Naar boven ↑

Update

Nummer 15, 2025
Uitspraken van 15 april 2025 tot 22 april 2025
Redactie: Mr. H. Vorsselman, mr. drs. I. van der Zalm, mr. Y. Bosschaart en J. Stulp.

Geachte heer/mevrouw,

Bijgaand treft u een nieuwe PS Updates aan. 

Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de sinds de vorige nieuwsbrief verschenen uitspraken, die te raadplegen zijn via de hyperlinks onder aan deze nieuwsbrief. Wij lichten de volgende uitspraken hier voor u uit.

Deelgeschil nadat dagvaarding in bodemprocedure is uitgebracht.
Deelgeschil. Bestuurder heeft op 13 juli 2019 een verkeersongeval gehad met zijn motor. Hij heeft daar ernstig letsel aan overgehouden. In deze deelgeschilprocedure verzoekt hij de rechtbank vast te stellen dat het Waarborgfonds, dan wel een in Ierland gevestigde verzekeraar aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval en zijn schade moet vergoeden. De rechtbank wijst het verzoek van de bestuurder af. De reden daarvoor is dat de rechtbank het verzoek in strijd acht met de goede procesorde. De bestuurder heeft namelijk al eerder een dagvaardingsprocedure gestart waarin de vordering gelijk is aan het verzoek in dit deelgeschil. Die zaak is op de parkeerrol geplaatst in afwachting van het houden van voorlopige getuigenverhoren. De rechtbank acht het verzoek in het deelgeschil in strijd met het doel van de deelgeschilprocedure omdat niet is gebleken dat de verzochte beslissing kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Omdat er al een dagvaardingsprocedure is opgestart acht de rechtbank het niet waarschijnlijk dat de onderhandelingen tussen partijen zullen worden opgestart/voortgezet nadat de rechtbank in het deelgeschil een beslissing heeft genomen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een beslissing op het verzoek in dit deelgeschil de dagvaardingsprocedure onnodig doorkruist. Bij een beslissing van de rechtbank in dit deelgeschil over de aansprakelijkheidsvraag wordt partijen de mogelijkheid ontnomen om dit geschilpunt in de dagvaardingsprocedure aan de rechtbank voor te leggen. Dit terwijl gedaagde partijen in de dagvaardingsprocedure nog geen antwoord hebben genomen naar aanleiding van de dagvaarding. In tegenstelling tot wat de bestuurder stelt, worden gedaagde partijen in de dagvaardingszaak daardoor benadeeld in hun juridische positie. Daarbij komt dat het de rechtbank niet duidelijk is geworden welk belang de bestuurder heeft indien zijn verzoek enkel in een deelgeschil wordt behandeld en niet in de dagvaardingsprocedure (PS 2025-0214).

Smartengeld: rechtbank slaat acht op consultatieversie Rotterdamse Schaal.
Deelgeschil over de hoogte van het smartengeld na ongeval, waarbij fietsster is aangereden door automobilist en daarbij onder meer ernstige nierschade heeft opgelopen die heeft geleid tot verwijdering van een nier. De fietsster verzoekt de kantonrechter om haar een aanvullend bedrag van € 15.000 aan smartengeld toe te kennen, bovenop het reeds betaalde bedrag van € 20.000. De aansprakelijke verzekeraar verzet zich tegen dit verzoek. De kantonrechter oordeelt dat, gelet op de maatschappelijke ontwikkelingen in Nederland die een verhoging van het smartengeld rechtvaardigen en de ontwikkeling die de jurisprudentie laat zien, het redelijk is bij het bepalen van de hoogte van het smartengeld, ook acht te slaan op de consultatieversie van de ‘Rotterdamse Schaal’, een ordening van smartengeldbedragen bij letsel en andere persoonsaantastingen. In de Rotterdamse Schaal zijn voor wat betreft nierschade factoren als littekenvorming, weerslag op werk, levenskwaliteit en vrijetijdsbesteding, het sociale leven en relaties inbegrepen. De door de fietsster gestelde omstandigheden kunnen hieronder geschaard worden. Dat alles overziend vindt de kantonrechter een bedrag van € 28.000 aan smartengeld redelijk, zodat een bedrag van (aanvullend) € 8.000  wordt toegewezen (PS 2025-0218).

Afwijzing verzoek tot voorlopig deskundigenbericht.
Dochter van de vrouw is in 2018 dood aangetroffen in haar huis, waarschijnlijk overleden aan een septische shock als gevolg van een intra-uteriene-infectie (een infectie in de baarmoeder). Vier weken voor het overlijden van de dochter, heeft de dochter waarnemend huisarts bezocht voor anticonceptie, in verband met een vaste relatie. Deze heeft haar een anticonceptiepil voorgeschreven. In mei 2022 heeft de vrouw een tuchtklacht ingediend tegen de huisarts. Volgens haar had de huisarts onvoldoende vragen gesteld over het menstruatiepatroon van de dochter en over de mogelijkheid van een bestaande zwangerschap, en had de huisarts de risicofactoren voor het pilgebruik van de dochter, die in 2011 al eerder anticonceptie had gebruikt, ten onrechte niet geactualiseerd. Ook had de huisarts volgens haar de dossierplicht geschonden. De rechtbank overweegt dat een deskundigenbericht wellicht (meer) duidelijkheid kan geven over welke vragen de huisarts tijdens het consult had moeten stellen. Een deskundigenbericht kan echter geen helderheid geven over welke vragen de huisarts daadwerkelijk (al dan niet verplicht) aan de dochter hééft gesteld. Anders dan de vrouw stelt, is het niet de taak van de deskundige om de vrouw (die zelf niet aanwezig was bij het consult) en de huisarts te (ver)horen over wat er wel of niet tijdens het consult is besproken. Het is ook niet aan de deskundige om te oordelen over de betrouwbaarheid van de verklaringen die in de tuchtprocedure en in deze procedure zijn afgelegd over wat tijdens het consult met de dochter zou zijn besproken. De deskundige moet zich bij het onderzoek baseren op het beschikbare medische dossier en daarin staat – zoals ook al tijdens de tuchtprocedure aan de orde is geweest – juist niet duidelijk beschreven wat er precies wel en niet in de spreekkamer is besproken. Daarbij oordeelt de rechtbank dat er een causaal verband mist tussen de dossierplicht en de dood van de dochter. Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat het verzoek van de vrouw moet worden afgewezen, omdat het verzoek niet ziet op feiten die met het onderzoek door een deskundige bewezen kunnen worden, het verzoek voor het overige niet ter zake dienend is, en bovendien niet vaststaat dat de vrouw een (vermogensrechtelijk) belang heeft bij het gevraagde deskundigenbericht. Een zuiver emotioneel belang kan niet worden aangemerkt als een voldoende belang in de zin van artikel 3:330 BW (PS 2025-0220).

Literatuur
Hier vindt u het overzicht van de literatuur die sinds de vorige nieuwsbrief is verschenen.

L.M. van der Laan, annotatie JA bij ‘Rechtbank Noord-Nederland zp Leeuwarden 18 september 2024, nr. C/17/187807/ HA ZA 23-27, ECLI:NL:RBNNE:2024:3636’, JA 2025/52 (Aansprakelijkheid wegbeheerder. Slipgevaar. Bezwaarlijkheid maatregelen) 

Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ps-updates@boom.nl.

Met vriendelijke groet,

Ilona van der Zalm & Armin Vorsselman 
PS Updates

Hof

Rechtbank