Naar boven ↑

Annotatie

mr. W. Oude Vrielink-Langhout
11 januari 2022

Rechtspraak

werknemer/Atlas Services Group Merchant B.V. c.s.
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 20 augustus 2021
ECLI:NL:RBROT:2021:8737

Rechtspraak

werkneemster/Action Nederland BV
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 2 augustus 2021
ECLI:NL:RBAMS:2021:4091

Rechtspraak

werkneemster/I-spy PsyQ B.V. en Centramed B.V.
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 15 juni 2021
ECLI:NL:GHDHA:2021:1057

Bedrijfsongeval of huis-tuin-en-keukenongeval; waar ligt de grens?

In deze annotatie wordt een drietal uitspraken besproken waarin de vraag centraal staat of de werkgever op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk is.

In deze annotatie wordt een drietal uitspraken besproken waarin de vraag centraal staat of de werkgever op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor respectievelijk het struikelen over kratjes, het ontploffen van een confettikanon en het uitglijden in de doucheruimte op een schip. De uitspraken beantwoorden de vraag of het ongeval in de specifieke omstandigheden kan worden aangemerkt als een zogenoemd 'huis-tuin-en-keukenongeval' dat ook in het dagelijkse leven kan plaatsvinden en waarvoor een schending van de zorgplicht niet snel wordt aangenomen.

1. Inleiding

Werkgeversaansprakelijkheid; een aan risicoaansprakelijkheid grenzende schuldaansprakelijkheid waarbij van de werkgever een hoog veiligheidsniveau wordt geëist. Toch is uitdrukkelijk geen sprake van een absolute waarborg voor de bescherming van de werknemer. Drie recente uitspraken over ‘huis-tuin-en-keukenongevallen’ deden weer de vraag rijzen naar de grenzen van de werkgeversaansprakelijkheid. Waar houdt de ruime strekking van de zorgplicht op en start de eigen verantwoordelijkheid van de werknemer? De grens lijkt grillig en afhankelijk van de specifieke werkzaamheden en omstandigheden.

2. Rechtspraak

1. Gerechtshof Den Haag 15 juli 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1057: een administratief medewerkster van PsyQ wil kerstkaarten ophangen. De kaarten zijn neergezet op een kastje in de werkruimte maar vallen steeds om. De werkneemster loopt met de kaarten naar een wand aan de andere kant van de ruimte en hangt ze op. Op de terugweg naar haar bureau struikelt zij over kratten die op haar looppad staan. Ze valt en loopt een gecompliceerde breuk aan haar linkerheup op. Na een aantal operaties volgt een totale heupprothese.

Hoewel de kantonrechter in deelgeschil oordeelde dat sprake was van een ongelukkige samenloop van omstandigheden, zodat er geen schending van de zorgplicht werd aangenomen, neemt het hof in hoger beroep aan dat wel sprake is van een zorgplichtschending en dus van aansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 BW. Hoewel het ongeval wellicht is te duiden als een ongelukkige samenloop van omstandigheden is het zeker niet een verwezenlijking van een alledaags gevaar waarvoor geen maatregelen getroffen hoeven te worden, aldus het hof. ‘Kratten horen niet zomaar in een werkruimte op de grond te worden neergezet en achtergelaten, zeker niet zoals ze in dit geval waren geplaatst: met de korte kant tegen/richting de muur, in elkaars verlengde (waardoor de kratten verder de kantoorruimte in staken dan wanneer zij met de lange zijde (en gestapeld) tegen de muur zouden zijn geplaatst).’ Het hof oordeelt dat PsyQ haar zorgplicht heeft geschonden en daarom aansprakelijk is op grond van artikel 7:658 BW.

2. Rechtbank Amsterdam 2 augustus 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:4091: een winkelmedewerkster van Action is bezig met het aanvullen en sorteren van producten in de schappen als zij een confettikanon tussen de huishoudartikelen ziet. Terwijl de werkneemster het confettikanon onderzoekt en ermee naar het juiste schap loopt komt het kanon door een draaiende beweging van haar handen tot ontploffing in haar gezicht. Hierdoor loopt zij ernstig letsel aan haar linkeroog op.

De kantonrechter oordeelt dat de werkzaamheden van de werkneemster onder meer inhielden dat zij de producten in de schappen sorteerde en kapotte producten moest wegbrengen. Onder die omstandigheden lag het in de lijn der verwachting dat zij het confettikanon oppervlakkig onderzocht om te beoordelen of het weer terug in het schap gelegd kon worden. Dat zij bij dit onderzoek een beweging maakte waarbij het kanon onbedoeld tot ontploffing komt is uiterst ongelukkig, maar niet zodanig onwaarschijnlijk dat redelijkerwijs niet van Action gevergd kan worden maatregelen te treffen ter voorkoming van een dergelijk ongeval. Dat Action duizenden artikelen in haar schappen heeft liggen en haar werknemers niet over het gevaar van elk van deze producten kan waarschuwen ligt in de risicosfeer van Action en niet in die van haar werknemers. Action is op grond van artikel 7:658 BW dan ook aansprakelijk voor het ongeval.

3. Rechtbank Rotterdam 20 augustus 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:8737: een kapitein neemt een douche in de doucheruimte op het schip waar hij werkt en glijdt uit in of nabij de natte douchecabine.

De rechtbank oordeelt dat niet vaststaat dat de kapitein schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. De vordering wordt daarom afgewezen. Toch gaat de rechtbank alsnog in op de vraag of er sprake zou zijn geweest van een zorgplichtschending als er wel sprake was van schade in de uitoefening van de werkzaamheden. De kantonrechter oordeelt dat er geen sprake is van een zorgplicht(schending). De zorgplicht van de werkgever gaat niet zover dat hij de werknemer moet waarschuwen voor algemeen bekende risico’s die als zodanig bij de werknemer bekend mogen worden verondersteld, die alledaags van aard zijn en ook in de huiselijke sfeer voorkomen, en waarvan niet kan worden gezegd dat ze specifiek werkgerelateerd zijn, zoals in dit geval het algemeen bekende risico van uitglijden, verbonden aan het lopen met blote voeten over een natte ondergrond. Ook gaat die zorgplicht niet zover dat de werkgever veiligheidsmaatregelen moet treffen ter voorkoming van de verwezenlijking van die risico’s. Van een werknemer mag redelijkerwijs worden verwacht dat hij de normale oplettendheid en voorzichtigheid in acht neemt. De omstandigheid dat een werknemer zich weleens minder voorzichtig of oplettend kan gedragen doet hieraan niets af: voor min of meer dagelijks voorkomende situaties die een beperkt risico inhouden mag een minimale voorzichtigheid van de werknemer worden verlangd.

3. Werkgeversaansprakelijkheid

Op grond van artikel 7:658 BW in combinatie met artikel 150 Rv ontstaat er een vermoeden van aansprakelijkheid op het moment dat de werknemer stelt en bij betwisting bewijst dat schade is geleden in de uitoefening van de werkzaamheden. Dan geldt dat de werkgever aansprakelijk is, tenzij hij aantoont dat hij zijn zorgplicht is nagekomen, dat de schade ook zou zijn ontstaan als hij zijn zorgplicht wel zou zijn nagekomen of dat de schade in overwegende mate is te wijten aan opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer (art. 7:658 lid 2 BW).

3.1 Zorgplicht

In onderhavige zaken staat de zorgplicht van de werkgever centraal. De werkgever is verplicht om te zorgen voor een veilige werkomgeving. De zorgplicht ziet op de inrichting en het onderhoud van lokalen, werktuigen en gereedschappen maar ook om het geven van instructies bij het gebruik van deze lokalen, werktuigen en gereedschappen. De Arbeidsomstandighedenwet en andere publiekrechtelijke regelgeving betreffende de arbeidsomstandigheden spelen een rol bij het bepalen van de ondergrens van de zorgplicht (HR 13 juli 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7355, NJ 2008/464; JAR 2007/230 (Van Veghel/Hendriks Bouwbedrijf) en HR 5 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP1463, NJ 2005/215; JAR 2004/278 (De Lozerhof/Van Duyvenbode)). Daarnaast heeft de Hoge Raad bepaald dat de Kelderluik-criteria gebruikt kunnen worden bij de invulling van de zorgplicht (HR 5 december 2014, NJ 2015/182, m.nt. T. Hartlief (Pelowski/Venrooy Transport & BTS)). Dit maakt dat de invulling van de zorgplicht sterk afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval.

Met het opnemen van de zorgplicht in artikel 7:658 BW heeft de wetgever duidelijk gemaakt dat de werkgeversaansprakelijkheid een schuldaansprakelijkheid betreft en geen risicoaansprakelijkheid. In de jurisprudentie wordt gesproken van een aan risicoaansprakelijkheid grenzende schuldaansprakelijkheid, waarbij van de werkgever een hoog veiligheidsniveau mag worden geëist. Daarbij wordt echter ook uitdrukkelijk vermeld dat er geen sprake is van een absolute waarborg voor de bescherming van de werknemer (HR 11 april 2008, NJ 2008/465, m.nt. G.J.J. Heerma van Voss (Taroui/Vendrig, val in wasserette), r.o. 3.5, later herhaald in: HR 11 november 2011, NJ 2011/598, m.nt. T. Hartlief (De Rooyse Wissel)). Kijk ik naar mijn eigen praktijk dan is van een aan risicoaansprakelijkheid grenzende schuldaansprakelijkheid wat mij betreft lang niet altijd sprake. Met name in het geval van de vaak als ‘huis-tuin-en-keukenongevallen’ gekwalificeerde ongelukken wordt (in de lagere rechtspraak) vaak een beroep gedaan op de eigen verantwoordelijkheid van de werknemer.

3.2 ‘huis-tuin-en-keukenongevallen’

In de drie in deze annotatie te bespreken zaken bestaat het verweer van de werkgever eruit dat er geen sprake was van een zorgplichtschending. Er was volgens de werkgevers sprake van een dusdanig alledaags of algemeen bekend gevaar, dat de inachtneming van de normale voorzichtigheid voldoende zou moeten zijn om ongevallen te voorkomen. De zorgplicht van de werkgever strekt niet zover dat hij bij deze zogenoemde ‘huis-tuin-en-keukenongevallen’ maatregelen moet treffen, instructie moet geven of moet waarschuwen voor deze gevaren.

Het bekendste en eerste voorbeeld van een succesvolberoep op dit ‘huis-tuin-en-keukenverweer’ is het Broodmes-arrest (HR 4 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4090, NJ 2004/175, m.nt. T. Hartlief). Een werkneemster snijdt zich tijdens haar werkzaamheden, het snijden en smeren van zachte broodpuntjes, met een mes in haar wijsvinger. Zij raakte een zenuw met spierdystrofie en arbeidsongeschiktheid tot gevolg. Tot dit arrest werd aangenomen dat er formeel misschien sprake moest zijn van een zorgplichtschending maar dat in de praktijk sprake was van een risicoaansprakelijkheid van de werkgever. De Hoge Raad oordeelde in het Broodmes-arrest echter dat het een feit van algemene bekendheid is dat een nieuw of pasgeslepen broodmes scherp is en dat de werkgever daar niet voor hoeft te waarschuwen.

Sinds het Broodmes-arrest en daaropvolgende arresten, zoals bijvoorbeeld over het uitglijden op gladde tegels na een regenbui (HR 2 maart 2007, NJ 2007/143 (Perez)) en het vallen bij het schoonmaken van een koffievlek op de vloer (HR 12 september 2003, JAR 2003/343 (Peters/Hofkens)), weten we dat de zorgplicht van artikel 7:658 BW niet zover gaat dat maatregelen genomen moeten worden tegen of gewaarschuwd moet worden voor dusdanig alledaagse of algemeen bekende gevaren die met inachtneming van de normale voorzichtigheid voorkomen kunnen worden. Deze zogenoemde ‘huis-tuin-en-keukenongevallen’ vormen daarmee een ondergrens van de zorgplicht.

4. Commentaar

Op basis van de jurisprudentie lijkt een grens rond ‘huis-tuin-en-keukenongevallen’ lastig te trekken. Dat hoeft ook niet, aangezien voorkomen moet worden dat de ‘huis-tuin-en-keukenongevallen’ een apart leerstuk gaan vormen binnen de werkgeversaansprakelijkheid. Kernvraag blijft of er sprake is van een zorgplichtschending. De bestempeling van een ongeval als ‘huis-tuin-en-keukenongeval’ is wat mij betreft niet meer dan de conclusie dat de zorgplicht door de werkgever niet geschonden is (zie ook D.E. Alink, ‘Werkgeversaansprakelijkheid ex artikel 7:658 BW. De eigen verantwoordelijkheid van de werknemer: Hoge Raad 7 december 2007, NJ 2007, 643’, MvV 2008/5).

Het gaat dus om de invulling van de zorgplicht van de werkgever. Die zorgplicht wordt enerzijds begrensd doordat voor alledaagse gevaren geen maatregelen getroffen hoeven te worden. Inachtneming van de normale voorzichtigheid zou voldoende moeten zijn om de verwezenlijking van deze gevaren te voorkomen. Anderzijds moet er wat mij betreft wel rekening mee gehouden worden dat de ‘gewone eigen schuld’ van artikel 6:101 BW met de bijzondere eigenschuldregeling van artikel 7:658 lid 2 BW door de wetgever buitenspel is gezet. Enkel opzet of bewuste roekeloosheid komt voor rekening van de werknemer. Hoewel er een fundamenteel verschil is tussen de vraag of de werkgever tekort is geschoten in zijn zorgplicht of dat sprake is van eigen schuld, speelt in beide gevallen de grens van de eigen verantwoordelijkheid van de werknemer een rol. De aansprakelijkheid van de werkgever stopt immers daar waar de eigen verantwoordelijkheid van de werknemer begint. Ik zal eerst ingaan op de eigen verantwoordelijkheid in de vorm van de normale voorzichtigheid waarmee alledaagse gevaren voorkomen kunnen worden. Daarna zal ik stilstaan bij de (sterkt ingeperkte) eigen verantwoordelijkheid van de werknemer in de zin van opzet of bewuste roekeloosheid, het afwijkende eigenschuldregime van artikel 7:658 lid 2 BW.

4.1 Normale voorzichtigheid en alledaagse gevaren

Wat is nu die normale voorzichtigheid waarmee dergelijke alledaagse gevaren voorkomen kunnen worden? Dat is afhankelijk van de (zeer) specifieke situatie op de werkvloer. Daarbij is bovendien van belang of en in welke mate het gevaar waaraan de werknemer wordt blootgesteld onderdeel uitmaakt van de specifieke werkzaamheden. De invloed van de situatie op de werkvloer wordt duidelijk in de als tweede besproken uitspraak van de rechtbank Amsterdam 2 augustus 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:4091 over het confettikanon in Action. Dat Action duizenden artikelen in haar schappen heeft liggen waardoor zij haar werknemers niet voor het gevaar van elk van deze producten kan waarschuwen komt hier immers voor rekening van Action. Daarbij wordt door de rechtbank ook het verschil met een klant die een confettikanon koopt besproken. Van de klant mag wel verwacht worden dat de aanwijzingen op de verpakking voor gebruik gelezen worden, terwijl dit van een medewerker die de schappen opruimt niet verwacht hoeft te worden.

Dat een gevaar mogelijk als alledaags en dus als een ‘huis-tuin-en-keukenachtig’ algemeen bekend gevaar kan worden aangemerkt betekent niet zonder meer dat de werkgever geen zorgplicht heeft. Juist bij een dagelijkse blootstelling aan een (alledaags) gevaar worden werknemers minder voorzichtig en ligt de mogelijkheid van schade op de loer, met name wanneer het handelingen betreft die behoren tot de kern van de werkzaamheden (A. Kolder, ‘Werkgeversaansprakelijkheid: de Hoge Raad weer op koers?’, AV&S 2007/25). Bovendien vinden juist veel ongevallen plaats in ‘huis-tuin-en-keukensituaties’ vanwege de neiging van mensen om onvoorzichtig te zijn. De werkgever dient met die neiging rekening te houden, aldus Hartlief (T. Hartlief, ‘Werkgeversaansprakelijkheid ex art. 7:658. Een nieuwe wind in de Kazernestraat’, WPNR 2003/6559, p. 934).

Dat de grens tussen aan de specifieke werkzaamheden verbonden gevaren en de alledaagse gevaren waar je in het dagelijkse leven aan wordt blootgesteld een dunne is blijkt goed als je jurisprudentie probeert te vergelijken. De als eerste in deze noot besproken werkgever van een administratief medewerkster die struikelt over kratjes na het ophangen van kerstkaarten is aansprakelijk wegens de schending van de zorgplicht (Hof Den Haag 15 juni 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1057). De werkgever van een medewerker van een bezoekerscentrum van een natuurgebied die over een rugtas struikelde tijdens het verplaatsen van vijftig rugtassen van leerlingen op schoolexcursie is dat niet omdat het gevaar hier buiten de zorgplicht werd geplaatst (Rb. Zeeland-West-Brabant 24 februari 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:1271). Het verschil in de uitkomst van deze twee uitspraken kan mogelijk verklaard worden doordat het gevaar van het struikelen over de kratjes eenvoudig kon worden weggenomen. Het gerechtshof Den Haag geeft expliciet aan welke maatregelen de werkgever had kunnen treffen. Zo hadden de kratten anders neergezet kunnen worden, waardoor ze minder ver de ruimte in staken. Van dergelijke specifieke maatregelen wordt in de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant over de rugtassen niet gesproken.

In de door mij als derde besproken uitspraak van de rechtbank Rotterdam

(Rb. Rotterdam 20 augustus 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:8737) staat de kantonrechter stil bij de koppeling tussen het alledaagse gevaar en de specifieke werkzaamheden. Het uitglijden in de douche wordt daarbij door de rechter niet als specifiek gerelateerd aan de werkzaamheden van een kapitein bestempeld. Tijdens en na het douchen mag de normale voorzichtigheid verwacht worden waarmee het risico van uitglijden met blote voeten op een vochtige of natte ondergrond voorkomen wordt. Was de werknemer elders op het schip uitgeleden tijdens werkzaamheden die wel specifiek gerelateerd waren aan zijn werk als kapitein, dan was de uitkomst wellicht een andere geweest. Ook dit kan echter niet met zekerheid gezegd worden, zo blijkt uit de uitspraak van de ervaren schilder die van een huishoudtrapje viel (Rb. Deventer 9 december 2004, ECLI:NL:RBZLY:2004:BG0257, RAR 2005/23). Daar oordeelde de rechter namelijk dat het risico op vallen inherent is aan het gebruik van een huishoudtrap juist gezien de uitgevoerde schilderswerkzaamheden. Daarbij kan volgens de kantonrechter geen onderscheid worden gemaakt tussen het gebruik tijdens het werk en in een privésituatie. Volgens de kantonrechter moest het risico als algemeen bekend worden verondersteld en hoefde de werkgever hiervoor geen maatregelen te treffen of te waarschuwen. Mijns inziens zou het gebruik van de trap door de schilder juist als inherent aan de schilderswerkzaamheden kunnen worden gezien en zorgt dagelijks professioneel gebruik van de trap wel degelijk voor een wezenlijk ander risico dan het minder frequente gebruik van een huishoudtrap in het dagelijkse leven. Of er vervolgens specifieke maatregelen van de werkgever verlangd hadden mogen worden om het gevaar weg te nemen is natuurlijk vers twee. Deze kernvraag kan echter niet in zijn algemeenheid beantwoord worden. Zij is sterk afhankelijk van de specifieke werkzaamheden van de werknemer en de feitelijke situatie op de werkvloer.

4.3 Maatregelen vs. waarschuwen

Het is opvallend dat bij ‘huis-tuin-en-keukenongevallen’ vaak (alleen) gesproken wordt over de waarschuwingsplicht. Mogelijk is dat het gevolg van het Broodmes-arrest waarin aan de Hoge Raad het oordeel van de rechtbank is voorgelegd dat Fair Play, door haar werknemers niet te waarschuwen voor het nieuwe (of geslepen) broodmes, niet is tekortgeschoten in haar zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 lid 1 BW. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van de rechtbank niet onbegrijpelijk is en, in aanmerking genomen dat van algemene bekendheid is dat een mes dat geschikt is om zachte puntbroodjes mee te snijden zo scherp is dat de gebruiker daarvan het gevaar loopt zich bij dat werk te snijden, geen nadere motivering behoeft dan door de rechtbank is gegeven. Het treffen van maatregelen prevaleert echter boven de waarschuwingsplicht. Er is sneller sprake van een zorgplichtschending als de werkgever de verwezenlijking van het algemeen bekende gevaar bij de uitoefening van de werkzaamheden eenvoudig weg kan nemen (C.J.M. Klaassen, ‘De aansprakelijkheid van de werkgever op grond van art. 7:658 BW, hoe staat het ermee?’, SMA 2008, p. 210). Laat de werkgever deze maatregelen na, dan schendt hij in beginsel zijn zorgplicht (HR 27 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6717, NJ 2008, 462, m.nt. G.J.J. Heerma van Voss, (Kalai/Antoine Petit)). Dit is zeker ook het geval wanneer het risico op ‘alledaagse gevaren’ door de aard van de werkzaamheden en/of arbeidsomstandigheden wordt vergroot. De werkgever moet dan de nodige veiligheidsmaatregelen nemen ter voorkoming of beperking van die gevaren (HR 11 april 2008, NJ 2008/465, m.nt. G.J.J. Heerma van Voss (Taroui/Vendrig, val in wasserette)). Pas wanneer het niet lukt om het gevaar weg te nemen of te beperken met niet-te-bezwaarlijke maatregelen, kan en mag de werkgever volstaan met (effectief) waarschuwen (HR 11 november 2005, NJ 2008/460 (Bayar/Wijnen)) en/of effectief toezien op de naleving van (gegeven) instructies en/of waarschuwingen (HR 7 december 2012, NJ 2013/11 (Giraldo/Daltra) en Hof Den Haag 8 juli 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:2213).

In het Broodmes-arrest is aangenomen dat de werkgever niet hoefde te waarschuwen voor het algemeen bekende gevaar dat een mes scherp is. Het effectief waarschuwen voor een dergelijk gevaar lijkt in de praktijk ook lastig. Van de werkgever kan niet verwacht worden dat er met regelmaat iemand in de keuken staat te waarschuwen voor een scherp mes. Er zijn echter wel concrete en niet-te-bezwaarlijke maatregelen denkbaar, op basis waarvan het gevaar weggenomen of beperkt had kunnen worden. Ik denk dan bijvoorbeeld aan een snijbestendige keukenhandschoen, zoals die ook bij het klaarmaken van oesters wordt gebruikt. Het blijft voor de werknemer belangrijk, zo blijkt ook uit gerechtshof Den Haag 15 juli 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1057 over de kerstkaarten, om concrete en niet-te-bezwaarlijke maatregelen aan te dragen die de werkgever had kunnen treffen ter voorkoming of beperking van het gevaar. Hoewel de bewijslast omtrent de toedracht en de oorzaak van het ongeval rust op de werkgever (HR 4 mei 2001, AV&S 2001, p. 158, m.nt. C.J.M. Klaassen en Hof ’s-Hertogenbosch 1 april 2014, AR 2014/176) kan het voor de werknemer verstandig zijn hier de nodige informatie over te verzamelen. Dit kan helpen bij het aandragen van concrete en niet-te-bezwaarlijke maatregelen ter voorkoming of beperking van het gevaar.

4.3 Geen ruimte voor eigen schuld

Zoals hiervoor al werd aangekondigd mag wat mij betreft bij de invulling van de zorgplicht niet uit het oog worden verloren dat de ‘gewone’ eigen schuld van artikel 6:101 BW niet van toepassing is bij schade geleden in de uitoefening van de werkzaamheden. De wetgever heeft met de bijzondere eigenschuldregeling in lid 2 van artikel 7:658 BW het gewone eigenschuldregime van artikel 6:101 BW uitdrukkelijk buitenspel gezet. De eigen verantwoordelijkheid van de werknemer is hiermee door de wetgever drastisch ingeperkt.

Op grond van artikel 7:658 lid 2 BW komt in het geval van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer de aansprakelijkheid van de werkgever ondanks de zorgplichtschending te vervallen. Het betreft een alles-of-nietssysteem, waarin geen ruimte is voor schulddeling. Sinds Pollemans/Hoondert (HR 20 september 1996, NJ 1997/198, m.nt. P.A. Stein) weten we bovendien dat van opzet of bewuste roekeloosheid alleen sprake is indien de werknemer zich, tijdens het verrichten van zijn onmiddellijk aan het ongeval voorafgaande gedraging, van het roekeloos karakter van die gedraging daadwerkelijk bewust is geweest. Daarbij moet rekening worden gehouden met het ervaringsfeit dat het regelmatig verkeren in bepaalde risicovolle werksituaties ertoe kan leiden dat een werknemer minder voorzichtig wordt. Dat van bewuste roekeloosheid niet snel sprake is blijkt onder andere ook uit Maasman/Akzo, waarin de Hoge Raad het bewust niet dragen van een veiligheidsgordel niet zonder meer als bewuste roekeloosheid wilde bestempelen (HR 1 februari 2008, RvdW 2008/176 (Maasman/Akzo)).

Deze sterk ingeperkte eigen verantwoordelijkheid is juist hetgeen waarin in geval van ‘huis-tuin-en-keukenongevallen’ een beroep op wordt gedaan. De stelling is dan immers dat inachtneming van de normale voorzichtigheid voldoende is om schade door een alledaagse gevaar te voorkomen. Wordt er te snel uitgegaan van een alledaags gevaar waarvoor het treffen van maatregelen buiten de zorgplicht van de werkgever valt, dan kan dit afdoen aan deze inperking uit lid 2 van artikel 7:658 BW. Er wordt dan immers alsnog een (vergaand) beroep gedaan op de eigen verantwoordelijkheid van de werknemer. Ondanks het fundamentele verschil tussen de vraag of de werkgever tekort is geschoten in zijn zorgplicht en de vraag of er sprake is van eigen schuld in de vorm van opzet of bewuste roekeloosheid spelen de grenzen van de eigen verantwoordelijkheid van de werknemer in beide vragen een rol. Een (te) grote eigen verantwoordelijkheid bij het bepalen van de omvang van de zorgplicht kan dan botsen met de (afwezigheid van de) eigen verantwoordelijkheid in het kader van de beperkte mogelijkheden van opzet en bewuste roekeloosheid. Het gaat uiteindelijk om de vraag waar de verantwoordelijkheid van de werkgever begint en de eigen verantwoordelijkheid van de werknemer eindigt.

Juist door de afwijking van de eigenschuldregel van artikel 6:101 BW kunnen omstandigheden die in het geval van een onrechtmatige daad aan de benadeelde worden toegerekend op de werkvloer voor rekening van de werkgever komen. Kijken we naar de als eerste besproken uitspraak van het gerechtshof Den Haag (Hof Den Haag 15 juli 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1057) dan zien we dat goed terug. In een privésetting bij iemand thuis zou het struikelen over kratjes na ophangen van kerstkaarten wellicht niet tot aansprakelijkheid hebben geleid, terwijl dat in het kader van artikel 7:658 BW hier wel het geval is.

4.4 Concluderend

De aansprakelijkheid van de werkgever voor ‘huis-tuin-en-keuken(achtige) ongevallen’ is sterk afhankelijk van de feitelijke situatie op de werkvloer. Waar de ruime strekking van de zorgplicht van de werkgever ophoudt en de eigen verantwoordelijkheid van de werknemer begint is dan ook niet in zijn algemeenheid te zeggen. Bovendien lijken (kanton)rechters verschillend om te gaan met de toetsingscriteria, waardoor de uitkomst van de aansprakelijkheidsvraag zich lastig laat voorspellen. Als voorbeeld besprak ik de dagelijkse blootstelling aan een alledaags gevaar. In de uitspraak over de schilder die van het huishoudtrapje viel (Rb Deventer 9 december 2004, ECLI:NL:RBZLY:2004:BG0257, RAR 2005/23) worden andere conclusies aan deze dagelijkse blootstelling verbonden dan bij de wasserettemedewerkster die uitgleed over een natte vloer (HR 11 april 2008, NJ 2008/465, m.nt. G.J.J. Heerma van Voss (Taroui/Vendrig, val in wasserette)). De rechter gaat er bij de schilder van uit dat het risico op vallen niet afwijkt van het risico in de privésfeer. Dit valrisico is inherent aan het gebruik van een huishoudtrap juist gezien de uitgevoerde schilderswerkzaamheden, meent de rechter. Hiervoor geldt geen zorgplicht. In de wasserette wordt ervan uitgegaan dat het risico op ‘alledaagse gevaren’ (uitglijden) juist door de aard van de werkzaamheden en/of arbeidsomstandigheden wordt vergroot. Hier was er daarom wel een zorgplicht(schending). De werkgever had de nodige veiligheidsmaatregelen moeten nemen ter voorkoming of beperking van die gevaren.

In de praktijk blijft het belangrijk om de specifieke feitelijke situatie op de werkvloer goed in kaart te brengen. De bewijslast omtrent de toedracht en de oorzaak van het ongeval rust op de werkgever (HR 4 mei 2001, AV&S 2001, p. 158, m.nt. C.J.M. Klaassen en Hof ’s-Hertogenbosch 1 april 2014, AR 2014/176). Toch kan het voor de werknemer verstandig zijn hier de nodige informatie en bewijzen over aan te dragen. Wanneer een alledaags gevaar inherent is aan de specifieke werkzaamheden ontstaat er een bijzondere zorgplicht voor de werkgever. Maatregelen ter voorkoming van dit gevaar zullen eerder getroffen moeten worden. Het wegnemen of beperken van (potentiële) gevaren gaat daarbij in het algemeen voor het waarschuwen voor die gevaren (HR 7 december 2012, NJ 2013/11 (Giraldo/Daltra)). De werknemer doet er daarom goed aan om specifieke niet-te-bezwaarlijke maatregelen aan te dragen die het gevaar eenvoudig hadden kunnen beperken of wegnemen.

Wat mij betreft blijven we bij de beoordeling van de aansprakelijkheid voor ‘huis-tuin-en-keuken(achtige) ongevallen’ op de werkvloer weg van een apart leerstuk, zoals die in de lagere rechtspraak soms lijkt te bestaan. Voor de beantwoording van de vraag of de werkgever aansprakelijk is voor schade door een alledaags gevaar is de zorgplichtschending de norm. Daarbij ben ik van mening dat een (te) ruime uitleg van het ‘huis-tuin-en-keukenverweer’, anders gezegd het inperken van de zorgplicht van de werkgever door uit te gaan van een (grote) eigen verantwoordelijkheid van de werknemer, zich moeilijk verhoudt tot de zeer eng te interpreteren eigenschuldregeling van artikel 7:658 BW, de opzet en bewuste roekeloosheid. Er mag niet (te) snel wordt geconcludeerd tot een eigen verantwoordelijkheid van de werknemer. Wanneer gevaren, hoe alledaags van aard ook, eenvoudig kunnen worden weggenomen, dan blijft het voor werkgevers zaak om actie te ondernemen. Juist wanneer het alledaagse gevaar door de aard van de specifieke werkzaamheden en/of arbeidsomstandigheden wordt vergroot. Het alledaagse gevaar levert voor de werknemer dan immers een structureel risico op, waarvoor door de werkgever maatregelen getroffen moeten worden.