen, gehoord en gelezen, naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan het confrontatievereiste. Deze vordering is onderbouwd met een behandelplan waarin staat dat bij de dochter de diagnose posttraumatische stressstoornis is vastgesteld. De rechtbank maakt echter niet uit het behandelplan op dat de bij de dochter vastgestelde posttraumatische stressstoornis uitsluitend is ontstaan door de confrontatie ten tijde van het incident. Dit betekent dat niet kan worden geconcludeerd dat het volledige bij de dochter vastgestelde geestelijk letsel het gevolg is geweest van de confrontatie. Wel is de rechtbank van oordeel dat in ieder geval een deel van het geestelijk letsel daarvan het rechtstreekse gevolg is geweest, zodat de dochter voor dat deel in aanmerking komt voor vergoeding van immateriële schokschade. Welk deel van het geestelijk letsel exact is ontstaan door de confrontatie met de ernstige gevolgen van het strafbare feit (schokschade) en welk deel van de schade is ontstaan door het missen van haar moeder (affectieschade) hoeft door de rechtbank niet te worden vastgesteld. Naar de omstandigheden van het geval acht de rechtbank € 15.000 aan shockschade billijk, daarbij heeft de dochter recht op € 20.000 aan affectieschade. 19-06-2025
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant Tussenvonnis. Werkneemster is in dienst als activiteitenbegeleider. De werkneemster stelt dat een van de bewoners van de locatie waar zij werkt, haar tijdens haar werk een klap tegen haar rechterslaap gegeven. De werkneemster houdt zowel de bewoner (op grond van onrechtmatige daad) als werkgever (op grond van werkgeversaansprakelijkheid) aansprakelijk. Zij voeren beiden verweer. De bewindvoerder van de bewoner betwist bij gebrek aan wetenschap dat de bewoner onrechtmatig heeft gehandeld en de werkgever voert aan haar zorgplicht te hebben nageleefd. De kantonrechter is van oordeel dat de bewoner aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad en daarom verplicht is de schade te vergoeden. Om vast te kunnen stellen of (ook) de werkgever aansprakelijk is voor de schade is nadere bewijslevering ten aanzien van de naleving van de zorgplicht nodig. De werkgever stelt voldoende te hebben gedaan om de schade te voorkomen, de klap kwam namelijk onverwacht. De werkneemster betwist dit concreet. In de kern komt haar betwisting erop neer dat het incident voorkomen had kunnen worden als er een goede overdracht was geweest waardoor zij op de hoogte was van de onrust bij de bewoner van de dag ervoor, hetgeen vooral relevante informatie was omdat er ook nog een ongebruikelijke ruimtewisseling plaatsvond. Gelet op deze stand van zaken is het aan de werkgever om te bewijzen dat zij haar zorgplicht heeft nageleefd. De werkgever krijgt een bewijsopdracht. 18-06-2025
- Rechtbank Limburg Deelgeschil. Er heeft een ongeval plaatsgevonden op een bouwplaats van een nieuwbouwproject. De man, als uitzendkracht ingehuurd door de onderaannemer, is van een ladder gevallen tijdens het uitvoeren van zijn werkzaamheden met letsel tot gevolg. Het letsel bestond onder meer uit een gebroken linkerenkel, die op twee plaatsen was gebroken. De man heeft de onderaannemer als materiële werkgever aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden en nog te lijden schade. Over de toedracht zijn partijen het niet eens, maar de kantonrechter oordeelt dat de onderaannemer ook indien uit moet worden gegaan van de door hem geschetste toedracht niet aan zijn zorgplicht heeft voldaan. De onderaannemer stelt dat de man is gevallen van een hoogte van circa 1,2 meter, zijnde de hoogte van een kleine huishoudtrap. De kantonrechter oordeelt dat geen sprake is van een huis-tuin-en-keukenongeval. Het risico van een ladder van circa 1,2 meter hoog is niet groot, maar door het structurele gebruik wordt dit risico wel groter. Enerzijds omdat het risico zich (veel) vaker voordoet, en de kans op een ongeval dus toeneemt, anderzijds omdat gewenning bij de werknemer een zekere blindheid voor het gevaar in de hand werkt. De kantonrechter oordeelt dat door de onderaannemer onvoldoende veiligheidsmaatregelen zijn getroffen. De man had nog niet eerder voor de onderaannemer gewerkt, de onderaannemer was dus niet bekend met de werkwijze van de man. Dat de man ervaring heeft, geschoold is en in het bezit van een VCA-certificaat maakt hierin geen verschil. Uit niets blijkt dat de onderaannemer zich er zelf van heeft overtuigd dat de man voldoende veiligheidsregels in acht nam – en in acht bleef nemen – bij het gebruik van de ladder. De kantonrechter komt daarom tot het oordeel dat – ongeacht het ‘valscenario’ – niet is komen vast te staan dat de onderaannemer alle veiligheidsmaatregelen heeft genomen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd. De onderaannemer is dus aansprakelijk voor de schade als gevolg van het ongeval. 28-05-2025
- Rechtbank Den Haag Deelgeschil. Als zzp’er heeft de man op 4 april 2020 werkzaamheden verricht aan de Bezuidenhoutseweg in Den Haag, te weten graafwerkzaamheden in verband met het aanleggen van een glasvezelnetwerk. Hij is tijdens de uitvoering van die werkzaamheden betrokken geraakt bij een ongeval. De linkerhand van de man is bekneld geweest tussen de compressor en de trekhaak van een auto. Daarbij heeft hij letsel opgelopen aan zijn linkerhand. Inmiddels is sprake van een eindtoestand. De man stelt de (onder-)onderaannemer die hem heeft ingeschakeld en de onderaannemer (die de (onder-)onderaannemer had ingeschakeld) aansprakelijk voor de door hem geleden schade. Hieraan legt hij artikel 7:658 lid 4 BW ten grondslag. De kantonrechter stelt dat er geen sprake is van een rechtsverhouding tussen de man en de onderaannemer, er is namelijk niet gesteld dat de onderaannemer zeggenschap of invloed had op de werkzaamheden van de man die werkzaamheden uitvoerde voor de aannemer. De (onder-)onderaannemer is niet verschenen waardoor het verzoek tot aansprakelijkheid jegens deze partij (wel) wordt toegewezen. 15-04-2025
- Rechtbank Noord-Holland In deze zaak gaat het om letselschade die een politieagent heeft geleden als gevolg van het verzet van de man bij zijn aanhouding. Tijdens de dienst van de politieagent is de man aangehouden. Daarbij heeft de man zich fysiek verzet tegen zijn transport naar een politievoertuig. Achterwaarts lopend in gebukte houding drukte de man met kracht zijn nek en hoofd omhoog tegen de rechterarm van de politieagent, die daardoor los kwam uit de schouderkom (schouderluxatie). Ter zake dit incident heeft het gerechtshof Amsterdam in hoger beroep in een arrest van 1 augustus 2023 de man veroordeeld voor (onder meer) ‘wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben’. De gevorderde immateriële schadevergoeding wordt afgewezen, omdat eiser onvoldoende heeft toegelicht en onderbouwd dat het gaat om schade die is geleden na indiening van zijn vordering als benadeelde partij in het strafproces. De misgelopen onregelmatigheidstoeslag die eiser vordert wordt afgewezen, omdat een grondslag daarvoor ontbreekt. De vergoeding voor huishoudelijke hulp is in overeenstemming met de Richtlijn Huishoudelijke Hulp van de Letselschade Raad en wordt toegewezen. De schade wegens verlies aan zelfwerkzaamheid wordt begroot op de helft van het gevorderde bedrag. Gezien de aard van het schouderletsel van de politieagent is aannemelijk dat hij de door hem benoemde zware werkzaamheden in, aan en rondom zijn nieuwe woning niet heeft kunnen verrichten. Dat de politieagent dergelijke werkzaamheden voorafgaand aan het incident wel zelf deed, is ook aannemelijk. Er is dus sprake van verlies aan zelfwerkzaamheid als gevolg van de onrechtmatige daad van de man. 02-04-2025
Antillen
- Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba Twee voetgangers zijn in Aruba aangereden door een auto. De verzekeraar van de bestuurster van de auto heeft de verzekerde som van Afl. 150.000 uitgekeerd. De voetgangers stellen meer schade te hebben geleden en vorderen het meerdere van de bestuurster. Indien overmacht van de bestuurster van het motorrijtuig niet aannemelijk is gemaakt, maar er wel een fout van de voetganger is zonder dat sprake is van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid, eist de billijkheid dat ten minste 50% van de schade ten laste van het motorrijtuig wordt gebracht wegens de verwezenlijking van het daaraan verbonden gevaar. Het Hof acht dat daar in dit geval sprake van is. De bestuurster had haar snelheid moeten aanpassen aan de situatie. Het is een feit van algemene bekendheid dat regelmatig toeristen de L.G. Smith Boulevard op allerlei plaatsen oversteken zonder gebruik te maken van een zebrapad en zonder goed uit te kijken. Bij kruispunten op de L.G. Smith Boulevard gebeurt dat nog meer dan elders bij de L.G. Smith Boulevard. De bestuurster diende daarmee rekening te houden. Zij diende haar snelheid ook aan te passen aan de mate van overzichtelijkheid van de situatie ter plaatse door begroeiing langs de weg en de mate van verlichting bij nacht. Dat heeft zij onvoldoende gedaan. Overmacht kan daarom niet worden aangenomen. Op enige afstand van waar de voetgangers overstaken bevond zich een zebrapad, zij hebben bij het oversteken geen gebruik gemaakt van het zebrapad. Maar dat kan in het midden blijven. Van de voetgangers mocht in elk geval verwacht worden dat zij goed zouden uitkijken bij het oversteken. Dat geldt zeker ook als er geen zebrapad zichtbaar was en ook als iemand een pad in het midden van de weg aan hen had aangewezen. De voetgangers waren voor het eerst in Aruba en kenden de verkeerssituatie ter plaatse niet goed. Dat had een extra reden voor hen moeten zijn om voorzichtig te zijn. Zij hebben bij het oversteken onvoldoende voorzichtigheid betracht. De schade is mede door hun gedragingen veroorzaakt. Hun verkeersfout(en) is/zijn echter niet zo ernstig dat gesproken zou moeten worden van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid. Aldus eist de billijkheid dat ten minste 50% van de schade ten laste van het motorrijtuig wordt gebracht wegens de verwezenlijking van het daaraan verbonden gevaar. Er is al meer dan 50% van de gestelde schade vergoed. De vordering is dus terecht afgewezen. 10-06-2025
- Gerecht in eerste aanleg van Curaçao Strafrecht. Verdachte heeft het slachtoffer neergeschoten waarna hij is overleden. De benadeelde partij is de moeder van het slachtoffer. Zij vordert naast materiële schade een bedrag aan shockschade van € 20.000. Uit de bij haar vordering gevoegde brief en de ter terechtzitting door haar gegeven toelichting blijkt dat toen zij hoorde dat haar zoon was doodgeschoten, zij van Santa Catharina naar de plaats delict in Montaña is gerend in de hoop haar zoon nog levend te zien. Toen zij de plaats delict bereikte, zag zij het levenloze lichaam van haar zoon op de grond liggen, met bloed over zijn gezicht. Zij verklaarde verder dat zij nog elke dag huilt om het verlies van haar zoon die haar enige familie in Curaçao, en ook haar beste vriend was. Zij wil graag professionele hulp krijgen, maar gezien zij geen verzekering heeft, kan zij dit op dit moment deze hulp niet inschakelen, zo maakt het Gerecht op uit de brief. Naar het oordeel van het Gerecht is voldaan aan het confrontatievereiste. Ondanks dat het Gerecht niet over een dergelijke rapportage beschikt neemt het Gerecht, gelet op de wijze waarop de moeder met de dood van haar zoon is geconfronteerd, in combinatie met de gevolgen zoals zij die in haar brief heeft omschreven, aan dat sprake is van geestelijk letsel en aldus van de immateriële schade zoals gevorderd. 02-04-2025
- Gerecht in eerste aanleg van Curaçao In deze zaak spreekt de vrouw de gynaecoloog en de verzekeraar aan uit onrechtmatige daad en stelt daartoe dat de gynaecoloog tijdens de operatie waarbij de baarmoeder is verwijderd de ureter heeft geraakt waardoor de nier schade heeft opgelopen. Ook stelt de vrouw dat de gynaecoloog in de nazorg is tekortgeschoten. In deze zaak staat vast dat na de operatie sprake was van een hydronefrose. Op zichzelf is niet in geschil dat deze is ontstaan als gevolg van de operatie. De vraag is wel of de hydronefrose is ontstaan door een fout tijdens de operatie dan wel of dit als een niet-verwijtbare complicatie moet worden aangemerkt. Ook is de vraag of de klachten die de vrouw ervaart het gevolg zijn van de ontstane hydronefrose, althans van het raken van de ureter bij het verwijderen van de baarmoeder. Partijen verschillen hierover van mening. Om een oordeel te kunnen geven over het medisch handelen van de gynaecoloog wordt een deskundige benoemd. 09-09-2024
- Gerecht in eerste aanleg van Curaçao Werknemer is tijdens zijn werkzaamheden bij een supermarkt geslagen door een klant. Hij stelt dat hij hierdoor schade heeft geleden en lijdt en dat de werkgever daarvoor aansprakelijk is omdat zij onvoldoende zorg heeft betracht om de veiligheid van de werknemer te waarborgen als bedoeld in artikel 7A:1614x van het Burgerlijke Wetboek (BW). De werkgever betwist dat zij niet aan deze zorgplicht heeft voldaan. Volgens Curaçaos recht is het in beginsel aan de werknemer om te stellen dat het ongeval is veroorzaakt doordat de werkgever onvoldoende veiligheidsmaatregelen heeft genomen, zij het dat aan de stelplicht van de werkgever die betwist dat hij is tekortgeschoten in zijn zorgplicht hoge eisen worden gesteld en de stelplicht van de werknemer beperkt is. In deze zaak wordt geoordeeld dat de werknemer in het licht van het verweer van werkgever onvoldoende heeft gesteld om te kunnen oordelen dat de werkgever in haar zorgplicht is tekortgeschoten. Het hof oordeelt namelijk dat de werknemer er voldoende op is gewezen dat hij niet actief moet handelen wanneer de situatie gespannen wordt. Het incident vond plaats tijdens de coronaperiode, de werknemer had extra beveiliging ingeschakeld in de desbetreffende periode, dranghekken geplaatst en ook twee medewerkers gespecialiseerd in crowd management aangetrokken. Om deze reden kan niet geoordeeld worden dat van de werkgever meer of andere maatregelen hadden kunnen worden verwacht. Dat de twee beveiligers niet of andere instructies hebben gehad, is niet relevant. Deze beveiligers zijn immers niet bij de werkgever in dienst en ook is niet gebleken dat tussen de werkgever en deze beveiligers een gezagsverhouding bestaat, terwijl bovendien vaststaat dat de taakstelling voor deze beveiligers afweek van die van de werknemer. Dit betekent dat de werkgever niet aansprakelijk is voor eventueel door de werknemer als gevolg van het voorval geleden en nog te lijden schade. 02-09-2024