Naar boven ↑
678 resultaten

Rechtspraak

PS 2023-0480

Strafrecht. Zwijndrechtse koffermoord. Veroordeling voor medeplegen van moord en het wegmaken van het lichaam. In dit strafproces vorderen elf nabestaanden schadevergoeding, waaronder vergoeding wegens shockschade. De rechtbank oordeelt dat geen van de benadeelden rechtstreeks is geconfronteerd met de directe gevolgen van de moord. Wel zijn de benadeelden na het overlijden geconfronteerd met de gruwelijk informatie over de laatste uren van het slachtoffer, de wijze waarop hij is overleden en wat vervolgens van zijn lichaam is bekomen. Aan de drie jonge kinderen van het slachtoffer wordt elk een bedrag van € 40.000 toegekend, bestaande uit vergoeding van de affectieschade en vergoeding van de schade als gevolg van een aantasting in de persoon op andere wijze. Aan de partner van het slachtoffer wordt een bedrag van € 20.000 aan affectieschadevergoeding en € 25.000 shockschadevergoeding toegekend, nu tussen haar en het slachtoffer een partnerrelatie bestond. Aan de ouders van het slachtoffer wordt een bedrag van € 17.500 aan affectieschadevergoeding en € 22.500 aan shockschadevergoeding toegekend. Aan de broer en zus van het slachtoffer wordt een bedrag van € 17.500 aan affectieschade en € 20.000 aan shockschadevergoeding toegekend. Aan de tweede moeder en zijn halfzus wordt een bedrag van € 17.500 aan affectieschadevergoeding en respectievelijk € 22.500 en € 20.000 aan shockschadevergoeding toegekend. De vrouw van de broer van het slachtoffer wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot shockschadevergoeding, nu er onvoldoende is onderbouwd dat sprake is geweest en een nauwe relatie.
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 09-10-2023