Update
Geachte heer/mevrouw,
Bijgaand treft u een nieuwe PS Updates aan.
Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de sinds de vorige nieuwsbrief verschenen uitspraken, die te raadplegen zijn via de hyperlinks onder aan deze nieuwsbrief. Wij lichten de volgende uitspraken hier voor u uit.
Zorgschade: derdenschade en het eigen recht van de benadeelde.
Hoge Raad. De man is in augustus 2003 met een schotverwonding in de buik opgenomen op de intensivecareafdeling van AZM. Gedurende de opname in AZM heeft eiser als gevolg van een medische fout ernstig hersenletsel opgelopen. De verzekeraar heeft aansprakelijkheid erkend voor de schade als gevolg van de medische fout en bij arrest van 8 september 2015 heeft het hof in Den Bosch de verzekeraar veroordeeld tot vergoeding van de door de man geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat. In cassatie staat de vraag centraal of de man zorgschade kan vorderen voor hulp die is verricht door een vriendin aan wie geen vergoeding is betaald. Onderdeel 1 van het middel richt klachten tegen het oordeel van het hof dat niet valt in te zien dat de redelijkheid gebiedt dat de verzekeraar aan de man een vergoeding betaalt voor de door vriendin van een betrokkene verleende zorg, nu uit niets blijkt dat de man die vergoeding aan haar zou betalen.
De Hoge Raad schetst het kader bij zorgschade door derden. ‘Uitgangspunt bij de berekening van de omvang van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding is dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. Hieruit volgt dat zijn schade in beginsel moet worden berekend met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval. Dit geldt ook wanneer sprake is van letselschade. In geval van aansprakelijkheid voor letselschade moet de aansprakelijke persoon de kosten van verzorging en verpleging aan de benadeelde vergoeden indien laatstgenoemde ten gevolge van het letsel niet langer in staat is de desbetreffende werkzaamheden zelf te verrichten, voor zover het gaat om werkzaamheden waarvan het in de situatie waarin de benadeelde verkeert, normaal en gebruikelijk is dat zij worden verricht door professionele, voor hun diensten gehonoreerde hulpverleners. Dit is niet anders indien die werkzaamheden in feite worden verricht door derden die daarvoor geen kosten in rekening (kunnen) brengen aan de benadeelde. Art. 6:107 lid 1, aanhef en onder a, BW kent aan die derden hiervoor een eigen recht op schadevergoeding toe. Dit eigen recht op schadevergoeding van de derde doet niet af aan de bevoegdheid van de benadeelde om ook zelf vergoeding van deze schade te vorderen. De vorderingsrechten van de benadeelde en de in art. 6:107 lid 1, aanhef en onder a, BW bedoelde derde bestaan dus naast elkaar. Daarbij verdient aantekening dat, indien de aansprakelijke persoon de schade heeft vergoed aan de derde die kosten ten behoeve van de benadeelde heeft gemaakt, hij ook tegenover de benadeelde is bevrijd, en omgekeerd. Uit het voorgaande volgt dat voor toewijsbaarheid van de vordering van de benadeelde tot vergoeding van door een derde verleende zorg, niet vereist is dat de benadeelde tegenover de derde verplicht is tot betaling voor die zorg, noch dat de benadeelde de te ontvangen vergoeding aan de derde doorbetaalt.’
De Hoge Raad volgt de conclusie van de advocaat-generaal, die concludeerde tot verwerping van het cassatieberoep tegen de afwijzing van de zorgschade van de vriendin, niet en vernietigt het arrest van het hof. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep voor zover dit zich richtte tegen het oordeel van het hof dat aan de man geen arbeidsvermogensschade toekomt. Onder meer omdat het onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de man, die voor het ongeval criminele activiteiten ontplooide, het letsel weggedacht de overstap naar reguliere arbeid zou hebben gemaakt. Dit oordeel blijft, in navolging op de conclusie van de advocaat-generaal, wel in stand (PS 2025-0309).
Ook in geval van ontbreken fysiek contact met man op elektrische step, man aansprakelijk voor val vrouw.
Op 4 oktober 2021 is de vrouw met haar fiets gevallen op een woonerf. De vrouw heeft aannemelijk gemaakt dat deze val is veroorzaakt door het gedrag van de man, die op dat moment op een elektrische step reed. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of de man de vrouw heeft aangereden. Dit kan in het midden blijven. Ook als er geen fysiek contact is geweest, maar wanneer een fietser door het gedrag van een bestuurder van een rijdend motorrijtuig schrikt en ten val komt, kan sprake zijn van aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW of artikel 185 WVW. Hiervan is sprake. De kantonrechter oordeelt dat de elektrische step van de man kan worden gekwalificeerd als motorvoertuig in de zin van artikel 1 lid 1 sub e subonderdeel a WVW, zoals die bepaling luidde in oktober 2021. Daardoor is artikel 185 WVW van toepassing. Er is geen sprake van overmacht van de man of van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid van de vrouw. Ook is eigen schuld van de vrouw door de man niet aannemelijk gemaakt. De vordering van de vrouw wordt toegewezen en die van de man wordt afgewezen (PS 2025-0304).
Literatuur
Hier vindt u het overzicht van de literatuur die sinds de vorige nieuwsbrief is verschenen.
D.A. van der Kooij, ‘Een schadestaatprocedure onder de WAMCA?’, Maandblad voor Vermogensrecht 2025/5, afl. 3.
R. Zeldenrust, ‘De gevolgen van het Kerstarrest voor de berekening van belastingschade over letselschadevergoedingen’, Verkeersrecht ANWB 2025/47.
Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ps-updates@boom.nl.
Met vriendelijke groet,
Ilona van der Zalm & Armin Vorsselman
PS Updates
Hoge Raad
Hof
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch Deze zaak gaat over het ongeval dat een jongen in 2018 op 11-jarige leeftijd op school tijdens de gymnastiekles is overkomen. Als gevolg van dit ongeval heeft hij letsel opgelopen. De gymnastiekles werd verzorgd door een docent, die in dienst was bij een bedrijf die gymlessen organiseerde bij scholen. De jongen heeft het bedrijf (en haar verzekeraar) aansprakelijk gesteld voor de schade. De aansprakelijkheid van het bedrijf is gebaseerd op artikel 6:170 BW jo. artikel 6:162 BW. Omdat het voor het hof nog niet voldoende duidelijk is of de gymleraar tijdens de gymles toereikend toezicht in aanmerking heeft genomen, heeft het hof nadere voorlichting nodig door (een) deskundige(n). Het hof gelast een deskundigenonderzoek. 03-06-2025
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Een man is als bestuurder van een verzekerde auto een eenzijdig ongeval overkomen. Hij heeft daarbij ernstig letsel opgelopen. De verzekeraar heeft de onder de SVI-verzekering maximaal uit te keren som aan de man uitgekeerd en wil in deze procedure de uitkering verhalen op de gemeente. De verzekeraar stelt dat de gemeente haar zorgplicht voor het onderhoud van de weg niet heeft nageleefd en daarmee onrechtmatig tegenover de man heeft gehandeld, zodat de verzekeraar als in de rechten van de man gesubrogeerde verzekeraar de schade op de gemeente kan verhalen. In deze procedure draait het in de kern over de vraag of op 19 november 2013, toen het ongeval plaatsvond, het hoogteverschil tussen de bovenzijde van de bovenste asfaltlaag en die van de rechterberm meer dan 7 cm was en zo ja, of die omstandigheid meebrengt dat de gemeente haar zorgplicht tot het onderhouden van de weg heeft geschonden. Het hof is van oordeel dat uit de onderzoeksrapporten niet kan worden geconcludeerd dat er sprake was van zo’n hoogteverschil dat dit een schending van Handboek Wegontwerp 2013 – Basiscriteria (publicatie 328) zou opleveren. In aanvulling hierop zal het hof ook nog onderzoeken, voor het geval zou moeten worden geoordeeld dat die overschrijding wel is komen vast te staan, of de gemeente haar zorgplicht in verband met het beheer van het wegennet in de gemeente heeft geschonden. Om te oordelen dat sprake is van onrechtmatig handelen is immers niet alleen vereist dat sprake was van een gebrekkige weginrichting maar ook dat de gemeente daarvan wist of had moeten weten en verwijtbaar heeft nagelaten maatregelen te nemen. Het hof oordeelt dat hiervan ook geen sprake is. De verzekeraar is er niet in geslaagd aan te tonen dat van de gemeente kan worden gevergd dat zij de wegen intensiever inspecteert dan zij doet, te weten een wegenschouw ieder half jaar en het wekelijks berijden van de wegen door medewerkers van de gemeente waarna bij gebleken hoogteverschil de berm wordt aangevuld. Verder kan van een gemeente zonder nadere toelichting van de verzekeraar, die zij niet heeft gegeven, niet worden gevergd dat zij zo intensief inspecteert dat zij, zodra ergens in het onder haar beheer vallende wegennet het hoogteverschil tussen wegdek en berm te hoog wordt, onmiddellijk actie onderneemt om dat hoogteverschil te verminderen. Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat de gemeente haar zorgplicht heeft geschonden en dat zij daarom niet onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de man. De rechtbank heeft volgens het hof daarom terecht de vorderingen van de verzekeraar afgewezen. 27-05-2025
Rechtbank
- Rechtbank Den Haag Op 6 november 2019 is een curator door criminelen neergeschoten. De curator meent dat de Politie en het Openbaar Ministerie (hierna: OM) niet adequaat hebben gehandeld naar aanleiding van de informatie die hij had aangeleverd en dat de aanslag op zijn leven voorkomen had kunnen worden. De Staat is van mening dat het stelsel Bewaken en Beveiligen aan de wettelijke eisen voldeed, dat het handelen van de Politie en het OM in aanloop naar de aanslag in lijn was met de toepasselijke voorschriften en dat – met de kennis van toen – verdedigbare beslissingen zijn genomen. Met het neerschieten van de curator staat vast dat de acties die de Politie en het OM hebben ondernomen de aanslag niet hebben kunnen voorkomen. De rechtbank acht de Staat niet aansprakelijk. Als de rechtbank namelijk wel zou vinden dat het risico in mei 2019 te laag is ingeschat en dat de Staat toen zwaardere maatregelen had moeten nemen, is het de vraag of er in november 2019 nog zodanige maatregelen van kracht zouden zijn geweest dat de aanslag niet zou zijn gepleegd. Omdat niet is komen vast te staan dat er tussen mei en november 2019 nog signalen zijn geweest dat de curator ernstig gevaar liep, komt de rechtbank tot het oordeel dat er op 6 november 2019 niet zodanige maatregelen van kracht zouden zijn geweest, dat de aanslag niet had plaatsgevonden. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de Staat voorafgaand aan het neerschieten van de curator de beschermingsmaatregelen heeft genomen die pasten bij de informatie die toen voorhanden was. Van een schending van artikel 2 EVRM of onrechtmatig handelen door de Staat is daarom geen sprake. Dit betekent dat de rechtbank de vorderingen van de curator zal afwijzen. 04-06-2025
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant De man stelt dat bij hem sprake is geweest van seksueel misbruik door een broeder van de Congregatie in de periode 1964-1967. Op 27 februari 2024 stelt de man de Congregatie aansprakelijk. Hij overlijdt op 28 december 2024. De vrouw treed op in haar hoedanigheid van erfgenaam in de nalatenschap van de man. De Congregatie stelt dat de vordering is verjaard. Het (gestelde) seksueel misbruik heeft plaatsgevonden tussen 1 september 1964 en 1967 zodat de vordering in beginsel is verjaard. Gekeken dient de worden of een beroep op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van verborgen schade en daarbij brengen de omstandigheden van het geval, die worden beoordeeld aan de hand van (niet-limitatieve) gezichtspunten, niet met zich mee dat er sprake is van onaanvaardbare toepassing van de verjaringstermijn. De vordering tot schadevergoeding wordt afgewezen. 28-05-2025
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant Deze zaak gaat over de vraag of een inlener aansprakelijk is voor de schade die een ingeleende kracht lijdt als gevolg van het arbeidsongeval dat hem op 21 juni 2017 overkwam. De kantonrechter stelt voorop dat de ingeleende kracht werkzaamheden moest verrichten in een risicovolle werkomgeving. Er werd gewerkt met hoge temperaturen om de stalen platen op maat te snijden en er werden hefmagneten gebruikt om zware gewichten te verplaatsen. Op de inlener rust in dat geval des te meer de verplichting om haar werknemers te voorzien van goede instructies, zodat zij weten hoe zij op een veilige manier dienen te werken, en toe te zien op naleving van die instructies. De inlener heeft aangevoerd dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan doordat zij beschikte over een RI&E, een Huishoudelijk Reglement dat aan de werknemer is uitgereikt, de werknemer beschikte over een VCA en de Veilig Hijsen-opleiding heeft gevolgd, de werkgever samenwerkte met zijn collega , die deze opleiding ook had gevolgd, en dat de werknemer deelnam aan toolboxmeetings van de vrouw. De kantonrechter oordeelt dat niet duidelijk is wat er tijdens de toolboxmeetings is besproken en of de werknemer hierbij aanwezig was. De RI&E behandelt volgens de kantonrechter alleen algemene onderwerpen en geen concrete veiligheidsmaatregelen. Daarbij zorgt het feit dat de ingeleende kracht beschikte over een VCA en een opleiding Veilig Hijsen er niet voor dat er geen toezicht meer moest worden gehouden op de werkwijze. Niet is gebleken dat voorafgaand aan het ongeval de werknemer is gewaarschuwd of er is geprobeerd de werknemer ervan te weerhouden dat hij de werkwijze ging toepassen door op de containers te gaan staan en de magneet te gebruiken die hij heeft gebruikt. Met inachtneming van het toetsingskader van artikel 7:658 BW en na afweging van de omstandigheden van het geval concludeert de kantonrechter dat de inlener meer maatregelen en instructies had moeten nemen en geven, en dus niet alles heeft gedaan wat van haar mocht worden verwacht. Door dit na te laten is de vrouw tekortgeschoten in haar zorgplicht jegens de werknemer en aansprakelijk voor de schade die hij ten gevolge van het ongeval lijdt. De kantonrechter bepaalt dat de vrouw een voorschot op de schadevergoeding moet betalen. Voor wat betreft de hoogte van het smartengeld acht de kantonrechter het redelijk ook acht te slaan op de consultatieversie van de ‘Rotterdamse Schaal’, een ordening van smartengeldbedragen bij letsel en andere persoonsaantastingen. Mede gelet daarop acht de kantonrechter een voorschot op de immateriële schadevergoeding van € 13.000 redelijk. 22-05-2025
- Rechtbank Midden-Nederland Op 4 oktober 2021 is de vrouw met haar fiets gevallen op een woonerf. De vrouw heeft aannemelijk gemaakt dat deze val is veroorzaakt door het gedrag van de man, die op dat moment op een elektrische step reed. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of de man de vrouw heeft aangereden. Dit kan in het midden blijven. Ook als er geen fysiek contact is geweest, maar wanneer een fietser door het gedrag van een bestuurder van een rijdend motorrijtuig schrikt en ten val komt, kan sprake zijn van aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW of artikel 185 WVW. Hiervan is sprake. De kantonrechter oordeelt dat de elektrische step van de man kan worden gekwalificeerd als motorvoertuig in de zin van artikel 1 lid 1 sub e subonderdeel a WVW, zoals die bepaling luidde in oktober 2021. Daardoor is artikel 185 WVW van toepassing. Er is geen sprake van overmacht van de man of van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid van de vrouw. Ook is eigen schuld van de vrouw door de man niet aannemelijk gemaakt. De vordering van de vrouw wordt toegewezen en die van de man wordt afgewezen. 21-05-2025
- Rechtbank Den Haag Een vrouw is betrokken geraakt bij een verkeersongeval in Gouda. Een maai-zuigcombinatie was het gras aan het maaien langs de weg. Daarbij is een metalen voorwerp door de maai-zuigcombinatie opgezogen en met kracht weer uit de combinatie gekomen. Het metalen voorwerp kwam vervolgens tegen de achterruit van de personenauto van de vrouw terecht. Van schrik is de vrouw tegen de paal van een verkeerslicht gereden. De verzekeraar heeft de aansprakelijkheid erkend. Op gezamenlijk verzoek van partijen heeft in februari 2024 een neurologische expertise plaatsgevonden. Hieruit is voortgekomen dat het onduidelijk is wat de fysieke en mentale gevolgen van het ongeval zijn. De deskundige stelt een aanvullende expertise door een revalidatiearts voor. De medisch adviseur van de verzekeraar kan zich niet vinden in het advies van de belangenbehartiger van de vrouw, omdat de chronische pijnklachten al zijn beoordeeld door een neuroloog. De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende reden is om het verzoek van de vrouw af te wijzen. De rechtbank benoemt een revalidatiearts. 15-05-2025
- Rechtbank Midden-Nederland Deelgeschil. Tijdens het maken van een buitenrit is de vrouw van haar paard gevallen. De hond van de man is blaffend naar het paard toegerend waardoor deze op hol is geslagen. De vrouw heeft door de val een ruggenwervel gebroken en een zware hersenschudding opgelopen. De verzekeraar van de man erkent de aansprakelijkheid maar stelt dat er sprake is van 50% eigen schuld. De verzekeraar stelt niet geheel aansprakelijk te zijn omdat het paard niet is gaan rennen door de hond maar door kuddegedrag, er was namelijk nog een paard aanwezig dat is gaan rennen door de hond. De rechtbank gaat hier niet in mee en ziet het hele gebeuren als een aaneenschakeling van gebeurtenissen waarbij de hond af en aan om beide paarden heen is blijven rennen en hen met zijn geren en geblaf heeft opgejaagd. Daarmee komt de rechtbank toe aan de vraag of er aan de kant van de vrouw omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de schadevergoedingsverplichting vermindert. Die zijn er, maar wel beperkt. De kans dat een paard, waardoor dan ook, schrikt, onverwachte bewegingen maakt of onverwacht gedrag vertoont, zoals hier is gebeurd, is eigen aan het berijden van een paard met een eigen, onberekenbare energie. Dit ligt in de risicosfeer van de ruiter. Een tweede omstandigheid die kan worden toegerekend aan de vrouw is dat zij te paard in/langs een hondenlosloopgebied reed. De rechtbank ziet niet wat de vrouw anders had kunnen of behoren te doen. Zij heeft het paard steeds naar de hond toegedraaid zodat het paard kon zien waar het geluid (gevaar) vandaan kwam om zo het paard te kalmeren. De rechtbank is van oordeel dat verdere omstandigheden die hebben bijgedragen aan de schade aan de kant van de man liggen. De rechtbank komt tot een causale verdeling van 80/20% ten nadele van de man. Door de aard en de ernst van het letsel samen met het feit dat de man voor aansprakelijkheid verzekerd is, ziet de rechtbank aanleiding om na het toepassen van de billijkheidscorrectie uit te gaan van een verdeling van 90/10%. Het percentage eigen schuld wordt niet toegepast op de kosten van het deelgeschil omdat de inzet van het deelgeschil is geweest om duidelijkheid te krijgen of ‘eigen schuld’ überhaupt aan de orde is. Daarbij heeft de verzoekster gelijk gekregen in de stelling dat het door de verweerder gehanteerde percentage eigen schuld van 50% naar beneden moet worden bijgesteld. 14-05-2025
- Rechtbank Rotterdam Een vrouw is vanaf 29 augustus 2016 bij een zorgorganisatie in dienst getreden als huishoudelijke hulp in de thuiszorg. Tijdens haar werk is zij in het trappenhuis, lopend op slippers, van de trap gevallen met een breuk in haar enkel tot gevolg, waarvoor zij medische behandelingen heeft ondergaan en heeft gerevalideerd. Volgens de vrouw is de werkgever aansprakelijk voor dit arbeidsongeval. In de rechtspraak over arbeidsongevallen als gevolg van een val van een trap, zoals de vrouw is overkomen, wordt, zonder bijkomende bijzondere omstandigheden, niet snel geoordeeld dat de werkgever aansprakelijk is. Het gebruik maken van een trap wordt over het algemeen gezien als een alledaagse activiteit waarvoor de werkgever geen nadere maatregelen hoeft te treffen en waarbij hij erop mag vertrouwen dat de werknemer de algemene oplettendheid en normale voorzichtigheid in acht neemt. Dat is in deze zaak niet anders. Het betoog van de vrouw dat de werkgever haar had moeten instrueren geen slippers te dragen en haar had moeten voorzien van goede schoenen wordt niet gevolgd. Van bijkomende bijzondere omstandigheden is niet gebleken. De conclusie is dus dat de werkgever niet aansprakelijk is voor het arbeidsongeval van de vrouw en de door haar geleden en nog te lijden schade. 24-01-2025
- Rechtbank Noord-Nederland Slachtoffer van een fietsongeval spreekt de ouders van het minderjarige kind aan. Partijen zijn in geschil over de toedracht van het ongeval. De rechtbank acht de door het slachtoffer geschetste gang van zaken bewezen. Het minderjarig kind verleende geen voorrang waardoor de ouders aansprakelijk zijn op grond van artikel 6:162 BW jo. artikel 6:169 BW. Het beroep op eigen schuld is door de rechtbank verworpen. De rechtbank wijst de schadevergoeding voortvloeiende uit de Letselschade Richtlijn Huishoudelijke Hulp toe. Daarnaast wijst zij ook de vergoeding voor verplaatste schade en immateriële schade toe. In de vrijwaringszaak vorderen de ouders de assurantietussenpersoon te veroordelen tot betaling van al hetgeen waartoe zij in de hoofdzaak veroordeeld mochten worden. De rechtbank wijst deze vordering af omdat er niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 6:89 BW (klachtplicht). 24-05-2017