Naar boven ↑

Update

Nummer 18, 2025
Uitspraken van 6 mei 2025 tot 12 mei 2025
Redactie: Mr. H. Vorsselman, mr. drs. I. van der Zalm, mr. Y. Bosschaart en J. Stulp.

Geachte heer/mevrouw,

Bijgaand treft u een nieuwe PS Updates aan. 

Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de sinds de vorige nieuwsbrief verschenen uitspraken, die te raadplegen zijn via de hyperlinks onder aan deze nieuwsbrief. Wij lichten de volgende uitspraken hier voor u uit.

Advies advocaat-generaal Hartlief in Mallorcazaak.
 Conclusie advocaat-generaal Hartlief. Mallorcazaak. Zinloos en excessief uitgaansgeweld door groep Nederlandse jongeren. Vorderingen benadeelde partijen (ouders en vriendin van slachtoffer dat door het geweld in coma is geraakt en, zonder te ontwaken, na vijf dagen is overleden). Volgens middel I is het oordeel van het hof dat sprake is van groepsaansprakelijkheid in de zin van artikel 6:166 BW, onbegrijpelijk. Middel II is gericht tegen de toewijzing van de vordering van de ouders voor zover die vordering betrekking heeft op vererfd smartengeld. Volgens middel III is onbegrijpelijk dat het hof heeft geoordeeld dat de behandeling van de vordering van de vriendin van het omgekomen slachtoffer tot vergoeding van gederfd levensonderhoud geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Ook klaagt het middel over de toewijzing van deze vordering. De klachten van middel I gericht tegen het oordeel van het hof dat sprake is van groepsaansprakelijkheid in de zin van artikel 6:166 BW falen volgens de advocaat-generaal. De klachten van middel III over de toewijzing van de vordering van de vriendin ter zake van gederfd levensonderhoud treffen volgens de advocaat-generaal wel doel. Middel II is gericht tegen de toewijzing van de vordering van de ouders voor zover die vordering betrekking heeft op vererfd smartengeld. Naar het oordeel van het hof kunnen de ouders aanspraak maken op smartengeld voor de periode waarin hun zoon in coma heeft gelegen. Volgens de advocaat-generaal vloeit uit de wet voort dat een slachtoffer dat door toegebracht letsel in coma raakt en, zonder te ontwaken, overlijdt, geen recht heeft op smartengeld. Ook is niet voldaan aan de wettelijke eis voor vererving van een smartengeldvordering, dat het slachtoffer aan de aansprakelijke partij heeft medegedeeld dat hij aanspraak maakt op smartengeld (art. 6:95 lid 2 BW). Het hof heeft geoordeeld dat een beroep op dit wettelijk vereiste in deze zaak naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (art. 6:2 lid 2 BW), maar dat oordeel kan volgens de advocaat-generaal geen stand houden. Conclusie strekt tot gedeeltelijke vernietiging van de bestreden uitspraak (PS 2025-0260).

Werkgeversaansprakelijkheid: onderlinge draagplicht hoofd- en onderaannemer.
Er is sprake geweest van een bedrijfsongeval op een bouwplaats. Een betonvlechter is op de bouwlocatie door een gat in een gevelsteiger ongeveer zes meter naar beneden gevallen, waarbij hij letsel heeft opgelopen aan zijn sleutelbeen, ribben en nekwervels. Partijen (de verzekeraar van de aannemer respectievelijk de onderaannemer die het slachtoffer had ingehuurd) strijden over de vraag wie tot op welke hoogte verantwoordelijk is voor de veiligheid van de bouwplaats. Het slachtoffer heeft zijn vordering tot schadevergoeding overgedragen aan de verzekeraar van de hoofdaannemer. De verzekeraar heeft de onderaannemer aansprakelijk gesteld. De onderaannemer heeft als verweer gevoerd dat de hoofdaannemer hoofdverantwoordelijk was voor de veiligheid op de bouwplaats. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter. De hoofdaannemer is tekortgeschoten in zijn zorgplicht die hij heeft op grond van artikel 7:658 lid 4 BW. De hoofaannemer heeft nagelaten aan te tonen dat de door de kantonrechter verlangde maatregelen niet van hem konden worden gevergd. Ook komt het hof tot de conclusie dat ook de onderaannemer jegens de betonvlechter aansprakelijk is op grond van artikel 7:658 lid 4 BW. De hoofd- en onderaannemer zijn beiden op grond van artikel 7:658 BW gehouden de schade te vergoeden. Zij zijn daartoe hoofdelijk verbonden (art. 6:102 lid 1 BW). Voor de bepaling van hetgeen zij krachtens artikel 6:10 BW in hun onderlinge verhouding tegenover elkaar moeten bijdragen, moet op de voet van artikel  6:102 lid 1 BW de schade over hen worden verdeeld met overeenkomstige toepassing van artikel 6:101 BW. Uitgangspunt daarbij is dat de schade wordt verdeeld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Ook het hof acht een verdeling van de schade over de hoofd- en onderaannemer van 90-10% gepast. Voor een billijkheidscorrectie ziet het hof geen grond (PS 2025-0251).

Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ps-updates@boom.nl.

Met vriendelijke groet,

Ilona van der Zalm & Armin Vorsselman 
PS Updates

Hoge Raad

Hof

Rechtbank

Antillen