Naar boven ↑

Annotatie

mr. D. van Gastel
14 september 2020

Rechtspraak

Gemeente aansprakelijk vanwege gebrekkige weginrichting voor aanrijding van fietser tegen middengeleider op midden van fietspad.

Gemeente aansprakelijk vanwege gebrekkige weginrichting voor aanrijding van een fietser tegen een middengeleider op het midden van een fietspad: de invloed van CROW-richtlijnen en deskundigenverklaringen.

Wegbeheerdersaansprakelijkheid. Het gaat in deze zaak om een vrouw die ernstig letsel heeft opgelopen als gevolg van een aanrijding tegen een middengeleider. De vrouw heeft de gemeente aansprakelijk gesteld op grond van (primair) artikel 6:174 BW (gebrekkige opstal) en (subsidiair) artikel 6:162 BW (onrechtmatige gevaarzetting) voor het ontstaan van het ongeval en de daardoor geleden en nog te lijden schade. De rechtbank heeft de vordering van de vrouw afgewezen. In hoger beroep heeft het gerechtshof de vordering alsnog toegewezen. De CROW-richtlijnen, een publicatie van Fietsberaad alsmede diverse deskundigenverklaringen zijn medebepalend geweest voor de conclusie dat sprake was van een gebrekkige weginrichting.

 

1. Wat is er gebeurd?

Tijdens een fietstocht op 1 augustus 2010 heeft de vrouw ernstig letsel opgelopen als gevolg van een aanrijding tegen een middengeleider. De vrouw werd, vlak na een bocht naar rechts, geconfronteerd met een middengeleider waarop een paaltje was geplaatst. Daarop stond een rond blauw verkeersbord met daarop een witte pijl, wijzend naar rechtsonder, waarmee werd aangegeven dat fietsers de middengeleider aan de rechterzijde moeten passeren. De vrouw is tegen de middengeleider aangefietst en hierdoor ten val gekomen. Als gevolg van de val heeft zij blijvend letsel opgelopen.

 

2. Wegbeheerdersaansprakelijkheid

De gemeente kan op grond van artikel 6:174 BW als wegbeheerder aansprakelijk worden gehouden voor de schade die het gevolg is van een gebrek aan de openbare weg of de weguitrusting.  Van een gebrek is sprake als de weguitrusting, gemeten naar objectieve maatstaven, niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen en daardoor een gevaar oplevert voor personen of zaken. In dit verband spelen de functie van de weg en het te verwachten gebruik van de weg een rol.

De invulling van de norm van artikel 6:174 BW (‘gebrek’) geschiedt aan de hand van de criteria die zijn ontwikkeld in het kader van artikel 6:162 BW (Kelderluik-arrest, HR 5 november 1965, NJ 1966/136). Voor de wegbeheerder zijn de criteria specifiek uitgewerkt in het Wilnis-arrest van 17 december 2010 (HR 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN6236).

Daarnaast kunnen de richtlijnen en aanbevelingen van het kennisplatform CROW (Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water en Wegenbouw van de Verkeerstechniek) worden gebruikt ter invulling van de begrippen ‘gebrek’ (art. 6:174 BW) en ‘gevaarzetting’ (art. 6:162 BW). In dit verband verwijs ik ook naar de annotatie van 3 augustus 2020 van B.B. Akdikan bij rechtbank Oost-Brabant 1 april 2020, ECLI:NL:RBOBR:2020:1890, PS 2020-0525 over de status van de CROW-richtlijnen.

 

3. De invloed van CROW-richtlijnen en overige publicaties in deze zaak

In deze zaak heeft de vrouw verwezen naar een CROW-publicatie uit 1993 waarin is opgenomen dat paaltjes op een fietspad alleen worden geplaatst als noodmaatregel. De publicatie geeft richtlijnen voor het geval het gebruik van paaltjes onvermijdelijk is. De vrouw heeft eveneens gewezen op publicatie 19a van Fietsberaad, een onderdeel van kennisplatform CROW. De daarin opgenomen bevindingen en richtlijnen met betrekking tot het plaatsen van paaltjes op een fietspad komen overeen met de CROW-publicatie uit 1993.

Naast voornoemde publicaties heeft de vrouw verwezen naar een aantal deskundigenverklaringen van personen die betrokken zijn bij onderzoeken en publicaties over de inrichting van fietspaden. Zij onderschrijven het standpunt van de vrouw dat de weginrichting niet voldeed aan de geldende CROW-publicatie. De belangrijkste afwijking was daarin gelegen dat geen sprake was van voldoende inleidende ribbelmarkering met voldoende lengte voor de middengeleider met het paaltje.

Het hof heeft overwogen dat zelfs als sprake zou zijn van enig nut en noodzaak voor het plaatsen van de middelgeleider met het paaltje, daarnaast nog steeds de vraag moet worden beantwoord of de obstakels geplaatst mochten worden daar waar het fietspad naar rechts uitboog, zonder inleidende ribbelmarkering. Het hof heeft die vraag, mede gezien de toepasselijke CROW-richtlijnen en de deskundigenverklaringen, ontkennend beantwoord en geconcludeerd dat de ongevalslocatie gebrekkig was.

Het zicht op de middengeleider en het paaltje kon door andere fietsers belemmerd worden gelet op de intensiteit waarmee het fietspad wordt bereden. De betreffende richtlijnen zijn juist in het leven geroepen ter voorkoming van juist die (gevaarlijke) situaties. De gemeente heeft geen omstandigheden benoemd die in de weg stonden aan toepassing van de CROW-richtlijnen.

De overige door de gemeente aangevoerde omstandigheden, waaronder de (volgens het hof niet contrasterende) kleur van het fietspad vergeleken met de middengeleider, de breedte van het pad en de mogelijkheid om over de in de bocht gelegen haag heen te kijken leiden niet tot een ander oordeel. Dat het kostenaspect in de weg stond aan het aanbrengen van ribbelmarkering heeft de gemeente niet kunnen verklaren. 

Het hof komt tot de conclusie dat de weg(inrichting) ten tijde van het ongeval gebrekkig was.

 

4. Toepassing van de omkeringsregel

De gemeente heeft betwist dat sprake is van causaal verband (in de zin van condicio sine qua non-verband) tussen het ontbreken van de inleidende ribbelmarkering en het ongeval.

In deze zaak is de omkeringsregel toegepast. Dat wil zeggen dat het causaal verband tussen de gebrekkige weg en het ontstaan van de schade wordt aangenomen, tenzij de gemeente bewijst dat de schade ook zonder gebrekkige weginrichting zou zijn ontstaan.

Volgens de gemeente had het ongeval ook plaatsgevonden als ribbelmarkering aanwezig was geweest. De ribbelmarkering was dan aangebracht over de gebogen as van het fietspad en die zou de vrouw hebben gemist als zij de bocht niet zou hebben gevolgd, maar geleidelijk naar de as van het fietspad zou zijn gefietst.

Het hof heeft op dit punt geoordeeld dat wanneer op de juiste wijze –dat wil in dit geval zeggen rekening houdend met de omstandigheid dat vlak voor de middengeleider met paaltje sprake was van een flauwe bocht – ribbelmarkering was aangebracht, het aannemelijk is dat de vrouw tijdig zou zijn gewaarschuwd door de ribbelmarkering en tijdig haar rijrichting had aangepast. De gemeente heeft in het licht daarvan niet aannemelijk kunnen maken dat de schade ook zonder gebrek zou zijn ontstaan.

Het vereiste causaal verband is dus ook vast komen te staan en de vordering van de vrouw is door het hof alsnog toegewezen.

 

5. Commentaar op de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

 

5.1 CROW-richtlijnen en verklaringen van deskundigen

Het mag duidelijk zijn dat het enkele argument dat de CROW-richtlijnen geen wettelijke status hebben onvoldoende is om de stelling dat sprake is van afwijking van een bepaalde CROW-richtlijn te weerleggen. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft in de recente uitspraak van 11 augustus 2020 de status van CROW-richtlijnen (nogmaals) toegelicht (Hof ’s-Hertogenbosch 11 augustus 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2552).

De CROW-richtlijnen en andere publicaties moeten worden beoordeeld in het licht van de omstandigheden van het geval en aan de hand van de criteria die gelden bij beantwoording van de vraag of sprake is van een gebrek dan wel gevaarzetting.

Wanneer de weg(inrichting) niet voldoet aan de CROW-richtlijnen, betekent dat niet automatisch dat de weg(inrichting) gebrekkig is (zie bijv. Rb. Zeeland-West-Brabant 7 december 2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:8497).

De rechter die zich over een dergelijke kwestie moet buigen zal voldoende moeten motiveren waarom hij in een bepaalde situatie betekenis toekent aan de CROW-richtlijnen. Het hof heeft dat in onderhavige uitspraak, mede in het licht van de deskundigenverklaringen en overige specifieke omstandigheden van het geval, uitgebreid gemotiveerd. 

Het afgelopen jaar zijn er verschillende uitspraken geweest waarin de CROW-richtlijnen een belangrijke rol hebben gespeeld bij het antwoord op de vraag of de weg(inrichting) gebrekkig was dan wel sprake was van een gevaarzettende situatie. Zie (naast deze uitspraak) onder andere Hof ’s-Hertogenbosch 17 maart 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:978, PS 2020-0200; Rb. Oost-Brabant 1 april 2020, ECLI:NL:RBOBR:2020:1890, PS 2020-0525, m.nt. Akdikan en Hof ’s-Hertogenbosch 11 augustus 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2552.

Naast de CROW-richtlijnen kunnen ook verklaringen van (verkeers)deskundigen worden gebruikt ter onderbouwing van het standpunt dat sprake is van een gebrekkige weg(inrichting) dan wel gevaarzettende situatie (zie naast deze uitspraak o.a. Hof ’s-Hertogenbosch 17 maart 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:978  en Hof ’s-Hertogenbosch 11 augustus 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2552).

 

5.2 Omkeringsregel

Als een openbare weg niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen, zal degene die stelt daardoor schade te hebben geleden en ten aanzien van het causaal verband een beroep doet op de omkeringsregel, omtrent de toedracht van het ongeval feiten moeten stellen en zo nodig aannemelijk moeten maken waaruit volgt dat een bepaald, uit de toestand voortvloeiend, gevaar zich heeft verwezenlijkt, zonder dat nodig is dat de exacte toedracht aannemelijk wordt gemaakt (HR 19 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BG1890, zie ook Hof ’s-Gravenhage 26 oktober 2010, ECLI:NL:GHSGR:2010:BO2456).

Ten aanzien van de toepassing van de omkeringsregel is het aan de aangesproken wegbeheerder om voldoende twijfel te zaaien over de veronderstelling dat er sprake is van een oorzakelijk verband tussen de gebrekkige weginrichting en de schade. In een dergelijke situatie wordt door een wegbeheerder regelmatig enkel gesteld dat het ongeval ook was gebeurd als de weg wel aan de eisen had voldaan en niet gebrekkig was geweest. Met die enkele stelling wordt onvoldoende twijfel gezaaid over het veronderstelde causaal verband (zie ook Rb. Oost-Brabant 1 april 2020, ECLI:NL:RBOBR:2020:1890, r.o. 4.14). Een wegbeheerder zal in een dergelijke situatie zijn stelling nader moeten onderbouwen en aannemelijk moeten maken.

In onderhavige zaak heeft de gemeente meer aangevoerd dan de enkele stelling dat het ongeval ook was gebeurd als ribbelmarkering aanwezig was geweest, maar dat heeft niet mogen baten. Het hof heeft naar mijn mening terecht geoordeeld dat de vrouw tijdig zou zijn gewaarschuwd als de ribbelmarkering was aangebracht rekening houdend met de situatie ter plaatse (een bocht enkele meters voor de middelgeleider), waardoor de vrouw nog voldoende tijd zou hebben gehad om haar rijrichting te veranderen en in dat geval het ongeval niet zou zijn gebeurd.

 

6. Afsluiting

Geschillen over wegbeheerdersaansprakelijkheid zijn vaak erg casuïstisch. Het antwoord op de vraag of sprake is geweest van een weg(inrichting) ‘die niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen en daardoor een gevaar voor personen of zaken oplevert’ is afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval. De benadeelde zal ten aanzien van de specifieke ongevalslocatie moeten onderbouwen dat sprake was van een gebrekkige weg(inrichting) dan wel gevaarzettende situatie. Naast de in de rechtspraak ontwikkelde criteria kan een benadeelde hiervoor gebruikmaken van de toepasselijke CROW-richtlijnen, overige publicaties en deskundigenverklaringen.