Update
Geachte heer/mevrouw,
Bijgaand treft u een nieuwe PS Updates aan.
Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de sinds de vorige nieuwsbrief verschenen uitspraken, die te raadplegen zijn via de hyperlinks onder aan deze nieuwsbrief. Wij lichten de volgende uitspraken hier voor u uit.
Verhouding civiele vordering en lopende strafzaak.
Uit het beginsel van de strafrechtelijke onschuldpresumptie volgt niet dat de civielrechtelijke regels van stelplicht en bewijslast niet van toepassing zijn op de gedaagde partij die tevens verdachte is in een strafzaak, in die zin dat van hem niet zou kunnen worden gevergd dat hij gemotiveerd verweer voert of dat aan het ontbreken daarvan niet de wettelijke gevolgen zouden mogen worden verbonden. Opmerking verdient nog dat het antwoord op de vraag welke mate van betwisting, en motivering daarvan, van de gedaagde mag worden verlangd, afhankelijk is van het partijdebat en de overige omstandigheden van het geval. De rechter kan bij de beoordeling of de gedaagde de stellingen van de eiser voldoende heeft betwist, met de positie van de gedaagde als verdachte in het strafproces rekening houden (PS 2025-0278).
Spanningsklachten en eenmalig bezoek aan huisarts: geen smartengeld.
Strafrecht. In deze zaak gaat het om diefstal, specifiek door insluiping in een woning. De bewoonster wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot vergoeding van immateriële schade. Het hof kan in deze zaak niet op grond van objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel vaststellen. Hoewel de door de benadeelde partij geschetste spanningsklachten zonder meer voor te stellen zijn, is het hof van oordeel dat mede gelet op de aard en ernst van de normschending de enkele constatering van de huisarts dat de benadeelde partij eenmalig op afspraak is geweest in verband met spanningsklachten onvoldoende is om tot een schadeloosstelling op grond van aantasting in de persoon op andere wijze in de zin van artikel 6:106 BW te komen (PS 2025-0276).
Toewijzing voorlopig deskundigenbericht (zorgschade) ondanks inhoud tussenvonnis.
In 2013 is een voetganger aangereden door een lijnbus. De voetganger heeft door het ongeval ernstig hersenletsel opgelopen waarvan hij blijvend zowel fysieke als mentale beperkingen ondervindt. Hij is niet meer in staat zelfstandig voor zichzelf te zorgen en woont in een mantelzorgwoning. De rechtbank Limburg heeft in een tussenvonnis d.d. 28 juni 2023 (ECLI:NL:RBLIM:2023:4336) over de diverse vorderingen geoordeeld. Onder meer over de zorgschade. In hoger beroep wordt verzocht om een voorlopig deskundigenbericht te bevelen. Hiermee willen de ouders (tevens notarieel gevolmachtigden) van het slachtoffer duidelijkheid verkrijgen over de vraag welke woon- en zorgvormen in praktijk mogelijk zijn voor hun zoon en van welke zorgkosten zou moeten worden uitgegaan bij de begroting van toekomstschade. Naar het oordeel van het hof hebben de ouders voldoende belang bij hun verzoek. Welke toekomstige woonvorm uitgangspunt zou moeten zijn is van belang voor de begroting van de schadevergoeding en over die woonvorm verschillen partijen van mening. De uitkomst van het voorlopig deskundigenbericht zal volgens de ouders bijdragen aan het kunnen inschatten van de proceskansen in hoger beroep als partijen niet tot een schikking komen. Dat de rechtbank op basis van het deskundigenbericht van Hoeijmakers heeft geoordeeld dat het wonen in een Wlz-instelling als passend voor de zoon moet worden beschouwd, maakt niet dat het verzoek moet worden afgewezen. Zoals de ouders terecht stellen zal in hoger beroep immers opnieuw moeten worden beoordeeld of van de zoon verlangd kan worden dat hij naar een Wlz-instelling verhuist of dat van de verweerders kan worden gevergd dat zij kosten van thuisverzorging vergoeden. Hetzelfde geldt voor het oordeel van de rechtbank dat de schade periodiek moet worden vergoed. Ook dat kan in hoger beroep opnieuw aan de orde komen en is dus geen reden voor afwijzing van dit verzoek. Daarnaast acht het hof het van belang dat het houden van een voorlopig deskundigenbericht niet in de weg staat aan (de voortgang van) de hoofdzaak. Het verzoek wordt toegewezen. De kosten van het onderzoek zullen – in afwijking van de hoofdregel van artikel 205 lid 1 Rv jo. artikel 195 Rv – voor 75% moeten worden voorgeschoten door de verweerders gezamenlijk en voor 25% door de ouders (PS 2025-0274).
Literatuur
Hier vindt u het overzicht van de literatuur die sinds de vorige nieuwsbrief is verschenen.
T. Riyazi, annotatie JA bij: ‘Rechtbank Limburg 26 februari 2025, nr. 11008173 \ CV EXPL 24-1563, ECLI:NL:RBLIM:2025:1947’, JA 2025/77 (RI&E. Zorgplicht)
E.J. Wervelman, annotatie JA bij: ‘Rechtbank Gelderland zp Arnhem 12 februari 2025, nr. C/05/442014 / HA RK 24-147, ECLI:NL:RBGEL:2025:1321’, JA 2025/74 (Arbeidsongeschiktheidsverzekering. Voorlopig deskundigenbericht. Geen medisch objectiveerbare stoornis. Geen herkenbaar en benoembaar ziektebeeld)
C.J.M. van Doorn, annotatie JA bij: ‘Rechtbank Midden-Nederland 8 januari 2025, nr. C/16/555152 / HA ZA 23-289, ECLI:NL:RBMNE:2025:10’, JA 2025/69 (Collectieve schadevergoedingsactie. Productaansprakelijkheid. Ontvankelijkheid. Toepasselijkheid WAMCA)
L.A.B.M. Wijntjens, annotatie JA bij: ‘Gerechtshof Den Haag 13 maart 2025, nr. 200.321.335/01, ECLI:NL:GHDHA:2025:353’, JA 2025/64 (Binnenlandse adoptie. Verjaring. Collectieve actie gelijksoortigheidsvereiste)
J. Derksen, annotatie JA bij ‘Rechtbank Amsterdam 19 juni 2024, nr. C/13/740814 / HA ZA 23-943, ECLI:NL:RBAMS:2024:4435’, JA 2025/62 (Beroepsaansprakelijkheid advocaat. Belangenconflict. Aansprakelijkheidsverzekering)
N. Lavrijssen, annotatie JA bij ‘Gerechtshof Amsterdam 11 maart 2025, nr. 200.319.123/01, ECLI:NL:GHAMS:2025:616’, JA 2025/59 (Beroepsfout advocaat. Kansschade)
Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ps-updates@boom.nl.
Met vriendelijke groet,
Ilona van der Zalm & Armin Vorsselman
PS Updates
Hoge Raad
Hof
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch Strafrecht. In deze zaak gaat het om diefstal, specifiek door insluiping in een woning. De bewoonster wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot vergoeding van immateriële schade. Het hof kan in deze zaak niet op grond van objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel vaststellen. Hoewel de door de benadeelde partij geschetste spanningsklachten zonder meer voor te stellen zijn, is het hof van oordeel dat mede gelet op de aard en ernst van de normschending de enkele constatering van de huisarts dat de benadeelde partij eenmalig op afspraak is geweest in verband met spanningsklachten onvoldoende is om tot een schadeloosstelling op grond van aantasting in de persoon op andere wijze in de zin van artikel 6:106 BW te komen. 24-04-2025
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch In 2013 is een voetganger aangereden door een lijnbus. De voetganger heeft door het ongeval ernstig hersenletsel opgelopen waarvan hij blijvend zowel fysieke als mentale beperkingen ondervindt. Hij is niet meer in staat zelfstandig voor zichzelf te zorgen en woont in een mantelzorgwoning. De rechtbank Limburg heeft in een tussenvonnis d.d. 28 juni 2023 (ECLI:NL:RBLIM:2023:4336) over de diverse vorderingen geoordeeld. Onder meer over de zorgschade. In hoger beroep wordt verzocht om een voorlopig deskundigenbericht te bevelen. Hiermee willen de ouders (tevens notarieel gevolmachtigden) van het slachtoffer duidelijkheid verkrijgen over de vraag welke woon- en zorgvormen in praktijk mogelijk zijn voor hun zoon en van welke zorgkosten zou moeten worden uitgegaan bij de begroting van toekomstschade. Naar het oordeel van het hof hebben de ouders voldoende belang bij hun verzoek. Welke toekomstige woonvorm uitgangspunt zou moeten zijn is van belang voor de begroting van de schadevergoeding en over die woonvorm verschillen partijen van mening. De uitkomst van het voorlopig deskundigenbericht zal volgens de ouders bijdragen aan het kunnen inschatten van de proceskansen in hoger beroep als partijen niet tot een schikking komen. Dat de rechtbank op basis van het deskundigenbericht van Hoeijmakers heeft geoordeeld dat het wonen in een Wlz-instelling als passend voor de zoon moet worden beschouwd, maakt niet dat het verzoek moet worden afgewezen. Zoals de ouders terecht stellen zal in hoger beroep immers opnieuw moeten worden beoordeeld of van de zoon verlangd kan worden dat hij naar een Wlz-instelling verhuist of dat van de verweerders kan worden gevergd dat zij kosten van thuisverzorging vergoeden. Hetzelfde geldt voor het oordeel van de rechtbank dat de schade periodiek moet worden vergoed. Ook dat kan in hoger beroep opnieuw aan de orde komen en is dus geen reden voor afwijzing van dit verzoek. Daarnaast acht het hof het van belang dat het houden van een voorlopig deskundigenbericht niet in de weg staat aan (de voortgang van) de hoofdzaak. Het verzoek wordt toegewezen. De kosten van het onderzoek zullen – in afwijking van de hoofdregel van artikel 205 lid 1 Rv jo. artikel 195 Rv – voor 75% moeten worden voorgeschoten door de verweerders gezamenlijk en voor 25% door de ouders. 28-11-2024
Rechtbank
- Rechtbank Amsterdam Deelgeschil. In 2022 is een scooterrijder betrokken geweest bij een verkeersongeval. De WAM-verzekeraar van de auto heeft aansprakelijkheid voor het ongeval erkend. Uit onder andere een MRI- en CT-scan van het rechterbeen van de scooterrijder blijkt dat hij een gescheurde voorste kruisband en een gescheurde buiten- en binnenmeniscus had. In 2023 ontstond er een discussie tussen partijen over de vraag of de scooterrijder blijvende beperkingen heeft als gevolg van het ongeval en of die beperkingen door het ongeval zijn veroorzaakt. De scooterrijder heeft een deelgeschil aanhangig gemaakt om een aanvullend voorschot op de persoonlijke schade en een aanvullend voorschot op de buitengerechtelijke kosten te verkrijgen. De rechtbank oordeelt dat ondanks vele gemaakte afspraken over het verstrekken van aanvullende medische stukken, die noodzakelijk zijn om de (duur van de) beperkingen en het causaal verband tussen de beperkingen en het ongeval te kunnen beoordelen, het medisch dossier tot op heden verre van compleet is. Op basis van de op dit moment in het geding gebrachte stukken – waaruit overigens blijkt van mogelijke pre-existente knieproblematiek – kan niet worden vastgesteld dat aanspraak bestaat op een schadevergoeding die het reeds betaalde voorschot op de schade (€ 42.500) significant overstijgt. De rechtbank merkt ook op dat enkel geldnood onvoldoende is om in een deelgeschil een voorschot toe te kennen. Niet alle door de advocaat van de scooterrijder opgevoerde buitengerechtelijke kosten kunnen de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 BW doorstaan. Evenmin kan worden vastgesteld dat de in redelijkheid gemaakte kosten het reeds door de WAM-verzekeraar betaalde voorschot (significant) overstijgen. Het nadere voorschot op de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen. 08-05-2025
- Rechtbank Amsterdam Strafrecht. De verdachte wordt voor het medeplegen van een moord veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien jaar met aftrek van het voorarrest. Een vriend van het overleden slachtoffer krijgt € 7.500 toegewezen aan schokschade. Hij is direct geconfronteerd met het fatale schietincident en heeft daardoor psychische schade geleden. Hoewel daarbij uit zijn eigen toelichting blijkt dat ook sprake is van verdriet en angst voor repercussies, is de rechtbank van oordeel dat wel kan worden vastgesteld dat een deel van de psychische klachten voortkomt uit de directe confrontatie met het schietincident en het overlijden van het slachtoffer kort daarna. Vorderingen overige benadeelde partijen worden (gedeeltelijk) toegewezen. 07-05-2025
- Rechtbank Den Haag Deelgeschil. Een vrouw is in 2023 gevallen in de tram toen deze plotseling afremde. De vrouw heeft aan haar val klachten overgehouden. Zij heeft nog steeds moeite met lopen en kan niet lang staan en zitten vanwege het knieletsel. De vrouw heeft drie keer per week fysiotherapie, zij heeft regelmatig contact met de huisarts en is onder behandeling van een psycholoog. De vrouw verzoekt nu de rechtbank om onder andere voor recht te verklaren dat het vervoersbedrijf aansprakelijk is voor de schade die zij heeft geleden en mogelijk nog zal lijden. Haar verzoek baseert zij op artikel 8:105 lid 1 BW. Het vervoersbedrijf beroept zich primair op vervoerdersovermacht als bedoeld in artikel 8:105 lid 2 BW omdat de trambestuurder wel moest remmen en subsidiair op eigen schuld als bedoeld in artikel 8:109 lid 1 BW omdat de vrouw door de tram liep en zich niet vasthield. De rechtbank is van oordeel dat de trambestuurder terecht heeft geremd om een ongeluk met een auto te voorkomen. Er was geen gelegenheid om de passagiers tijdig te waarschuwen. De rechtbank overweegt verder dat de overgelegde camerabeelden niet de indruk wekken dat er sprake was van een zeer sterke beweging van/in het rijtuig van de tram door het remmen. Het verzoek van de vrouw wordt afgewezen. Het is heel akelig dat de vrouw is gevallen en dat het herstel van haar knie erg tegenvalt, maar daarvan kan het vervoersbedrijf geen verwijt worden gemaakt. 01-05-2025
- Rechtbank Gelderland Deelgeschil. In 2019 heeft een frontale botsing plaatsgevonden tussen een Opel Corsa en een Nissan Navara. De bestuurder van de Nissan Navara en zijn WAM-verzekeraar hebben aansprakelijkheid van de hand gewezen. De bestuurder van de Opel Corsa heeft daarop de rechtbank in deelgeschil verzocht te bepalen dat de bestuurder van de Nissan Navara voor het ontstaan van het ongeval aansprakelijk is en gehouden is de daardoor ontstane schade te vergoeden, met begroting van en veroordeling in zijn kosten bij de behandeling van het verzoek. In die procedure heeft de bestuurder van de Nissan Navara primair betwist dat hij aansprakelijk is en subsidiair het verweer gevoerd dat sprake is van eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW, omdat de bestuurder van de Opel Corsa te hard reed en de gordel niet droeg, zodat een derde van de schade voor eigen rekening moet blijven. De rechtbank heeft echter nooit over dit verzoek beslist omdat de bestuurder van de Nissan Navara en zijn WAM-verzekeraar toch aansprakelijkheid hebben erkend. Partijen twisten nu over de vraag of door de gave erkenning van aansprakelijkheid tevens het eigenschuldverweer ter zake van het niet dragen van de gordel en het overschrijden van de maximumsnelheid is prijsgegeven. De rechtbank oordeelt in de omstandigheden van het geval van niet. De rechtbank verklaart voor recht dat de vergoedingsplicht van de WAM-verzekeraar met 25% wordt geleverd vanwege het (erkende) niet dragen van de gordel. De overschrijding van de maximumsnelheid is echter onvoldoende gemotiveerd gesteld door de WAM-verzekeraar. 22-04-2025
- Rechtbank Noord-Nederland Letselschadezaak. De rechtbank wordt verzocht om een deskundigenonderzoek te bevelen, een deskundige aan te wijzen en aan deze de in het verzoekschrift genoemde vragen voor te leggen en daaromtrent een deskundigenverslag uit te brengen. De wederpartij heeft geen bezwaar tegen het gelasten van een voorlopig deskundigenonderzoek. Wel maakt de wederpartij bezwaar tegen het verzoek om het voorschot van de kosten van de deskundige te delen, mede omdat zij geen aansprakelijkheid heeft erkend. De rechtbank beveelt een onderzoek, benoemt een deskundige en stelt een vragenstelling vast. De rechtbank oordeelt dat de verzoeker van het deskundigenonderzoek het voorschot van de kosten zal moeten betalen. De omstandigheid dat de wederpartij niet wilde meewerken aan een expertise maakt onder de gegeven omstandigheden niet dat anders over het deponeren van het voorschot mag worden geoordeeld. 07-02-2025
- Rechtbank Den Haag Eerste aanleg zaak val betonvlechter door sparing gevelsteiger op bouwplaats, waarbij de betonvlechter letsel heeft opgelopen aan zijn sleutelbeen, ribben en nekwervels. De kantonrechter is van oordeel dat de schade grotendeels aan de hoofdaannemer is toe te rekenen. Op hem rustte primair de verantwoordelijkheid om zorg te dragen voor de veiligheid op de bouwplaats. In het bijzonder diende de hoofdaannemer erop toe te zien dat maatregelen werden getroffen ter voorkoming van valgevaar bij het werken op hoogte. Er ontbrak een deugdelijke afdekking van de sparing in de vloer van de gevelsteiger wat de hoofdaannemer kan worden verweten. De hoofdaannemer is dus aansprakelijk op grond van artikel 7:658 BW. De opdrachtgever is ook aansprakelijk, op grond van artikel 7:658 lid 4 BW, maar voor slechts 10% van de uit het ongeval voortvloeiende schade. 15-12-2021
Antillen
- Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba Zaak tussen verzekeraar en slachtoffer. Het gaat hier om een geschil over de vraag of de verzekeraar zich kan beroepen op een uitsluitingsclausule (opzetclausule) in de polis ter zake van schade die is ontstaan doordat een bestuurder op een ander is ingereden. Het Gerecht heeft geoordeeld dat dat beroep niet opgaat omdat de bestuurder van de auto in een strafzaak in dit verband ontoerekeningsvatbaar is verklaard en derhalve geen sprake is van opzet in de zin van de clausule. Het Hof overweegt dat het bestanddeel ‘opzet’ in een strafrechtelijke bewezenverklaring moet worden onderscheiden van het begrip ‘opzet’ in de opzetclausule van de verzekeringspolis, waardoor het strafvonnis geen dwingende bewijskracht heeft als bedoeld in artikel 140 Rv. Omdat de verzekerde door zijn geestelijke stoornis het vermogen miste om te kiezen tussen wel handelen en niet handelen en in zoverre niet in staat was zijn wil te bepalen en van de handelingen af te zien, komt de verzekeraar geen beroep toe op de opzetclausule. Het Hof bevestigt het vonnis van het Gerecht. 15-04-2025
- Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba Zaak tussen verzekeraar en veroorzaker. Regresvordering met betrekking tot het door de verzekeraar aan het slachtoffer uitgekeerde schadebedrag. Het gaat hier om een geschil over de vraag of de verzekeraar zich kan beroepen op een uitsluitingsclausule (opzetclausule) in de polis ter zake van schade die is ontstaan doordat een bestuurder op een ander is ingereden. Het Gerecht heeft geoordeeld dat dat beroep niet opgaat omdat de bestuurder van de auto in een strafzaak in dit verband ontoerekeningsvatbaar is verklaard en derhalve geen sprake is van opzet in de zin van de clausule. Het Hof overweegt dat het bestanddeel ‘opzet’ in een strafrechtelijke bewezenverklaring moet worden onderscheiden van het begrip ‘opzet’ in de opzetclausule van de verzekeringspolis, waardoor het strafvonnis geen dwingende bewijskracht heeft als bedoeld in artikel 140 Rv. Omdat de verzekerde door zijn geestelijke stoornis het vermogen miste om te kiezen tussen wel handelen en niet handelen en in zoverre niet in staat was zijn wil te bepalen en van de handelingen af te zien, komt de verzekeraar geen beroep toe op de opzetclausule. Het Hof bevestigt het vonnis van het Gerecht. 15-04-2025