Update
Geachte heer/mevrouw,
Bijgaand treft u een nieuwe PS Updates aan.
Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de sinds de vorige nieuwsbrief verschenen uitspraken, die te raadplegen zijn via de hyperlinks onder aan deze nieuwsbrief. Wij lichten de volgende uitspraken hier voor u uit.
Luifel niet bedoeld om over te lopen. Bezitter toch aansprakelijk.
Deelgeschil. Een man heeft in 2022 ernstig letsel opgelopen toen hij bezig was met het reinigen van een gevel met behulp van een zogenoemd tuckersysteem. Hij is daarbij op de luifel aan de voorgevel gaan staan en met het daarin bevestigde rooster op de grond gevallen van een hoogte van meer dan twee meter. De man heeft als gevolg van het ongeval ernstig letsel opgelopen en is daardoor volledig arbeidsongeschikt geraakt. Hij dreef een eenmanszaak en ontvangt geen arbeidsongeschiktheidsuitkering. De man baseert zijn vordering op artikel 6:174 BW. De rechtbank overweegt dat de luifel niet bedoeld is om over te lopen. Niettemin wekte de luifel de indruk dat daarop (incidenteel) kon worden gelopen. Concrete aanwijzingen dat de luifel niettemin niet mandragend was waren er niet. De rechtbank overweegt dat de luifel niet voldeed aan de eisen die men daaraan vanuit het oogpunt van veiligheid in de gegeven omstandigheden mocht stellen, en dus gebrekkig was. Het beroep op de ‘tenzij-clausule’ van artikel 6:174 BW door de eigenaar wordt verworpen omdat er onvoldoende aanwijzingen voor zijn dat de (schroeven van de) klemmen zijn losgeraakt doordat de man op de luifel liep en aan het werk was. De eigenaar van het pand is aansprakelijk voor de schade als gevolg van de val. Het verzochte voorschot van € 25.000 wordt toegewezen (PS 2025-0265).
Vordering affectieschade (en schokschade) halfbroer toegewezen.
Strafrecht. Arbeidsongeval met een hoogwerker met dodelijke afloop. Artikel 32 Arbeidsomstandighedenwet en artikel 307 Sr zijn overtreden. De moeder van het overleden slachtoffer krijgt € 20.000 aan affectieschade toegewezen. Het voornemen van de staatssecretaris om de bedragen te verhogen, heeft nog niet geleid tot wijziging van de wettelijke regeling ter zake. De rechtbank gaat dan ook uit van de bedragen zoals deze zijn opgenomen in het thans vigerende Besluit vergoeding affectieschade. Ook de halfbroer van het slachtoffer krijgt € 17.500 aan affectieschade toegewezen. Uit de overgelegde stukken en hetgeen op de zitting naar voren is gebracht, blijkt dat de levens van de halfbroers op meerdere terreinen verweven waren – zowel op het privéterrein (zij hebben altijd met elkaar samengewoond) als op werkterrein (zij bestierden tezamen een pas opgericht bedrijf). Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook voldoende onderbouwd dat sprake is van een zodanig nauwe persoonlijke relatie tussen de halfbroers dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat de halfbroer als naaste in de zin van artikel 6:108 lid 3 BW moet worden aangemerkt en dientengevolge voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komt. De moeder en de halfbroer krijgen ook beiden € 10.000 aan shockschade toegekend. Beiden hebben het letsel van het slachtoffer waargenomen en hebben hierdoor geestelijk letsel opgelopen (PS 2025-0266).
Vordering affectieschade halfzus en broer afgewezen.
Strafrecht. Het hof veroordeelt de verdachte ter zake van doodslag van zijn baby van zeven weken oud tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren met aftrek van het voorarrest. De moeder van de baby krijgt € 20.000 aan affectieschade toegekend. Verder krijgt zij ook € 20.000 aan schokschade toegekend. De halfzus van het slachtoffer van 10 jaar oud heeft de baby op de intensive care bezocht, maar deze confrontatie was noch onverhoeds noch onvrijwillig, waardoor zij geen schokschade toegekend krijgt. De halfzus krijgt ook geen affectieschade toegekend, ondanks het feit dat zij uitkeek naar de komst van de baby, graag samen met haar moeder voor de baby zorgde, hielp met het geven van zijn flesje, het in bad doen en knuffelde met hem. Het beroep op de hardheidsclausule slaagt niet. De rechtbank overweegt dat deze uitzondering niet is bedoeld om te toetsen of er een buitengewone, extra liefdevolle en zorgzame band bestond tussen de twee, maar dat deze ziet op de vraag of er tussen hen sprake was van een band die te vergelijken is met die tussen partners, levensgezellen of een ouder en een kind zoals die zijn opgesomd in artikel 6:108 lid 4 BW. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat deze relatie qua intensiteit, aard of duur, die van een normale, liefdevolle zus-broerrelatie te boven is gegaan. Ditzelfde geldt ook voor de broer van het slachtoffer (PS 2025-0267).
Literatuur
Hier vindt u het overzicht van de literatuur die sinds de vorige nieuwsbrief is verschenen.
D.A. van der Kooij & R.H.E. Becker, ‘Een schadestaatprocedure onder de WAMCA?’, MvV 2025/4, p. 153-161.
R. Zeldenrust, ‘De gevolgen van het Kerstarrest voor de berekening van belastingschade over letselschadevergoedingen’, VR 2025/47.
Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ps-updates@boom.nl.
Met vriendelijke groet,
Ilona van der Zalm & Armin Vorsselman
PS Updates
Hof
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch Strafrecht. Het hof veroordeelt de verdachte ter zake van doodslag van zijn baby van zeven weken oud tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren met aftrek van het voorarrest. De moeder van de baby krijgt € 20.000 aan affectieschade toegekend. Verder krijgt zij ook € 20.000 aan schokschade toegekend. De halfzus van het slachtoffer van 10 jaar oud heeft de baby op de intensive care bezocht, maar deze confrontatie was noch onverhoeds noch onvrijwillig, waardoor zij geen schokschade toegekend krijgt. De halfzus krijgt ook geen affectieschade toegekend, ondanks het feit dat zij uitkeek naar de komst van de baby, graag samen met haar moeder voor de baby zorgde, hielp met het geven van zijn flesje, het in bad doen en knuffelde met hem. Het beroep op de hardheidsclausule slaagt niet. De rechtbank overweegt dat deze uitzondering niet is bedoeld om te toetsen of er een buitengewone, extra liefdevolle en zorgzame band bestond tussen de twee, maar dat deze ziet op de vraag of er tussen hen sprake was van een band die te vergelijken is met die tussen partners, levensgezellen of een ouder en een kind zoals die zijn opgesomd in artikel 6:108 lid 4 BW. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat deze relatie qua intensiteit, aard of duur, die van een normale, liefdevolle zus-broerrelatie te boven is gegaan. Ditzelfde geldt ook voor de broer van het slachtoffer. 13-05-2025
- Gerechtshof Den Haag Een bestuurder heeft in 2019 een auto-ongeval veroorzaakt waarvoor hij aansprakelijk is. De WAM-verzekeraar heeft de benadeelde van het ongeval schadeloos gesteld. Bij de rechtbank ging het om de vraag of de WAM-verzekeraar op grond van zijn algemene voorwaarden het recht heeft dekking te weigeren en gerechtigd is het aan de benadeelde uitbetaalde bedrag van de bestuurder terug te vorderen, omdat de bestuurder ten tijde van het ongeval onder invloed was van alcohol. De kantonrechter was het eens met de WAM-verzekeraar. De algemene voorwaarden zijn geen oneerlijke bepalingen. Bij de alcoholclausule speelt opzet of roekeloosheid geen rol, zodat het standpunt van de bestuurder dat daar geen sprake van is niet van belang is. De bestuurder is tegen dit vonnis in hoger beroep gegaan. Het principale beroep van de bestuurder slaagt niet. De alcoholclausule is niet oneerlijk. Het hof ziet niet in dat en om welke reden de alcoholclausule het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen ten nadele van de consument aanzienlijk zou verstoren. Het had de bestuurder bij het sluiten van de overeenkomst dan ook redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat hij niet verzekerd zou zijn indien hij een ongeval zou veroorzaken onder invloed van alcohol. Dat dekking ontbreekt in het geval te veel alcohol is gedronken is bovendien begrijpelijk omdat het een feit van algemene bekendheid is dat het rijden onder invloed van alcohol de kans op het veroorzaken van ongelukken aanzienlijk verhoogt. Het is daarom ook verboden. Omstandigheden op grond waarvan de WAM-verzekeraar de dekking onder de verzekering niet op deze manier zou mogen beperken zijn het hof niet gebleken. Het incidentele appel van de WAM-verzekeraar om de bestuurder alsnog te veroordelen tot betaling van de gehele schade en niet enkel tot het bedrag waar de WAM-verzekeraar in eerste aanleg haar vordering tot had beperkt slaagt, aangezien de bestuurder in zijn memorie in incidenteel appel enkel stellingen naar voren heeft gebracht die betrekking hebben op het principale appel. 15-04-2025
Rechtbank
- Rechtbank Rotterdam Strafrecht. Arbeidsongeval met een hoogwerker met dodelijke afloop. Artikel 32 Arbeidsomstandighedenwet en artikel 307 Sr zijn overtreden. De moeder van het overleden slachtoffer krijgt € 20.000 aan affectieschade toegewezen. Het voornemen van de staatssecretaris om de bedragen te verhogen, heeft nog niet geleid tot wijziging van de wettelijke regeling ter zake. De rechtbank gaat dan ook uit van de bedragen zoals deze zijn opgenomen in het thans vigerende Besluit vergoeding affectieschade. Ook de halfbroer van het slachtoffer krijgt € 17.500 aan affectieschade toegewezen. Uit de overgelegde stukken en hetgeen op de zitting naar voren is gebracht, blijkt dat de levens van de halfbroers op meerdere terreinen verweven waren – zowel op het privéterrein (zij hebben altijd met elkaar samengewoond) als op werkterrein (zij bestierden tezamen een pas opgericht bedrijf). Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook voldoende onderbouwd dat sprake is van een zodanig nauwe persoonlijke relatie tussen de halfbroers dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat de halfbroer als naaste in de zin van artikel 6:108 lid 3 BW moet worden aangemerkt en dientengevolge voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komt. De moeder en de halfbroer krijgen ook beiden € 10.000 aan shockschade toegekend. Beiden hebben het letsel van het slachtoffer waargenomen en hebben hierdoor geestelijk letsel opgelopen. 02-05-2025
- Rechtbank Den Haag Deelgeschil. Een man heeft in 2022 ernstig letsel opgelopen toen hij bezig was met het reinigen van een gevel met behulp van een zogenoemd tuckersysteem. Hij is daarbij op de luifel aan de voorgevel gaan staan en met het daarin bevestigde rooster op de grond gevallen van een hoogte van meer dan twee meter. De man heeft als gevolg van het ongeval ernstig letsel opgelopen en is daardoor volledig arbeidsongeschikt geraakt. Hij dreef een eenmanszaak en ontvangt geen arbeidsongeschiktheidsuitkering. De man baseert zijn vordering op artikel 6:174 BW. De rechtbank overweegt dat de luifel niet bedoeld is om over te lopen. Niettemin wekte de luifel de indruk dat daarop (incidenteel) kon worden gelopen. Concrete aanwijzingen dat de luifel niettemin niet mandragend was waren er niet. De rechtbank overweegt dat de luifel niet voldeed aan de eisen die men daaraan vanuit het oogpunt van veiligheid in de gegeven omstandigheden mocht stellen, en dus gebrekkig was. Het beroep op de ‘tenzij-clausule’ van artikel 6:174 BW door de eigenaar wordt verworpen omdat er onvoldoende aanwijzingen voor zijn dat de (schroeven van de) klemmen zijn losgeraakt doordat de man op de luifel liep en aan het werk was. De eigenaar van het pand is aansprakelijk voor de schade als gevolg van de val. Het verzochte voorschot van € 25.000 wordt toegewezen. 01-05-2025
- Rechtbank Amsterdam Geschil tussen een erfgename en het Antoni van Leeuwenhoek ziekenhuis (AVL). De erfgename stelt onder andere dat het AVL is tekortgeschoten in de nakoming van de gesloten geneeskundige behandelingsovereenkomst met haar erflater en onrechtmatig jegens haar erflater heeft gehandeld door hem het geneesmiddel Enhertu te onthouden. De erflater leed aan niet-kleincellige longkanker. De erflater had zich aangemeld voor en werd toegelaten tot het onderzoek naar de werkzaamheid en effectiviteit van Enhertu voor eerstelijnsbehandeling, maar kwam na loting in de controlegroep terecht. Een verzoek aan het farmaceutisch bedrijf om Enhertu te krijgen als tweedelijnsmedicatie zodra de reguliere medicatie waarmee hij werd behandeld niet meer effectief zou zijn werd afgewezen. Bij een tweede verzoek heeft het farmaceutische bedrijf laten weten dat de behandelend arts van de erflater een aanvraag voor zogenoemde ‘compassionate use’ kon indienen. Dit heeft de behandelend arts gedaan, waarna het farmaceutisch bedrijf de aanvraag heeft afgewezen. Na een verslechtering van de gezondheid van de erflater is besproken met het AVL of Enhetu wellicht off label aan de erflater kon worden voorgeschreven. Het AVL heeft bij herhaling laten weten dat off-labelgebruik in zijn geval geen optie was. De erflater is daarom naar een Zwitsers ziekenhuis gegaan om daar behandeld te worden met Enhertu. Het AVL heeft opnieuw een verzoek afgewezen om Enhertu, voor off-labelgebruik, aan de erflater voor te schrijven zodat de erflater niet steeds naar Zwitserland moest afreizen. Het farmaceutisch bedrijf heeft toen toch op basis van compassionate use aan de erflater Enhertu ter beschikking gesteld, onder verantwoordelijkheid van zijn behandelend arts. Erflater is hiermee behandeld in Nederland en is in 2024 uiteindelijk overleden. De erfgename stelt dat het wel degelijk mogelijk was voor het AVL om Enhertu voor de behandeling van de erflater te verkrijgen en te verstrekken. In elk geval heeft het AVL volgens haar niet alles gedaan wat in haar macht lag om het farmaceutisch bedrijf ertoe te bewegen het geneesmiddel op basis van compassionate use (eerder) aan de erflater ter beschikking te (laten) stellen, zodat hij daarmee (eerder) in het AVL behandeld kon worden. Volgens de erfgename heeft tijdens de periode van delay de kanker zich razendsnel uitgebreid. Als de delay was uitgebleven en de erflater eerder in het AVL met Enhertu zou zijn behandeld, had hij eerder kunnen profiteren van het levensverlengende effect dat dit geneesmiddel op zijn vorm van kanker heeft en had hij langer en in betere staat van zijn gezin met jonge kinderen kunnen genieten. Het AVL voert tot haar verweer aan dat het voor haar en daarmee de behandelend arts destijds helemaal niet mogelijk was om de erflater met Enhertu te behandelen, omdat dit geneesmiddel in de sluis voor dure geneesmiddelen was geplaatst. De rechtbank komt tot de conclusie dat niet is komen vast te staan dat het AVL jegens de erflater toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de met hem gesloten geneeskundige behandelingsovereenkomst dan wel anderszins onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. Er is niet komen vast te staan dat het ziekenhuis het geneesmiddel Enhertu kon voorschrijven en daarom de erflater een behandeling ermee heeft onthouden, ook is niet komen vast te staan dat het ziekenhuis onvoldoende heeft gedaan om de fabrikant te bewegen het medicijn in het kader van compassionate use beschikbaar te stellen. 23-04-2025
- Rechtbank Den Haag Een vrouw verzoekt dat de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor zal bevelen. Volgens haar zijn haar behandelend artsen en verpleegkundigen jegens haar toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de gesloten behandelovereenkomst, dan wel hebben zij onrechtmatig jegens haar gehandeld. Haar stelling baseert de vrouw met name op het feit dat de behandelend artsen lange tijd voor haar, haar familie en andere zorginstanties hebben verzwegen dat zij in 2022 uit bed is gevallen. Het is onduidelijk of zij een hersenbloeding had voorafgaand aan deze val, of dat de hersenbloeding het gevolg is van de val. Hierover wil de vrouw met een voorlopig getuigenverhoor meer duidelijkheid krijgen. Daarnaast heeft zij ook belang bij een verhoor naar het handelen van de behandelend artsen en verpleegkundigen in de periode voor en na de val uit het bed omdat zij vermoedt dat de tumor in 2018 niet volledig is verwijderd tijdens de operatie door artsen in het ziekenhuis. Als de tumor in 2018 op een juiste wijze en volledig zou zijn verwijderd en/of als de MRI-scans in de jaren erna op een juiste wijze zouden zijn beoordeeld, dan had volgens de vrouw zij mogelijk in 2022 niet geopereerd hoeven te worden en was zij na afloop ook niet uit bed gevallen. De rechtbank beoordeelt per verwijt of het verzoek ten aanzien van dat verwijt al dan niet toewijsbaar is. De rechtbank gelast een voorlopig getuigenverhoor ten aanzien van de vraag waarover partijen het ter zitting eens zijn geworden. Aangezien de praktijk uitwijst dat met het horen van meer dan vijf getuigen doorgaans geen redelijk doel wordt gediend, zal de rechtbank het aantal getuigen in eerste instantie beperken tot vijf. De vrouw mag zelf kiezen welke vijf getuigen dit zullen zijn. 08-04-2025