Update
Geachte heer/mevrouw,
Bijgaand treft u een nieuwe PS Updates aan.
Rechtspraak
Graag wijzen wij u op de sinds de vorige nieuwsbrief verschenen uitspraken, die te raadplegen zijn via de hyperlinks onder aan deze nieuwsbrief. Wij lichten de volgende uitspraken hier voor u uit.
Deelgeschil nadat dagvaarding in bodemprocedure is uitgebracht.
Deelgeschil. Bestuurder heeft op 13 juli 2019 een verkeersongeval gehad met zijn motor. Hij heeft daar ernstig letsel aan overgehouden. In deze deelgeschilprocedure verzoekt hij de rechtbank vast te stellen dat het Waarborgfonds, dan wel een in Ierland gevestigde verzekeraar aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval en zijn schade moet vergoeden. De rechtbank wijst het verzoek van de bestuurder af. De reden daarvoor is dat de rechtbank het verzoek in strijd acht met de goede procesorde. De bestuurder heeft namelijk al eerder een dagvaardingsprocedure gestart waarin de vordering gelijk is aan het verzoek in dit deelgeschil. Die zaak is op de parkeerrol geplaatst in afwachting van het houden van voorlopige getuigenverhoren. De rechtbank acht het verzoek in het deelgeschil in strijd met het doel van de deelgeschilprocedure omdat niet is gebleken dat de verzochte beslissing kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Omdat er al een dagvaardingsprocedure is opgestart acht de rechtbank het niet waarschijnlijk dat de onderhandelingen tussen partijen zullen worden opgestart/voortgezet nadat de rechtbank in het deelgeschil een beslissing heeft genomen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een beslissing op het verzoek in dit deelgeschil de dagvaardingsprocedure onnodig doorkruist. Bij een beslissing van de rechtbank in dit deelgeschil over de aansprakelijkheidsvraag wordt partijen de mogelijkheid ontnomen om dit geschilpunt in de dagvaardingsprocedure aan de rechtbank voor te leggen. Dit terwijl gedaagde partijen in de dagvaardingsprocedure nog geen antwoord hebben genomen naar aanleiding van de dagvaarding. In tegenstelling tot wat de bestuurder stelt, worden gedaagde partijen in de dagvaardingszaak daardoor benadeeld in hun juridische positie. Daarbij komt dat het de rechtbank niet duidelijk is geworden welk belang de bestuurder heeft indien zijn verzoek enkel in een deelgeschil wordt behandeld en niet in de dagvaardingsprocedure (PS 2025-0214).
Smartengeld: rechtbank slaat acht op consultatieversie Rotterdamse Schaal.
Deelgeschil over de hoogte van het smartengeld na ongeval, waarbij fietsster is aangereden door automobilist en daarbij onder meer ernstige nierschade heeft opgelopen die heeft geleid tot verwijdering van een nier. De fietsster verzoekt de kantonrechter om haar een aanvullend bedrag van € 15.000 aan smartengeld toe te kennen, bovenop het reeds betaalde bedrag van € 20.000. De aansprakelijke verzekeraar verzet zich tegen dit verzoek. De kantonrechter oordeelt dat, gelet op de maatschappelijke ontwikkelingen in Nederland die een verhoging van het smartengeld rechtvaardigen en de ontwikkeling die de jurisprudentie laat zien, het redelijk is bij het bepalen van de hoogte van het smartengeld, ook acht te slaan op de consultatieversie van de ‘Rotterdamse Schaal’, een ordening van smartengeldbedragen bij letsel en andere persoonsaantastingen. In de Rotterdamse Schaal zijn voor wat betreft nierschade factoren als littekenvorming, weerslag op werk, levenskwaliteit en vrijetijdsbesteding, het sociale leven en relaties inbegrepen. De door de fietsster gestelde omstandigheden kunnen hieronder geschaard worden. Dat alles overziend vindt de kantonrechter een bedrag van € 28.000 aan smartengeld redelijk, zodat een bedrag van (aanvullend) € 8.000 wordt toegewezen (PS 2025-0218).
Afwijzing verzoek tot voorlopig deskundigenbericht.
Dochter van de vrouw is in 2018 dood aangetroffen in haar huis, waarschijnlijk overleden aan een septische shock als gevolg van een intra-uteriene-infectie (een infectie in de baarmoeder). Vier weken voor het overlijden van de dochter, heeft de dochter waarnemend huisarts bezocht voor anticonceptie, in verband met een vaste relatie. Deze heeft haar een anticonceptiepil voorgeschreven. In mei 2022 heeft de vrouw een tuchtklacht ingediend tegen de huisarts. Volgens haar had de huisarts onvoldoende vragen gesteld over het menstruatiepatroon van de dochter en over de mogelijkheid van een bestaande zwangerschap, en had de huisarts de risicofactoren voor het pilgebruik van de dochter, die in 2011 al eerder anticonceptie had gebruikt, ten onrechte niet geactualiseerd. Ook had de huisarts volgens haar de dossierplicht geschonden. De rechtbank overweegt dat een deskundigenbericht wellicht (meer) duidelijkheid kan geven over welke vragen de huisarts tijdens het consult had moeten stellen. Een deskundigenbericht kan echter geen helderheid geven over welke vragen de huisarts daadwerkelijk (al dan niet verplicht) aan de dochter hééft gesteld. Anders dan de vrouw stelt, is het niet de taak van de deskundige om de vrouw (die zelf niet aanwezig was bij het consult) en de huisarts te (ver)horen over wat er wel of niet tijdens het consult is besproken. Het is ook niet aan de deskundige om te oordelen over de betrouwbaarheid van de verklaringen die in de tuchtprocedure en in deze procedure zijn afgelegd over wat tijdens het consult met de dochter zou zijn besproken. De deskundige moet zich bij het onderzoek baseren op het beschikbare medische dossier en daarin staat – zoals ook al tijdens de tuchtprocedure aan de orde is geweest – juist niet duidelijk beschreven wat er precies wel en niet in de spreekkamer is besproken. Daarbij oordeelt de rechtbank dat er een causaal verband mist tussen de dossierplicht en de dood van de dochter. Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat het verzoek van de vrouw moet worden afgewezen, omdat het verzoek niet ziet op feiten die met het onderzoek door een deskundige bewezen kunnen worden, het verzoek voor het overige niet ter zake dienend is, en bovendien niet vaststaat dat de vrouw een (vermogensrechtelijk) belang heeft bij het gevraagde deskundigenbericht. Een zuiver emotioneel belang kan niet worden aangemerkt als een voldoende belang in de zin van artikel 3:330 BW (PS 2025-0220).
Literatuur
Hier vindt u het overzicht van de literatuur die sinds de vorige nieuwsbrief is verschenen.
L.M. van der Laan, annotatie JA bij ‘Rechtbank Noord-Nederland zp Leeuwarden 18 september 2024, nr. C/17/187807/ HA ZA 23-27, ECLI:NL:RBNNE:2024:3636’, JA 2025/52 (Aansprakelijkheid wegbeheerder. Slipgevaar. Bezwaarlijkheid maatregelen)
Vragen of opmerkingen
Mocht u vragen of opmerkingen hebben over deze nieuwsbrief, dan kunt u mailen naar ps-updates@boom.nl.
Met vriendelijke groet,
Ilona van der Zalm & Armin Vorsselman
PS Updates
Hof
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch Strafrecht. De verdachte heeft het slachtoffer meerdere malen met een scherpachtig voorwerp gestoken. Het slachtoffer is een uur later overleden aan de gevolgen van het steekletsel. De weduwe, zoon en dochter van het slachtoffer dienen (onder meer) vorderingen in tot vergoeding van gederfd levensonderhoud. Zij onderbouwen dit met een rekenrapport van rekenkundig adviesbureau Laumen. Bij de berekening is gebruikgemaakt van standaardbedragen van het NIBUD en is steeds uitgegaan van minimumbedragen. Volgens het hof is de verdachte voldoende gelegenheid geweest verweer te voeren. De enkele stelling dat de vordering te complex en omvangrijk is zodat de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafproces oplevert is in deze zaak onvoldoende. Het hof wijst de vorderingen tot vergoeding van gederfd levensonderhoud geheel toe. Aan de echtgenote en de zoon wordt een bedrag van € 30.000 aan schokschade (immaterieel) toegewezen omdat zij hebben gezien hoe het slachtoffer er kort nadat hij gestoken was aan toe was en overleed. Bij beiden is daarnaast sprake van geestelijk letsel. Aan de zus wordt een immateriële schadevergoeding van € 10.000 toegewezen omdat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze in de zin van artikel 6:106 lid 1 aanhef en onder b BW. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat in zijn algemeenheid geldt dat het wegvallen van een vaderfiguur gevolgen kan hebben voor de ontwikkeling en het zelfvertrouwen van een kind. Deze schade dient te worden onderscheiden van de immateriële schade die de dochter heeft geleden door het verdriet van overlijden van haar vader. Het hof begroot de schade naar billijkheid op een bedrag van € 10.000. 16-04-2025
- Gerechtshof Den Haag Strafrecht. De verdachte heeft verklaard dat er een incident heeft plaatsgevonden tussen hem en het slachtoffer, dat dit incident uit de hand is gelopen en dat hij met een mes meerdere keren in het lichaam van het slachtoffer heeft gestoken. Het slachtoffer is aan zijn verwondingen overleden. De dochter van het slachtoffer vordert een bedrag van € 17.500 aan schokschade. Naar het oordeel van het hof is sprake van immateriële schade die het gevolg is van door een hevige emotionele schok veroorzaakte geestelijk letsel als gevolg van het onrechtmatig handelen door de verdachte jegens de vader van de benadeelde partij. Op basis van het voorgaande zal het hof naar billijkheid een bedrag van € 15.000 aan shockschade toewijzen. Daarbij heeft het hof mede in overweging genomen dat de benadeelde partij ook de gevorderde affectieschade toegewezen zal krijgen. De vordering van de zus van het slachtoffer wordt afgewezen. 15-04-2025
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch Strafrecht. Veroordeling ter zake van zware mishandeling en openlijke geweldpleging. Verdachte heeft een glas in het gezicht van het slachtoffer gegooid, hierdoor heeft het slachtoffer een snee in het oog gekregen met als gevolg blijvende blindheid. Het slachtoffer heeft daarom volgens het hof door het handelen van de verdachte pijn en zwaar lichamelijk letsel. Het slachtoffer zal zijn leven lang dagelijks met de ernstige gevolgen worden geconfronteerd. Het hof acht de gevorderde immateriële schade ter hoogte € 42.000 billijk en acht deze volledig toewijsbaar. In dit verband heeft het hof in het bijzonder de aard en ernst van het bewezen verklaarde feit, het daarbij opgelopen lichamelijk letsel en de grote impact die het voorval op het leven van het slachtoffer heeft gehad en nog altijd heeft, in aanmerking genomen. Het hof wijst ook gevorderde materiële schade toe, waaronder schade als gevolg van studievertraging. 14-04-2025
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Strafrecht. De verdachte heeft het slachtoffer met een vuurwapen een kogel door zijn hoofd geschoten, waardoor het slachtoffer is komen te overlijden. De moeder van het slachtoffer vordert een bedrag aan € 40.000 aan immateriële schade, bestaande uit affectieschade en immateriële schade. Het hof kent de affectieschade op basis van het Besluit vergoeding affectieschade toe. Daarbij stelt het hof vast dat er sprake is geweest van een emotionele schok vanwege een directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het bewezen verklaarde handelen van verdachte. Zo heeft zij niet alleen de plaats van het incident gezien, vlak nadat haar zoon daar was neergeschoten, maar kort daarna in het ziekenhuis ook haar gewonde zoon getroffen die dusdanig hersenletsel had opgelopen dat hij voor de moeder op dat moment al overleden oogde. Dit heeft geleid tot geestelijk letsel in de vorm van een bij haar vastgestelde posttraumatische stressstoornis, depressieve stoornis en angst- en paniekklachten. Op basis hiervan is het hof van oordeel dat de moeder ‘op andere wijze in haar persoon is aangetast’ als bedoeld in artikel 6:106 onder b BW en in aanmerking komt voor vergoeding van immateriële shockschade. Het hof acht een bedrag van € 10.000 aan schokschade billijk. De broer van het slachtoffer vordert een bedrag aan € 37.500 aan immateriële schade, ook bestaande uit affectieschade en immateriële shockschade. Het hof is van oordeel dat in de onderhavige zaak sprake is van een nauwe persoonlijke relatie. Het slachtoffer en zijn broer woonden tot korte tijd voor het incident samen in gezinsverband en ook daarna zagen zij elkaar dagelijks. Bovendien vervulde het slachtoffer, als oudere broer, al vanaf jongs af aan een vaderrol voor het slachtoffer nu hun eigen vader op jonge leeftijd is overleden. Dit alles maakt dat naar het oordeel van het hof sprake is van een uitzonderingssituatie waardoor de broer recht heeft op vergoeding van affectieschade. Het hof acht een bedrag van € 17.500 billijk. Volgens het hof is er bij de broer ook sprake geweest van een hevige emotionele shock vanwege een directe confrontatie. Er is volgens het hof sprake van een objectiveerbaar geestelijk letsel. Deze klachten zijn eerst ontwikkeld na de dood van de vader van de broer, maar deze klachten zijn na de dood van zijn broer verergerd. Dit betekent dat niet kan worden geconcludeerd dat het volledige bij de broer vastgestelde geestelijk letsel het gevolg is geweest van het bewezen verklaarde handelen van verdachte. Wel is het hof van oordeel dat vastgesteld kan worden dat in ieder geval een deel, te weten de helft, van het geestelijk letsel wel degelijk rechtstreeks het gevolg is geweest van dit handelen zodat de broer ‘op andere wijze in zijn persoon is aangetast’ als bedoeld in artikel 6:106 onder b BW. Het hof acht een bedrag aan € 5.000 billijk. 11-04-2025
- Gerechtshof Den Haag De werkneemster is tijdens de uitoefening van haar werkzaamheden gevallen over een houten pallet en stelt dat zij daardoor schade heeft geleden. De verzekeraar van de werkgever heeft onweersproken aangevoerd dat de werkneemster, voordat zij met haar werkzaamheden was begonnen op de werkvloer, (mondelinge) instructies heeft gekregen over de wijze waarop zij haar werkzaamheden moest uitvoeren, en over de aanwezigheid van de pallet. Daarbij overweegt het hof, gelet op het voorgaande, dat de werkzaamheden noch de situatie in de productiehal naar hun aard gevaarlijk waren. De enkele, permanente aanwezigheid van een pallet op de grond in de buurt van de productielijn acht het hof geen gevaarvormende omstandigheid. Het hof oordeelt ook dat de kans dat het ongeval zich zou voordoen klein was, ervan uitgaande dat de pallet goed zichtbaar en permanent aanwezig was en zich op de gebruikelijke plaats bevond, of in ieder geval op een plaats in de buurt van de productielijn. Van de werkneemster mocht daarom enige oplettendheid verwacht worden terwijl ze rondliep in de productiehal met het oog op de permanente aanwezigheid van de pallet in de buurt van de productielijn. Het hof acht de ernst die de gevolgen van het ongeval kunnen hebben ook klein. Het hof is ook van oordeel dat de werkgever niet gehouden was om (extra) veiligheidsmaatregelen te nemen. Het hof acht het aannemelijk dat het aanbrengen van een markering, omrastering of afkadering op de plaats van de pallet het ongeval niet zou hebben voorkomen, en dat het plaatsen van een omrastering of afkadering bovendien praktische bezwaren voor de bedrijfsvoering meebrengt en meer risico oplevert op valpartijen. Het voorgaande brengt volgens het hof mee dat er geen sprake is van een schending van de zorgplicht. Een beroep op artikel 6:162 BW, artikel 6:170 BW en art. 7:611 BW slaagt ook niet. De werkgever is niet aansprakelijk voor de geleden schade. 01-04-2025
Rechtbank
- Rechtbank Amsterdam Strafrecht. Verdachte heeft op het slachtoffer geschoten. Het slachtoffer is vervolgens aan zijn verwondingen overleden. De moeder en de partner van het slachtoffer doen beiden een beroep op schokschade en vorderen affectieschade. De rechtbank gaat in op de cumulatie van affectieschade en schokschade. Affectieschade wordt toegekend en de rechtbank schat in beide gevallen de schokschade naar redelijkheid en billijkheid op € 5.000 en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. 11-04-2025
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant Deelgeschil over de hoogte van het smartengeld na ongeval, waarbij fietsster is aangereden door automobilist en daarbij onder meer ernstige nierschade heeft opgelopen die heeft geleid tot verwijdering van een nier. De fietsster verzoekt de kantonrechter om haar een aanvullend bedrag van € 15.000 aan smartengeld toe te kennen, bovenop het reeds betaalde bedrag van € 20.000. De aansprakelijke verzekeraar verzet zich tegen dit verzoek. De kantonrechter oordeelt dat, gelet op de maatschappelijke ontwikkelingen in Nederland die een verhoging van het smartengeld rechtvaardigen en de ontwikkeling die de jurisprudentie laat zien, het redelijk is bij het bepalen van de hoogte van het smartengeld, ook acht te slaan op de consultatieversie van de ‘Rotterdamse Schaal’, een ordening van smartengeldbedragen bij letsel en andere persoonsaantastingen. In de Rotterdamse Schaal zijn voor wat betreft nierschade factoren als littekenvorming, weerslag op werk, levenskwaliteit en vrijetijdsbesteding, het sociale leven en relaties inbegrepen. De door de fietsster gestelde omstandigheden kunnen hieronder geschaard worden. Dat alles overziend vindt de kantonrechter een bedrag van € 28.000 aan smartengeld redelijk, zodat een bedrag van (aanvullend) € 8.000 wordt toegewezen. 09-04-2025
- Rechtbank Oost-Brabant Dochter van de vrouw is in 2018 dood aangetroffen in haar huis, waarschijnlijk overleden aan een septische shock als gevolg van een intra-uteriene-infectie (een infectie in de baarmoeder). Vier weken voor het overlijden van de dochter, heeft de dochter waarnemend huisarts bezocht voor anticonceptie, in verband met een vaste relatie. Deze heeft haar een anticonceptiepil voorgeschreven. In mei 2022 heeft de vrouw een tuchtklacht ingediend tegen de huisarts. Volgens haar had de huisarts onvoldoende vragen gesteld over het menstruatiepatroon van de dochter en over de mogelijkheid van een bestaande zwangerschap, en had de huisarts de risicofactoren voor het pilgebruik van de dochter, die in 2011 al eerder anticonceptie had gebruikt, ten onrechte niet geactualiseerd. Ook had de huisarts volgens haar de dossierplicht geschonden. De rechtbank overweegt dat een deskundigenbericht wellicht (meer) duidelijkheid kan geven over welke vragen de huisarts tijdens het consult had moeten stellen. Een deskundigenbericht kan echter geen helderheid geven over welke vragen de huisarts daadwerkelijk (al dan niet verplicht) aan de dochter hééft gesteld. Anders dan de vrouw stelt, is het niet de taak van de deskundige om de vrouw (die zelf niet aanwezig was bij het consult) en de huisarts te (ver)horen over wat er wel of niet tijdens het consult is besproken. Het is ook niet aan de deskundige om te oordelen over de betrouwbaarheid van de verklaringen die in de tuchtprocedure en in deze procedure zijn afgelegd over wat tijdens het consult met de dochter zou zijn besproken. De deskundige moet zich bij het onderzoek baseren op het beschikbare medische dossier en daarin staat – zoals ook al tijdens de tuchtprocedure aan de orde is geweest – juist niet duidelijk beschreven wat er precies wel en niet in de spreekkamer is besproken. Daarbij oordeelt de rechtbank dat er een causaal verband mist tussen de dossierplicht en de dood van de dochter. Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat het verzoek van de vrouw moet worden afgewezen, omdat het verzoek niet ziet op feiten die met het onderzoek door een deskundige bewezen kunnen worden, het verzoek voor het overige niet ter zake dienend is, en bovendien niet vaststaat dat de vrouw een (vermogensrechtelijk) belang heeft bij het gevraagde deskundigenbericht. Een zuiver emotioneel belang kan niet worden aangemerkt als een voldoende belang in de zin van artikel 3:330 BW. 09-04-2025
- Rechtbank Rotterdam Deelgeschil. Verkeersongeval op een voetpad waarop gebruik door fietsers was toegestaan tussen een elektrische fiets en een bromfietser. De WAM-verzekeraar van de bromfietser weigert aansprakelijkheid voor meer dan 50% te erkennen. De verzekeraar is aansprakelijk voor de schade van de fietser als gevolg van het ongeval, omdat zijn verzekerde (de bromfietser) ter plaatse van het ongeval niet had mogen rijden. De rechtbank overweegt dat de fietser in beginsel geen rekening behoefde te houden met verkeer dat ter plaatse niet van het voetpad gebruik mocht maken, ook als dat verkeer van rechts komt. Waar hij wél rekening mee behoefde te houden, is met de mogelijkheid dat een fietser – die wel van het voetpad gebruik mocht maken – van rechts zou komen aan wie hij voorrang zou hebben moeten verlenen. De vraag in hoeverre de fietser dat al dan niet voldoende heeft gedaan is een vraag die de rechtbank in dit deelgeschil, gezien de gemotiveerde stelling van de verzekeraar en de eveneens gemotiveerde betwisting daarvan door de fietser, zonder nadere bewijslevering niet kan beantwoorden. Die vraag is echter wel relevant om te kunnen beoordelen of de schade van de fietser mogelijk mede het gevolg is van een omstandigheid die aan hem kan worden toegerekend. Zodoende weerhoudt deze onbeantwoorde vraag de rechtbank ervan om in dit deelgeschil voor recht te verklaren dat de verzekeraar onvoorwaardelijk voor 100% aansprakelijk is. Indien immers in een later stadium eventueel zou komen vast te staan dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van de fietser, is van 100% aansprakelijkheid geen sprake. De rechtbank oordeelt dat de WAM-verzekeraar jegens de fietser voor 100%, behoudens eventuele later door de verzekeraar te bewijzen eigen schuld aan de zijde van de fietser, aansprakelijk is voor de schade. 08-04-2025
- Rechtbank Overijssel De werknemer is ten val gekomen en heeft hierdoor letsel opgelopen aan zijn hand. Aan de orde is de vraag of de werknemer een arbeidsongeval is overkomen waardoor hij (letsel)schade heeft opgelopen waarvoor zijn toenmalige werkgever aansprakelijk is. De kantonrechter komt tot het oordeel dat de werknemer een ongeval is overkomen bij de uitoefening van zijn werkzaamheden. Het beroep op de klachtplicht door de werkgever wordt afgewezen. Volgens de kantonrechter was het struikelrisico in dit geval geen gevaar van alledag en niet vergelijkbaar met een struikelpartij die werknemer ook thuis had kunnen overkomen. Een bouwplaats is over het algemeen niet te vergelijken met een huiselijke situatie. Het feit dat de werkgever bekend was met de bouwplaats en dagelijks hetzelfde werk deed maakt hierin geen verschil. De Hoge Raad heeft namelijk overwogen dat de werkgever rekening moet houden met het ervaringsfeit dat het dagelijks verkeren in een bepaalde werksituatie maakt dat men minder voorzichtig wordt. Nu de werkgever in strijd heeft gehandeld met zijn eigen veiligheidsvoorschriften om de toegang/het looppad naar de werkplek vrij te houden, moet naar het oordeel van de kantonrechter worden geoordeeld dat hij in strijd met zijn zorgplicht heeft gehandeld. 08-04-2025
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant Deelgeschil. De man is met zijn scooter frontaal in botsing gekomen met een andere scooter. De man is hierbij gewond geraakt en heeft hierdoor schade geleden. De verzekeraar van de scooter heeft aansprakelijkheid erkend, maar vindt dat hij niet meer dan 50% van de schade van de man hoeft te vergoeden. De man heeft volgens de verzekeraar eigen schuld aan het ongeval. De man is het daar niet mee eens en wil zijn schade volledig vergoed krijgen. De verzekeraar stelt als eerste dat de man ten tijde van het ongeval te snel reed. De rechtbank oordeelt dat uit het onderzoek van een deskundige niet anders kan worden geconcludeerd dat beide partijen rond de 30-35 km/h hebben gereden en dat de scooter van de man niet was opgevoerd. Op het punt van de snelheid waarmee gereden is, hebben de man en bestuurder een gelijk aandeel in het ontstaan van het ongeval. Er is op het punt van de snelheid niet aan de een of aan de ander een groter verwijt te maken. Daarbij voert de verzekeraar nog aan dat de man in het midden van de weg reed en stelt dat het ongeval niet gebeurd zou zijn indien de man uiterst rechts had gereden. Naar het oordeel van de rechtbank is de botsing grotendeels het gevolg van het rijgedrag van de man. De man reed op zijn eigen weghelft en is vlak voor de botsing in het midden van de weg komen te rijden, waar hij (rechts) op zijn eigen weghelft had moeten blijven. De causale bijdrage van de man aan het ontstaan van het ongeval is kleiner, maar niet afwezig. Indien de man rechts op zijn eigen weghelft had gereden, had het ongeval mogelijk voorkomen kunnen worden. De man hoefde weliswaar de onverwachte manoeuvre van de andere scooter naar het midden van het fietspad niet te verwachten, maar gelet op de omstandigheden (donker, nat wegdek, een bocht in het fietspad) en het feit dat hij de andere scooter zag aankomen (zo heeft hij verklaard op de zitting), had verwacht mogen worden dat de man anticiperend op het passeren van de andere scooter geheel rechts was gaan rijden. De rechtbank bepaalt de eigen schuld van de man op een percentage van 20%. Het ongeval is voor 80% aan de andere scooter toe te rekenen. Het beroep op de billijkheidscorrectie slaagt niet; mede omdat ten aanzien van de ernst van het letsel te weinig is gesteld. 03-04-2025
- Rechtbank Noord-Holland De man heeft van de vrouw schadevergoeding gevorderd vanwege twee mishandelingen door de vrouw. De vrouw is hiervoor veroordeeld door de politierechter. Vanwege de gemotiveerde betwisting door de vrouw heeft hij de gestelde schade echter onvoldoende onderbouwd. Met name is onvoldoende vast komen te staan dat er hierbij bestanden verloren zijn gegaan van een laptop en dat hij (blijvende) littekens aan de incidenten heeft overgehouden. Daarom worden de vorderingen van de man afgewezen. 02-04-2025
- Rechtbank Noord-Holland Deelgeschil. Bestuurder heeft op 13 juli 2019 een verkeersongeval gehad met zijn motor. Hij heeft daar ernstig letsel aan overgehouden. In deze deelgeschilprocedure verzoekt hij de rechtbank vast te stellen dat het Waarborgfonds, dan wel een in Ierland gevestigde verzekeraar aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval en zijn schade moet vergoeden. De rechtbank wijst het verzoek van de bestuurder af. De reden daarvoor is dat de rechtbank het verzoek in strijd acht met de goede procesorde. De bestuurder heeft namelijk al eerder een dagvaardingsprocedure gestart waarin de vordering gelijk is aan het verzoek in dit deelgeschil. Die zaak is op de parkeerrol geplaatst in afwachting van het houden van voorlopige getuigenverhoren. De rechtbank acht het verzoek in het deelgeschil in strijd met het doel van de deelgeschilprocedure omdat niet is gebleken dat de verzochte beslissing kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Omdat er al een dagvaardingsprocedure is opgestart acht de rechtbank het niet waarschijnlijk dat de onderhandelingen tussen partijen zullen worden opgestart/voortgezet nadat de rechtbank in het deelgeschil een beslissing heeft genomen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een beslissing op het verzoek in dit deelgeschil de dagvaardingsprocedure onnodig doorkruist. Bij een beslissing van de rechtbank in dit deelgeschil over de aansprakelijkheidsvraag wordt partijen de mogelijkheid ontnomen om dit geschilpunt in de dagvaardingsprocedure aan de rechtbank voor te leggen. Dit terwijl gedaagde partijen in de dagvaardingsprocedure nog geen antwoord hebben genomen naar aanleiding van de dagvaarding. In tegenstelling tot wat de bestuurder stelt, worden gedaagde partijen in de dagvaardingszaak daardoor benadeeld in hun juridische positie. Daarbij komt dat het de rechtbank niet duidelijk is geworden welk belang de bestuurder heeft indien zijn verzoek enkel in een deelgeschil wordt behandeld en niet in de dagvaardingsprocedure. 25-03-2025
- Rechtbank Den Haag Deelgeschil. Vrouw ondervindt pigmentvlekken na laserbehandeling. De vrouw stelt de behandelaar aansprakelijk voor de schade die zij heeft geleden als gevolg van de onzorgvuldig uitgevoerde laserbehandeling. De kantonrechter oordeelt dat er geen sprake is van een geneeskundige behandelingsovereenkomst maar van een overeenkomst van opdracht. De vrouw heeft onvoldoende onderbouwd dat sprake is van blijvende ernstige klachten. De enkele aanwezigheid van enkele pigmentvlekken kort na de behandeling leidt niet tot de conclusie dat de laserbehandeling onkundig is uitgevoerd. Het verzoek tot schadevergoeding wordt afgewezen. 18-02-2025
- Rechtbank Amsterdam De vrouw is in 2010 als fietser aangereden door een auto. De vrouw verzoekt de rechtbank om drie voorlopig deskundigenberichten te gelasten, uit te voeren door een neuroloog, neuropsycholoog en een verzekeringsarts. Verzoekster verzoekt de rechtbank de neuroloog en neuropsycholoog te benoemen door wie verzoekster een aantal jaren op verzoek van beide partijen is onderzocht. De verzekeraar verzet zich hier op inhoudelijke gronden tegen en ook tegen het benoemen van een verzekeringsarts. De inhoudelijke bezwaren tegen de benoeming van de neuroloog en neuropsycholoog wijst de rechtbank af omdat deze onvoldoende zwaarwegend zijn, maar zij benoemt wel nieuwe deskundigen. De rechtbank vindt dat de afwikkeling van de zaak te lang duurt en zal een nieuwe neuroloog en neuropsycholoog benoemen in de veronderstelling dat dit zal bijdragen aan een spoedige oplossing van het geschil. Het verzoek tot het benoemen van een verzekeringsarts wordt toegewezen omdat verzoekster heeft aangegeven dat het verzoek achterwege kan worden gelaten als door de neuroloog en neuropsycholoog verwaarloosbare beperkingen worden vastgesteld. 27-07-2023