Update
Geachte heer/mevrouw,
Bijgaand treft u een nieuwe PS Updates aan.
Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de sinds de vorige nieuwsbrief verschenen uitspraken, die te raadplegen zijn via de hyperlinks onder aan deze nieuwsbrief. Wij lichten de volgende uitspraken hier voor u uit.
Opvolgend verzekeraar is niet gebonden aan rapport waaraan de regelend verzekeraar heeft meegewerkt.
Deelgeschil. Een vrouw is in 2021 in haar auto van achteren aangereden. Zij stelt dat zij klachten en beperkingen heeft overgehouden aan dit ongeval. De vrouw heeft de gevolgen van het ongeluk in eerste instantie proberen te regelen met haar eigen SVI-verzekeraar. In onderling overleg tussen de vrouw en de SVI-verzekeraar hebben twee onafhankelijke medisch deskundigen (een neuroloog en een psychiater) onderzoek gedaan naar de gevolgen van het ongeluk. De vrouw en de SVI-verzekeraar verschilden van mening over de betekenis die aan de rapporten van deze deskundigen moet worden toegekend. De SVI-verzekeraar heeft vervolgens het dossier gesloten. Op dat moment was er in totaal € 220.000 uitgekeerd aan de vrouw. De vrouw heeft vervolgens de WAM-verzekeraar van de auto die haar heeft aangereden benaderd om de schadeafhandeling verder op te pakken. Ook deze onderhandelingen zijn vastgelopen. Volgens de vrouw zou de WAM-verzekeraar als ‘volgend verzekeraar’ gebonden zijn aan de medische expertises. Dat standpunt volgt de rechtbank niet. Afspraken tussen verzekeraars om de schaderegeling zo soepel mogelijk te laten verlopen binden derden niet. De vrouw kan niet zonder meer rechten ontlenen aan het convenant tussen verzekeraars. Verder is het zo dat de WAM-verzekeraar als volgend verzekeraar niet betrokken is geweest bij de keuze voor deskundigen, geen bemoeienis heeft gehad met de aan de deskundigen te stellen vragen en ook niet heeft kunnen reageren op de uitgebrachte conceptrapportages. De WAM-verzekeraar heeft voldoende onderbouwd dat zij relevante vragen heeft over de deskundigenrapporten. Zij heeft aangevoerd dat de rapporten niet op basis van juiste en/of volledige informatie tot stand zijn gekomen, terwijl de ontbrekende/onjuiste informatie wel relevant zou zijn geweest voor de uitkomsten. Het gaat vooral om onduidelijkheid over het arbeidsverleden, maar ook over de medische voorgeschiedenis (PTSS en whiplashklachten). De rechtbank acht het zeer aannemelijk dat een bodemrechter, gelet op het nieuwe bewijsrecht, de deskundigen zou willen horen alvorens te oordelen over de bewijskracht van de rapporten. De deskundigen zijn nog niet in de gelegenheid geweest zich over de bestaande vragen en onduidelijkheden uit te laten. De deelgeschilprocedure leent zich hier niet voor. De verzoeken omtrent bewijskracht van de vrouw kunnen daarom niet worden toegewezen. De rechtbank overweegt dat de strekking van het nieuwe bewijsrecht, zoals neergelegd in artikel 186 lid 5 Rv en artikel 192 lid 5 Rv, is de stapeling van deskundigenrapporten te voorkomen. Omdat de deskundigheid van de rapporteurs niet ter discussie staat, geeft de rechtbank partijen in overweging de deskundigen op te dragen nader te rapporteren naar aanleiding van voornoemde onduidelijkheden. Dat zou in overeenstemming zijn met voornoemde strekking en getuigen van een constructieve behandeling van het geschil over de waarde van de rapporten (PS 2025-0280).
Wraking rechter-plaatsvervanger wegens hoofdbetrekking bij aansprakelijkheidsverzekeraar ongegrond.
Wrakingskamer. De verzoeker heeft een rechter-plaatsvervanger gewraakt omdat hij zijn hoofdbetrekking heeft bij een aansprakelijkheidsverzekeraar, terwijl de hoofdzaak (mede) is aangespannen tegen een andere aansprakelijkheidsverzekeraar. Het verzoek is ongegrond. De wrakingskamer kan zich voorstellen dat verzoeker het gevoel heeft dat de rechter partijdig is, omdat hij al bijna dertig jaar vanuit het perspectief van een verzekeraar naar zaken kijkt, maar dat de rechter in zijn hoofdbetrekking alleen optreedt namens (en in loondienst is bij) een aansprakelijkheidsverzekeraar maakt niet zonder meer dat de rechter partijdig is. De verzoeker heeft geen concrete feiten of omstandigheden genoemd waaruit blijkt dat de rechter bevooroordeeld of vooringenomen is. De wrakingskamer oordeelt dat de vrees van verzoeker voor partijdigheid of vooringenomenheid van de rechter ook niet objectief gerechtvaardigd is. De omstandigheid dat de rechter zijn hoofdbetrekking heeft bij een andere aansprakelijkheidsverzekeraar, die belang zou kunnen hebben bij de uitkomst van de hoofdzaak betekent namelijk niet dat sprake is van ‘een relatie [die] van dien aard en omvang is dat zij wijst op een gebrek aan onpartijdigheid van het gerecht’ (PS 2025-0291).
Immateriële schadevergoeding na achttien messteken: slachtoffer krijgt € 125.000.
Strafrecht. Poging doodslag door slachtoffer ongeveer achttien messteken toe te brengen. Het slachtoffer krijgt € 15.001,81 toegekend aan materiële schadevergoeding. Het slachtoffer krijgt daarnaast € 125.000 toegekend aan immateriële schadevergoeding. Hierbij overweegt het gerechtshof dat het leven van het slachtoffer door het handelen van de verdachte en door de aard en ernst van het ten gevolge daarvan opgelopen letsel drastisch is veranderd. Door het handelen van de verdachte heeft het slachtoffer lange tijd in het ziekenhuis gelegen, waarvan een maand in coma en ongeveer drie maanden aan de kunstmatige beademing. Hij heeft meerdere operaties ondergaan en heeft lange tijd moeten revalideren. Door ernstig nierfalen is hij sinds augustus 2022 afhankelijk van nierdialyse. Uiteindelijk is gebleken dat sprake is van preterminale nierinsufficiëntie. Dat betekent dat de nieren niet langer in staat zijn zodanig te functioneren dat iemand normaal kan leven en dat hij een (of meerdere) niertransplantatie(s) zal moeten ondergaan. De vader van het slachtoffer krijgt € 15.000 aan vergoeding van shockschade toegekend. De vader heeft namelijk gezien hoe zijn zoon door het ambulancepersoneel op een brancard het huis uit werd gedragen en werd gereanimeerd. Dat heeft geleid tot geestelijk letsel, te weten een posttraumatische stressstoornis (PS 2025-0298).
Literatuur
Hier vindt u het overzicht van de literatuur die sinds de vorige nieuwsbrief is verschenen.
A.J. Van & D. Salhi, ‘De kosten van de deelgeschilprocedure; (on)redelijk gematigd?’, TVP 2025, afl. 2, p. 47-61.
F.M. Ruitenbeek-Bart, ‘Het (nieuwe) bewijsrecht, een kwestie van techniek en moraal’, TVP 2025, afl. 2, p. 62-71.
K.A.P.C. van Wees e.a., ‘Wet vergoeding affectieschade werkt, maar positie broers en zussen knelt’, TVP 2025, afl. 2, p. 72-79.
Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ps-updates@boom.nl.
Met vriendelijke groet,
Ilona van der Zalm & Armin Vorsselman
PS Updates
Hof
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Strafrecht. Verdachte wordt veroordeeld voor doodslag. De jongste zoon van het slachtoffer krijgt € 20.000 aan affectieschade toegekend. Dit zal worden gestort op een ten behoeve van de zoon te openen rekening met een zogenoemde BEM-clausule. De oudste zoon van het slachtoffer krijgt ook € 20.000 aan affectieschade toegekend. De gevorderde shockschade wordt afgewezen aangezien hij niet rechtstreeks geconfronteerd is met de ernstige gevolgen van het misdrijf. De echtgenote van het slachtoffer krijgt € 20.000 aan affectieschade en € 20.000 aan shockschade toegekend. De echtgenote was aan het bellen met haar man op het moment dat haar man aangevallen werd door de verdachte. Zij is hierdoor geconfronteerd met de gevolgen van het delict. De echtgenote van het slachtoffer heeft verder nog een vergoeding van de schade gevorderd door gederfd levensonderhoud ten bedrage van € 89.792,21. Het gerechtshof acht haar in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk. Naar het oordeel van het gerechtshof is er in beginsel voldoende gelegenheid geweest voor een evenwichtig partijdebat over de vorderingen van de benadeelde partijen en daarmee ook over de vordering tot vergoeding van gederfd levensonderhoud. De vraag is echter of dit debat uitputtend genoeg is geweest, gelet op de omvang en complexiteit van de vorderingen op dit onderdeel, de betwisting van de vordering tot vergoeding van schade door gederfd levensonderhoud door de verdediging, en of eigen onderzoek van het gerechtshof naar de toewijsbaarheid van deze vordering daarvoor voldoende compensatie kan bieden. Het gerechtshof is van oordeel dat dit niet het geval is. 28-05-2025
- Gerechtshof Den Haag Strafrecht. Poging doodslag door slachtoffer ongeveer achttien messteken toe te brengen. Het slachtoffer krijgt € 15.001,81 toegekend aan materiële schadevergoeding. Het slachtoffer krijgt daarnaast € 125.000 toegekend aan immateriële schadevergoeding. Hierbij overweegt het gerechtshof dat het leven van het slachtoffer door het handelen van de verdachte en door de aard en ernst van het ten gevolge daarvan opgelopen letsel drastisch is veranderd. Door het handelen van de verdachte heeft het slachtoffer lange tijd in het ziekenhuis gelegen, waarvan een maand in coma en ongeveer drie maanden aan de kunstmatige beademing. Hij heeft meerdere operaties ondergaan en heeft lange tijd moeten revalideren. Door ernstig nierfalen is hij sinds augustus 2022 afhankelijk van nierdialyse. Uiteindelijk is gebleken dat sprake is van preterminale nierinsufficiëntie. Dat betekent dat de nieren niet langer in staat zijn zodanig te functioneren dat iemand normaal kan leven en dat hij een (of meerdere) niertransplantatie(s) zal moeten ondergaan. De vader van het slachtoffer krijgt € 15.000 aan vergoeding van shockschade toegekend. De vader heeft namelijk gezien hoe zijn zoon door het ambulancepersoneel op een brancard het huis uit werd gedragen en werd gereanimeerd. Dat heeft geleid tot geestelijk letsel, te weten een posttraumatische stressstoornis. 22-05-2025
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Na in een tussenarrest te hebben geoordeeld dat de rechtsvordering van de benadeelde partij tegenover de wederpartij niet is verjaard, heeft het hof in een daaropvolgend tussenarrest de benadeelde partij toegelaten tot het leveren van bewijs van zijn stelling dat de wederpartij hem in de nacht van 18 op 19 december 2015 in café De Carrousel in Den Bosch met een glas in zijn gezicht heeft gestoken en/of glas in zijn gezicht heeft geduwd of gegooid. Op 16 december 2024 en 23 januari 2025 hebben bij het hof getuigenverhoren plaatsgevonden, waarvan de verslagen (processen-verbaal) aan het dossier zijn toegevoegd. Hierna heeft de benadeelde partij een memorie na enquête (getuigenverhoor) genomen en wederpartij een antwoordmemorie na enquête. Het hof komt tot de conclusie dat het hoger beroept niet slaagt, ondanks dat de benadeelde partij in het eerste tussenarrest gelijk heeft gekregen op het punt van verjaring. Het is niet bewezen dat de wederpartij de benadeelde partij met glas heeft mishandeld. Het hof merkt op dat dit onbevredigend is voor de benadeelde partij, maar dat op grond van de wet op hem de bewijslast van zijn stelling rust. De benadeelde partij is er niet in geslaagd dit bewijs te leveren. 20-05-2025
Rechtbank
- Rechtbank Overijssel Ambtenarenrecht. De zaak gaat over de aansprakelijkheid van de korpschef voor de restschade van een voormalige politieagent die PTSS heeft opgelopen. De korpschef heeft aansprakelijkheid afgewezen, omdat de incidenten die de agent naar voren brengt deels niet in een causaal verband staan tot de ziekte of verjaard zijn, en omdat ten aanzien van de vuurwerkramp in Enschede aan de zorgplicht is voldaan. De rechtbank oordeelt dat dit besluit onvoldoende is gemotiveerd, omdat de vaststelling van het causaal verband onbegrijpelijk is en van verjaring geen sprake is. Alle aangevoerde incidenten hadden daarom meegenomen moeten worden in de afweging van de korpschef. Daarnaast is ten aanzien van de vuurwerkramp niet aannemelijk geworden dat voldoende zorg is geboden. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd. De korpschef moet opnieuw op het bezwaar beslissen. 20-05-2025
- Rechtbank Midden-Nederland Wrakingskamer. De verzoeker heeft een rechter-plaatsvervanger gewraakt omdat hij zijn hoofdbetrekking heeft bij een aansprakelijkheidsverzekeraar, terwijl de hoofdzaak (mede) is aangespannen tegen een andere aansprakelijkheidsverzekeraar. Het verzoek is ongegrond. De wrakingskamer kan zich voorstellen dat verzoeker het gevoel heeft dat de rechter partijdig is, omdat hij al bijna dertig jaar vanuit het perspectief van een verzekeraar naar zaken kijkt, maar dat de rechter in zijn hoofdbetrekking alleen optreedt namens (en in loondienst is bij) een aansprakelijkheidsverzekeraar maakt niet zonder meer dat de rechter partijdig is. De verzoeker heeft geen concrete feiten of omstandigheden genoemd waaruit blijkt dat de rechter bevooroordeeld of vooringenomen is. De wrakingskamer oordeelt dat de vrees van verzoeker voor partijdigheid of vooringenomenheid van de rechter ook niet objectief gerechtvaardigd is. De omstandigheid dat de rechter zijn hoofdbetrekking heeft bij een andere aansprakelijkheidsverzekeraar, die belang zou kunnen hebben bij de uitkomst van de hoofdzaak betekent namelijk niet dat sprake is van ‘een relatie [die] van dien aard en omvang is dat zij wijst op een gebrek aan onpartijdigheid van het gerecht’. 20-05-2025
- Rechtbank Midden-Nederland Deelgeschil. In 2022 heeft er een confrontatie plaatsgevonden tussen twee honden, waarbij een hondje is gegrepen door een andere hond en heen en weer is geschud. Het hondje heeft dit incident niet overleefd. De eigenares van het hondje verzoekt om een verklaring voor recht dat de eigenaar van de andere hond aansprakelijk is voor de materiële en immateriële schade van zowel haarzelf als haar dochter, die het incident heeft zien gebeuren. De eigenaar van de andere hond heeft haar aansprakelijkheid op grond van artikel 6:179 BW erkend. Het verzoek van de eigenares van het hondje wordt toegewezen op het punt van de materiële schade. De materiële schade omvat in ieder geval de kosten van de crematie en de reiskosten in verband daarmee en de economische waarde van het hondje. Het verzoek wordt afgewezen op het punt van de immateriële schade. De eigenares heeft nog geen begin gemaakt met het stellen en onderbouwen dat zij immateriële schade zou hebben geleden. Dat de dochter schade (materieel of immaterieel) zou hebben geleden doordat niet alleen het hondje maar ook zij zou zijn gebeten door de andere hond is niet komen vast te staan. Uit niets blijkt dat ook de dochter is gebeten. Uit de verklaring van de POH-GGZ blijkt dat de dochter na het incident een keer bij de POH-GGZ is geweest en daar het incident heeft besproken. Verder is zij niet meer in beeld bij de POH-GGZ. Op basis van deze gegevens kan niet worden vastgesteld dat er bij de dochter sprake is van geestelijk letsel. Het verzoek omtrent de schade van de dochter wordt afgewezen. De rechtbank overweegt dat dit natuurlijk niet wegneemt dat het voor de dochter vreselijk moet zijn geweest om dit mee te maken en dat het ontzettend verdrietig is dat zij (en de rest van het gezin) het hondje moet missen. Het beroep op eigen schuld door de eigenaar van de hond slaagt. Als het hondje was aangelijnd, zoals op die plek verplicht was voor alle honden, had de confrontatie zeer waarschijnlijk niet, of niet op deze manier, kunnen plaatsvinden. Het loslopen van het hondje heeft daarom bijgedragen aan het gebeurde. Dat laat onverlet dat de andere hond het hondje niet had mogen grijpen. Onder deze omstandigheden is een vergoedingsplicht van 60% voor de eigenaar van de andere hond redelijk. 15-05-2025
- Rechtbank Noord-Holland Deelgeschil. In 2022 heeft er een incident plaatsgevonden op het terrein van een school waarbij een brugklasleerling is mishandeld. De brugklasleerling en haar ouders verzoeken nu de rechtbank om voor recht te verklaren dat de school op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk is voor de schade veroorzaakt door het ontstaan van de mishandeling en het niet leveren van nazorg. Ze stellen dat er geen geldend protocol was om effectief te kunnen acteren na het incident, dat er pas laat met de ouders contact is geweest, dat de houding van de school niet proactief was en dat ten onrechte is getracht het incident ‘klein te houden’. De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de school haar zorgplicht heeft geschonden door onvoldoende toezicht te houden en dat bij afdoende toezicht het incident had kunnen worden voorkomen. De rechtbank kan de brugklasleerling en haar ouders verder niet volgen in hun stelling dat de school is tekortgeschoten in het leveren van nazorg. De nazorg die de school dient te verlenen ziet op zorg voor de leerling die slachtoffer is geworden van een geweldsincident. Deze nazorg ziet daarom niet op maatregelen of acties die de school had kunnen nemen tegenover andere leerlingen. Er is vanuit de school regelmatig contact geweest met de brugklasleerling. In de periode tot februari 2023 waren er geen aanwijzingen dat de school specifiek nazorg of aandacht had moeten leveren of schenken aan de brugklasleerling. Uit hetgeen door partijen is verklaard begrijpt de rechtbank dat ook voor de ouders pas in maart 2023 echt duidelijk werd dat het niet goed ging met hun dochter. Voor de rechtbank is daarom niet duidelijk wat de school anders of meer had moeten doen in de periode van december tot maart 2023. Dat de school achteraf heeft aangegeven dat, als zij eerder van de problemen hadden geweten, anders hadden gehandeld maakt nog niet dat de school onrechtmatig heeft gehandeld door haar zorgplicht niet na te komen. Het (on)veiligheidsgevoel van de brugklasleerling en de ouders is door de school serieus genomen en de school heeft daarin haar verantwoordelijkheid genomen. De inzet en intentie was terugkeer naar school maar dat is uiteindelijk niet gelukt. Dat niet op alle wensen van de ouders is ingegaan betekent niet dat er tekort is geschoten door de school. Het verzoek wordt afgewezen. 14-05-2025
- Rechtbank Midden-Nederland In 2017 is een taxichauffeur betrokken geraakt bij een verkeersongeval toen hij in zijn auto van achteren werd aangereden door een auto. De WAM-verzekeraar van de andere auto heeft aansprakelijkheid erkend. De taxichauffeur stelt schade te hebben geleden en nog te lijden als gevolg van dit ongeval. Hij vordert hiertoe een totale schadevergoeding van € 382.854,02 vermeerderd met € 19.145,92 aan buitengerechtelijke kosten en met € 10.000 als vergoeding voor secundaire victimisatie. De WAM-verzekeraar voert hiertegen verweer. Volgens de WAM-verzekeraar heeft de taxichauffeur niet meer schade geleden dan de € 9.000 die de WAM-verzekeraar tot nu toe aan hem heeft betaald. De rechtbank wijst de vordering van de taxichauffeur af. Hij heeft onvoldoende onderbouwd gesteld dat hij langer dan enkele maanden klachten als gevolg van het ongeval heeft ervaren en dat zijn schade hoger is dan de € 9.000. De taxichauffeur heeft hiervoor wel ruimschoots de gelegenheid gehad. Er is geen sprake van secundaire victimisatie. De taxichauffeur heeft gelet op de betwisting door de WAM-verzekeraar onvoldoende onderbouwd gesteld dat de handelwijze van de WAM-verzekeraar daadwerkelijk extra schade bij hem heeft veroorzaakt. De rechtbank stelt wel nog vast dat de wijze waarop de WAM-verzekeraar deze zaak heeft behandeld niet de schoonheidsprijs verdient. De WAM-verzekeraar is weliswaar grotendeels in het gelijk gesteld, maar de rechtbank vindt toch dat zij de proceskosten (inclusief nakosten) moet betalen. 14-05-2025
- Rechtbank Rotterdam Strafrecht. Verdachte heeft de ex-vriend van haar dochter met een mes in de onderrug neergestoken, waardoor hij levensgevaarlijk gewond is geraakt. Hoewel het voor de rechtbank evident is dat het slachtoffer schade lijdt in de zin van verlies aan verdienvermogen omdat hij sinds het incident niet meer kan werken, is het binnen de grenzen van het strafproces niet mogelijk om het verlies aan verdienvermogen vast te stellen. Het slachtoffer wordt dan ook wat betreft de vordering over gederfd arbeidsinkomen niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank kent het slachtoffer wel een immateriële schadevergoeding van € 30.894 toe. Het slachtoffer heeft ernstig letsel opgelopen, is voor het leven getekend en zal de rest van zijn leven met de gevolgen van het handelen van de verdachte moeten leven. 09-05-2025
- Rechtbank Midden-Nederland Deelgeschil. Een vrouw is in 2021 in haar auto van achteren aangereden. Zij stelt dat zij klachten en beperkingen heeft overgehouden aan dit ongeval. De vrouw heeft de gevolgen van het ongeluk in eerste instantie proberen te regelen met haar eigen SVI-verzekeraar. In onderling overleg tussen de vrouw en de SVI-verzekeraar hebben twee onafhankelijke medisch deskundigen (een neuroloog en een psychiater) onderzoek gedaan naar de gevolgen van het ongeluk. De vrouw en de SVI-verzekeraar verschilden van mening over de betekenis die aan de rapporten van deze deskundigen moet worden toegekend. De SVI-verzekeraar heeft vervolgens het dossier gesloten. Op dat moment was er in totaal € 220.000 uitgekeerd aan de vrouw. De vrouw heeft vervolgens de WAM-verzekeraar van de auto die haar heeft aangereden benaderd om de schadeafhandeling verder op te pakken. Ook deze onderhandelingen zijn vastgelopen. Volgens de vrouw zou de WAM-verzekeraar als ‘volgend verzekeraar’ gebonden zijn aan de medische expertises. Dat standpunt volgt de rechtbank niet. Afspraken tussen verzekeraars om de schaderegeling zo soepel mogelijk te laten verlopen binden derden niet. De vrouw kan niet zonder meer rechten ontlenen aan het convenant tussen verzekeraars. Verder is het zo dat de WAM-verzekeraar als volgend verzekeraar niet betrokken is geweest bij de keuze voor deskundigen, geen bemoeienis heeft gehad met de aan de deskundigen te stellen vragen en ook niet heeft kunnen reageren op de uitgebrachte conceptrapportages. De WAM-verzekeraar heeft voldoende onderbouwd dat zij relevante vragen heeft over de deskundigenrapporten. Zij heeft aangevoerd dat de rapporten niet op basis van juiste en/of volledige informatie tot stand zijn gekomen, terwijl de ontbrekende/onjuiste informatie wel relevant zou zijn geweest voor de uitkomsten. Het gaat vooral om onduidelijkheid over het arbeidsverleden, maar ook over de medische voorgeschiedenis (PTSS en whiplashklachten). De rechtbank acht het zeer aannemelijk dat een bodemrechter, gelet op het nieuwe bewijsrecht, de deskundigen zou willen horen alvorens te oordelen over de bewijskracht van de rapporten. De deskundigen zijn nog niet in de gelegenheid geweest zich over de bestaande vragen en onduidelijkheden uit te laten. De deelgeschilprocedure leent zich hier niet voor. De verzoeken omtrent bewijskracht van de vrouw kunnen daarom niet worden toegewezen. De rechtbank overweegt dat de strekking van het nieuwe bewijsrecht, zoals neergelegd in artikel 186 lid 5 Rv en artikel 192 lid 5 Rv, is de stapeling van deskundigenrapporten te voorkomen. Omdat de deskundigheid van de rapporteurs niet ter discussie staat, geeft de rechtbank partijen in overweging de deskundigen op te dragen nader te rapporteren naar aanleiding van voornoemde onduidelijkheden. Dat zou in overeenstemming zijn met voornoemde strekking en getuigen van een constructieve behandeling van het geschil over de waarde van de rapporten. 07-05-2025
- Rechtbank Midden-Nederland Deelgeschil. Een vrouw is in 2023 als bestuurder van een auto betrokken geraakt bij een verkeersongeval toen zij van achteren werd aangereden. Op dat moment zaten de vier kinderen van de vrouw in de auto. De verzekeraar van de andere auto heeft aansprakelijkheid erkend. De vrouw stelt dat zij als gevolg van het ongeval letsel heeft opgelopen waardoor zij schade heeft geleden en nog altijd lijdt. De vrouw heeft haar schade begroot op € 66.071,71. De WAM-verzekeraar heeft tot nu toe een bedrag van € 3.750 als schadevergoeding betaald. De verzekeraar heeft aangegeven op dit moment niet bereid te zijn een hoger schadebedrag uit te keren, omdat uit de beschikbare informatie en onderbouwing volgens haar niet volgt dat de vrouw daar recht op heeft. Ook een van de kinderen in de auto stelt letsel te hebben opgelopen als gevolg van het ongeval waardoor hij nog altijd materiële en immateriële schade zou lijden. In eerste instantie heeft de verzekeraar niet willen erkennen dat het kind op het moment van het ongeval in de auto zat. Uiteindelijk heeft de verzekeraar aangegeven dat de betrokkenheid van het kind bij het ongeval alsnog wordt aangenomen. De wettelijke vertegenwoordigers van het kind hebben de schade van het kind begroot op € 13.559,80. De verzekeraar heeft tot nu toe geen schadevergoeding aan het kind uitgekeerd. Het verzoek van de vrouw om de verzekeraar te veroordelen om een aanvullend voorschot ter hoogte van € 20.000 aan haar te betalen wordt door de rechtbank afgewezen. Om een causaal verband vast te stellen is een onafhankelijk medisch onderzoek nodig, dat op dit moment nog niet heeft plaatsgevonden. Er bestaat nu onvoldoende duidelijkheid over de vraag welke klachten en beperkingen kunnen worden toegeschreven aan het ongeval dat de vrouw is overkomen. Binnen de deelgeschilprocedure bestaat geen ruimte voor (uitgebreide) bewijslevering. De rechtbank kan daarom niet beoordelen of en in hoeverre de door de vrouw gestelde klachten in een causale relatie staan tot het ongeval. Ook indien wel de rechtbank wel tot het oordeel was gekomen dat de door de vrouw gestelde klachten in causaal verband staan tot het ongeval, heeft de vrouw de schadeposten zelf, gelet op de betwisting door de verzekeraar, onvoldoende onderbouwd. Het verzoek om de verzekeraar te veroordelen een voorschot van € 8.500 aan het kind te betalen wordt vanwege dezelfde redenen afgewezen. 07-05-2025
- Rechtbank Noord-Holland In 2023 verrichtte een schilder werkzaamheden aan een woning in opdracht van een aannemersbedrijf. Toen de schilder zich vanaf een ladder op het balkon van de woning wilde hijsen is een van de houten spijlen van het balkon afgebroken waardoor hij zijn evenwicht is verloren en naar beneden is gevallen. Als gevolg van dit ongeval heeft de schilder zijn beide polsen en zijn rechterkaak gebroken. Daarnaast heeft hij letsel opgelopen aan zijn linkerschouder en linkerenkel. De schilder vordert dat de kantonrechter het aannemersbedrijf veroordeelt tot betaling van € 5.000, te vermeerderen met de wettelijke rente. De kantonrechter is van oordeel dat het aannemersbedrijf op grond van artikel 7:658 lid 4 BW aansprakelijk is. Het beroep op bewuste roekeloosheid wordt verworpen. De kantonrechter kent een bedrag aan smartengeld toe, maar de overige gevorderde schadevergoeding wordt afgewezen. 07-05-2025
- Rechtbank Noord-Holland Een vrouw heeft een geneeskundige behandelingsovereenkomst gesloten met een medisch centrum voor het uitvoeren van een cosmetische behandeling. De vrouw wilde graag een zandloperfiguur. Op 5 maart 2020 heeft een plastisch chirurg van het medisch centrum lipofilling in haar billen en heupen gedaan met lichaamseigen vet dat via liposuctie is verkregen. Na de ingreep is geconstateerd dat de achterkant van het rechterbovenbeen van de vrouw een inkeping vertoont. De vrouw verwijt het medisch centrum dat op die plek liposuctie is uitgevoerd zonder dat zij daarvoor toestemming heeft gegeven. De vrouw houdt het medisch centrum aansprakelijk voor de (letsel)schade die uit dit medisch onzorgvuldig handelen voortvloeit. Volgens het medisch centrum heeft de vrouw toestemming gegeven voor liposuctie aan de achterkant van haar bovenbenen/onderrand bil. De rechtbank wijst een tussenvonnis. Zij oordeelt dat voorlopig is bewezen dat liposuctie op de plek waar de inkeping is ontstaan niet tussen partijen is overeengekomen. Het medisch centrum mag tegenbewijs tegen die voorlopig bewezen stelling leveren. Verder oordeelt de rechtbank op voorhand al dat enkele schadeposten van de vrouw niet toewijsbaar zijn. 30-04-2025
- Rechtbank Noord-Holland Een uitzendkracht is in 2023 tijdens haar werkzaamheden ten val gekomen in de bedrijfshal. De uitzendkracht vordert een verklaring voor recht dat de werkgever aansprakelijk is voor de schade die zij heeft geleden door het bedrijfsongeval. Volgens haar heeft het bedrijf niet voldaan aan de zorgplicht van artikel 7:658 lid 1 BW. De werkgever voert primair aan dat het causaal verband tussen de gestelde klachten en de valpartij niet kan worden vastgesteld, subsidiair dat zij daar niet voor aansprakelijk is, omdat er sprake is van een alledaags ongeval waarvoor geen specifieke instructies gegeven hoefden te worden ter voorkoming van het ongeval en meer subsidiair dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan. Gelet op de feiten en omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat de vrouw aannemelijk heeft gemaakt dat haar medische schade (ten minste deels) tijdens de uitoefening van haar werkzaamheden is ontstaan. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de werkgever voldoende gesteld en met stukken onderbouwd dat zij in algemene zin maatregelen heeft getroffen om het gevaar van vallen op de werkvloer tegen te gaan. De werkgever heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat voor de val geen concrete oorzaak valt aan te wijzen. Er is sprake van een alledaags risico waarvoor de werkgever geen nadere maatregelen behoefde te treffen. De vordering van de vrouw wordt afgewezen. 30-04-2025
- Rechtbank Rotterdam In een eerder tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat overgegaan zal worden tot het benoemen van een deskundige om te rapporteren over het (medische) causaal verband tussen de door de werknemer gestelde klachten en het hem overkomen arbeidsongeval en heeft zij de zaak verwezen naar de rol voor uitlating over de persoon van de deskundige, de gewenste specialisatie en de aan de deskundige te stellen vragen. De werkgever verzoekt de rechtbank van deze (volgens hem bindende eind)beslissing terug te komen. De werkgever voert aan dat de werknemer onvoldoende heeft gesteld om ervan uit te gaan dat het arbeidsongeval (relevante) klachten bij de werknemer heeft veroorzaakt. Benoeming van een deskundige door de rechtbank is dus prematuur en lichtvaardig. Dit verzoek wordt verworpen. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval geen sprake van een bindende eindbeslissing nu met de genoemde beslissing niet uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een geschilpunt tussen partijen is afgedaan en er overigens ook niet gebleken is dat genoemde beslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. Een neurochirurg wordt benoemd als deskundige. In overeenstemming met de gedeelde wens van partijen zal aan de deskundige de zogenoemde IWMD-vraagstelling ‘Causaal verband bij ongeval’ ter beantwoording worden voorgelegd. 16-04-2025
- Rechtbank Midden-Nederland Tussenvonnis in een medische aansprakelijkheidszaak. De erfgenamen van een erflater stellen dat het ziekenhuis aansprakelijk is voor een aanvankelijk onjuist gestelde diagnose bij de erflater, waardoor een behandelingsdelay van 38 maanden is ontstaan. Het ziekenhuis is het niet eens met die stelling. Partijen hebben een deskundigenonderzoek aangevraagd en de deskundige heeft een rapport opgesteld van zijn bevindingen. De rechtbank is het niet eens met het ziekenhuis dat er zwaarwegende en steekhoudende bezwaren zouden bestaan tegen het rapport van de deskundige. Het rapport moet daarom als uitgangspunt dienen bij de afhandeling van de schade. Uit het rapport blijkt dat de hulpverleners uit het ziekenhuis onzorgvuldig hebben gehandeld. Het is op dit moment alleen (nog) niet voldoende duidelijk hoe het verloop van de ziekte van de erflater, en de ontwikkeling van de tumor, zou zijn geweest als het ziekenhuis wel juist zou hebben gehandeld. Met name is het de vraag of de tumor in 2015 (bij de eerste controle) en daarna in 2016 (bij de tweede controle) al kwaadaardig was, of dat de tumor pas na de controle in 2016 kwaadaardig is geworden. De rechtbank acht het voorshands bewezen dat de tumor in 2015 en 2016 bij de controles al kwaadaardig was. Het ziekenhuis wordt toegelaten om zich uit te laten over de kans dat de tumor in 2015 en 2016 nog niet kwaadaardig was en pas na de controles kwaadaardig is geworden. Als het ziekenhuis dat bewijs niet kan leveren, dan gaat de rechtbank ervan uit dat de tumor kwaadaardig was en dat het ziekenhuis geheel aansprakelijk is voor de schade die de erfgenamen hebben geleden. 02-04-2025
- Rechtbank Noord-Holland In 2022 heeft een aanrijding plaatsgevonden waarbij drie voertuigen betrokken waren. Over de toedracht van het ongeval is veel onduidelijk gebleven. Wel staat vast dat het ongeval is ontstaan terwijl de bestuurder van de Hyundai rechts aan het inhalen was. De bestuurder is direct na het ongeval door de politie aangehouden wegens rijden onder invloed. Daarmee is de bestuurder volledig aansprakelijk voor het ongeval en de gevolgen daarvan. Deze aansprakelijkheid wordt gedekt door zijn WAM-verzekeraar, zodat de gevorderde verklaring voor recht wordt toegewezen en de WAM-verzekeraar wordt veroordeeld tot betaling van het gevorderde schadebedrag. 26-03-2025
- Rechtbank Gelderland Incident tijdens opnames voor het online programma #BOOS. In 2017 had een groep studenten het programma #BOOS ingeschakeld voor een oplossing in hun conflict met de verhuurder vanwege gebreken aan het studentenhuis. De programmamaker/presentator van #BOOS, een producer/regisseur, een cameraman en vijf betrokken studenten zijn onaangekondigd naar het kantoor van de verhuurder gegaan. De groep had confettipoppers, luide muziek en een pot augurken meegenomen om de door de studenten gestelde overlast in het studentenhuis na te bootsen. De sfeer is op enig moment omgeslagen en is er een duw- en trekpartij ontstaan waarbij de verhuurder en zijn zoon betrokken waren. Na dit incident heeft de programmamaker/presentator diezelfde dag de spoedeisende hulp bezocht, waar een kaakbreuk is geconstateerd. De programmamaker/presentator heeft aangifte gedaan van zware mishandeling. De politierechter heeft de verhuurder schuldig bevonden aan het medeplegen van mishandeling van de cameraman en aan het medeplegen van mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg van de programmamaker/presentator. De programmamaker/presentator vordert nu dat de rechtbank voor recht verklaart dat de verhuurder en zijn zoon ieder voor zich op grond van artikel 6:162 BW en hoofdelijk op grond van artikel 6:166 BW aansprakelijk zijn voor zijn materiële en immateriële schade. De rechtbank oordeelt dat de mishandeling een onrechtmatige daad van de verhuurder en zijn zoon oplevert in de zin van artikel 6:162 BW. Dat de rol van de verhuurder door de politierechter minder zwaar is geacht en dat, zoals ook door de rechtbank thans is geoordeeld, de zoon heeft gezorgd voor escalatie doet niet af het onrechtmatig handelen van de verhuurder. Wie uiteindelijk de vuistslag heeft gegeven die heeft geleid tot de kaakbreuk is, gelet op artikel 6:166 BW, niet relevant. Er is geen sprake van eigen schuld aan de kant van de programmamaker/presentator. De rechtbank is van oordeel dat op grond van de overgelegde stukken voldoende aannemelijk is geworden dat de programmamaker/presentator als gevolg van het incident behalve een kaakfractuur ook letsel aan zijn hoofd en/of nek heeft opgelopen, als gevolg waarvan hij klachten en beperkingen heeft ondervonden. Op grond van de thans ter beschikking staande (medische) stukken kan echter niet worden vastgesteld hoe lang die klachten hebben aangehouden en evenmin of, en zo ja in welke mate, die klachten na drie tot vier maanden nog tot beperkingen hebben geleid. Ook kan daaruit niet worden afgeleid of, en zo ja welke klachten en beperkingen hij op dit moment nog heeft en evenmin of die klachten en beperkingen (nog steeds) het gevolg zijn van (in causaal verband staan met) het incident in 2017. Dat geldt ook voor de gestelde psychische klachten. De rechtbank acht daarom nader onderzoek door een of meer deskundigen noodzakelijk. De rechtbank is voornemens aan hen de IWMD-vraagstelling voor te leggen. Voordat tot het gelasten van een deskundigenbericht wordt overgegaan, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht, alsmede over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen. 13-07-2022
Antillen
- Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba In 2015 is een helper, in dienst bij een onderaannemer, van een steiger van 2,5 meter hoog gevallen. Door deze val heeft hij letsel opgelopen en heeft hij enige tijd in het ziekenhuis moeten verblijven. De man verzoekt nu dat hem wordt toegestaan kosteloos te procederen en dat voor recht wordt verklaard dat zijn werkgever, de hoofdaannemer en de eigenaar van het gebouw hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door hem geleden en nog te lijden schade. De man mag kosteloos procederen. De werkgever heeft geen verweer gevoerd. Aangezien vaststaat dat de man een arbeidsongeval is overkomen en dat hij schade heeft geleden is de aansprakelijkheid van de werkgever gegeven. De hoofdaannemer is niet aansprakelijk. Feiten en/of omstandigheden die meebrengen dat er voldaan is aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 7:658 lid 5 BW zijn niet, althans onvoldoende gesteld of gebleken. Voor het oordeel dat de hoofdaannemer niet aan de zorgplicht heeft voldaan, is ook onvoldoende gesteld. De eigenaar van het gebouw is niet aansprakelijk op grond van artikel 6:174 BW, aangezien niet is gebleken dat er sprake was van een (niet gemeld) gebrek aan de muur waardoor het ongeval is veroorzaakt. 14-05-2025
- Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba In 2011 heeft een chirurg een operatie uitgevoerd aan de rechterhand van een vrouw. Partijen twisten over de vraag of er sprake was van een triggerfinger of dwangstand van de ringvinger. Er is behandeld met een immobiliserende spalktherapie, volgens de chirurg de aangeboden nazorg bij een dwangstand van de ringvinger. Volgens de vrouw heeft de spalktherapie ervoor gezorgd dat de ringvinger en twee naastgelegen vingers rond het operatiegebied zijn komen vast te zitten. De vrouw lijdt hierdoor (onnodig) functieverlies van de vingers en heeft veel pijn. De vrouw vordert dat het Gemeenschappelijk Hof de chirurg veroordeelt tot betaling van een immateriële en materiële schadevergoeding. Het Gerecht heeft, na meerdere tussenvonnissen en een uitgebracht deskundigenbericht, geoordeeld dat de door de chirurg voorgeschreven nabehandeling niet aan de eisen voldeed. Het Gemeenschappelijk Hof overweegt dat het precieze feitelijke verloop van de nabehandeling vast moet komen te staan voordat beoordeeld kan worden of de nabehandeling is gedaan op een wijze die van een redelijk handelend en redelijk bekwaam arts in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Het rapport van de deskundige geeft op dit onderdeel onvoldoende inzicht en het verloop van de nabehandeling is betwist tussen partijen. Van belang is dat nu door een deskundige allereerst een nauwkeurig chronologisch overzicht (van dag tot dag) wordt gemaakt van de nabehandeling vanaf het moment van de operatie in 2011. Beantwoording van alle vragen kan het beste plaatsvinden in een deskundigenbericht. Het Gemeenschappelijk Hof is voornemens te bepalen dat de chirurg het door de deskundige te vragen voorschot moet betalen. Weliswaar rust op de vrouw de bewijslast van de gestelde beroepsfout, maar de chirurg heeft onvoldoende zorgvuldig daarop gereageerd (hoewel het in zijn mogelijkheden lag wel, eenduidig, de juiste informatie te verschaffen) door telkens wisselende standpunten in te nemen over de tijdlijn en de precieze inhoud van de door hem voorgeschreven nabehandeling en (kennelijk) daarover geen nauwkeurige aantekeningen bij te houden. De uiteindelijke uitkomst van de procedure zal bepalen welke partij de kosten definitief dient te dragen. Partijen zullen zich bij akte kunnen uitlaten over de persoon van de te benoemen deskundige, de aan deze te stellen vragen en wat zij overigens nog van belang achten in verband met die benoeming. In afwachting van de uitlating van partijen wordt iedere verdere beslissing aangehouden. 06-05-2025