Naar boven ↑

ALGEMENE MEDEDELING

In de loop van januari 2025 wordt deze online omgeving geïntegreerd in Boomportaal (www.boomportaal.nl), waarna deze omgeving wordt opgeheven. Vanaf dat moment linkt deze URL automatisch door naar Boomportaal.

630 resultaten

Rechtspraak

PS 2025-0345

Een vrouw heeft trombose gekregen door gebruik van de anticonceptiepil die de vrouw voor haar acne gebruikte. De rechtbank heeft in haar vorige tussenvonnis een deskundigenbericht gelast om te kunnen vaststellen of er sprake is van medische aansprakelijkheid van de huisarts. De deskundige heeft zijn rapportage ingediend. Partijen hebben daarop gereageerd. De rechtbank neemt de overwegingen en de conclusies van de deskundige over en is van oordeel dat de huisarts niet heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam huisarts mocht worden verwacht en dat de huisartsenpost als zorgverlener/opdrachtgever van de huisarts aansprakelijk is. De rechtbank oordeelt dat in de gegeven situatie geen anticonceptiepil had mogen worden voorgeschreven. Er was immers geen anticonceptiewens en er waren relatieve contra-indicaties voor het gebruik van anticonceptie, gezien de belaste familieanamnese van de vrouw ten aanzien van trombose. Deze informatie was tevens verstrekt door de moeder van de vrouw. Over het verhoogde risico op trombose bij gebruik van de anticonceptiepil is onvoldoende geïnformeerd. Aldus is gehandeld in strijd met de NHG-Standaarden Acne en Anticonceptie. Daarbij is ook in strijd met de professionele standaard gehandeld omdat bij de klachten van benauwdheid en ventilatieproblemen van de vrouw niet had mogen worden nagelaten met spoed verder onderzoek naar een verklaring te doen. De omkeringsregel is van toepassing op de normschending van de NHG-Standaarden Acne en Anticonceptie. De huisarts heeft naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt, dat de schade bij de vrouw ook zónder de beroepsfout van de huisarts kan zijn ontstaan. Naar oordeel van de rechtbank is er onzekerheid over de vraag of de op zichzelf vaststaande beroepsfouten de schade hebben veroorzaakt. Zowel het voorschrijven (en het gebruik door de vrouw) van Microgynon-30, het niet laten verrichten van nader spoedonderzoek als de erfelijke stollingsziekte AT-III van de vrouw kunnen immers de gezondheidsschade van de vrouw hebben veroorzaakt, althans aan het niet voorkomen daarvan hebben bijgedragen. Nadere inlichtingen zijn nodig om te kunnen bepalen tot hoever hun aansprakelijkheid voor de schade strekt, gelet op het feit dat bij de vrouw de erfelijke aandoening AT-III-deficiëntie (AT-III) en atrium septum defect (het ASD) is vastgesteld.
Rechtbank Overijssel (Locatie Almelo), 25-06-2025

Rechtspraak

PS 2025-0309

Hoge Raad. De man is in augustus 2003 met een schotverwonding in de buik opgenomen op de intensivecareafdeling van AZM. Gedurende de opname in AZM heeft eiser als gevolg van een medische fout ernstig hersenletsel opgelopen. De verzekeraar heeft aansprakelijkheid erkend voor de schade als gevolg van de medische fout en bij arrest van 8 september 2015 heeft het hof in Den Bosch de verzekeraar veroordeeld tot vergoeding van de door de man geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat. In cassatie staat de vraag centraal of de man zorgschade kan vorderen voor hulp die is verricht door een vriendin aan wie geen vergoeding is betaald. Onderdeel 1 van het middel richt klachten tegen het oordeel van het hof dat niet valt in te zien dat de redelijkheid gebiedt dat de verzekeraar aan de man een vergoeding betaalt voor de door vriendin van een betrokkene verleende zorg, nu uit niets blijkt dat de man die vergoeding aan haar zou betalen. De Hoge Raad schetst het kader bij zorgschade door derden. ‘Uitgangspunt bij de berekening van de omvang van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding is dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. Hieruit volgt dat zijn schade in beginsel moet worden berekend met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval. Dit geldt ook wanneer sprake is van letselschade. In geval van aansprakelijkheid voor letselschade moet de aansprakelijke persoon de kosten van verzorging en verpleging aan de benadeelde vergoeden indien laatstgenoemde ten gevolge van het letsel niet langer in staat is de desbetreffende werkzaamheden zelf te verrichten, voor zover het gaat om werkzaamheden waarvan het in de situatie waarin de benadeelde verkeert, normaal en gebruikelijk is dat zij worden verricht door professionele, voor hun diensten gehonoreerde hulpverleners. Dit is niet anders indien die werkzaamheden in feite worden verricht door derden die daarvoor geen kosten in rekening (kunnen) brengen aan de benadeelde. Art. 6:107 lid 1, aanhef en onder a, BW kent aan die derden hiervoor een eigen recht op schadevergoeding toe. Dit eigen recht op schadevergoeding van de derde doet niet af aan de bevoegdheid van de benadeelde om ook zelf vergoeding van deze schade te vorderen. De vorderingsrechten van de benadeelde en de in art. 6:107 lid 1, aanhef en onder a, BW bedoelde derde bestaan dus naast elkaar. Daarbij verdient aantekening dat, indien de aansprakelijke persoon de schade heeft vergoed aan de derde die kosten ten behoeve van de benadeelde heeft gemaakt, hij ook tegenover de benadeelde is bevrijd, en omgekeerd. Uit het voorgaande volgt dat voor toewijsbaarheid van de vordering van de benadeelde tot vergoeding van door een derde verleende zorg, niet vereist is dat de benadeelde tegenover de derde verplicht is tot betaling voor die zorg, noch dat de benadeelde de te ontvangen vergoeding aan de derde doorbetaalt.’ De Hoge Raad volgt de conclusie van de advocaat-generaal, die concludeerde tot verwerping van het cassatieberoep tegen de afwijzing van de zorgschade van de vriendin, niet en vernietigt het arrest van het hof. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep voor zover dit zich richtte tegen het oordeel van het hof dat aan de man geen arbeidsvermogensschade toekomt. Onder meer omdat het onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de man, die voor het ongeval criminele activiteiten ontplooide, het letsel weggedacht de overstap naar reguliere arbeid zou hebben gemaakt. Dit oordeel blijft, in navolging op de conclusie van de advocaat-generaal, wel in stand.
Hoge Raad, 06-06-2025

Rechtspraak

PS 2025-0281

Deelgeschil. Een vrouw is in 2023 als bestuurder van een auto betrokken geraakt bij een verkeersongeval toen zij van achteren werd aangereden. Op dat moment zaten de vier kinderen van de vrouw in de auto. De verzekeraar van de andere auto heeft aansprakelijkheid erkend. De vrouw stelt dat zij als gevolg van het ongeval letsel heeft opgelopen waardoor zij schade heeft geleden en nog altijd lijdt. De vrouw heeft haar schade begroot op € 66.071,71. De WAM-verzekeraar heeft tot nu toe een bedrag van € 3.750 als schadevergoeding betaald. De verzekeraar heeft aangegeven op dit moment niet bereid te zijn een hoger schadebedrag uit te keren, omdat uit de beschikbare informatie en onderbouwing volgens haar niet volgt dat de vrouw daar recht op heeft. Ook een van de kinderen in de auto stelt letsel te hebben opgelopen als gevolg van het ongeval waardoor hij nog altijd materiële en immateriële schade zou lijden. In eerste instantie heeft de verzekeraar niet willen erkennen dat het kind op het moment van het ongeval in de auto zat. Uiteindelijk heeft de verzekeraar aangegeven dat de betrokkenheid van het kind bij het ongeval alsnog wordt aangenomen. De wettelijke vertegenwoordigers van het kind hebben de schade van het kind begroot op € 13.559,80. De verzekeraar heeft tot nu toe geen schadevergoeding aan het kind uitgekeerd. Het verzoek van de vrouw om de verzekeraar te veroordelen om een aanvullend voorschot ter hoogte van € 20.000 aan haar te betalen wordt door de rechtbank afgewezen. Om een causaal verband vast te stellen is een onafhankelijk medisch onderzoek nodig, dat op dit moment nog niet heeft plaatsgevonden. Er bestaat nu onvoldoende duidelijkheid over de vraag welke klachten en beperkingen kunnen worden toegeschreven aan het ongeval dat de vrouw is overkomen. Binnen de deelgeschilprocedure bestaat geen ruimte voor (uitgebreide) bewijslevering. De rechtbank kan daarom niet beoordelen of en in hoeverre de door de vrouw gestelde klachten in een causale relatie staan tot het ongeval. Ook indien wel de rechtbank wel tot het oordeel was gekomen dat de door de vrouw gestelde klachten in causaal verband staan tot het ongeval, heeft de vrouw de schadeposten zelf, gelet op de betwisting door de verzekeraar, onvoldoende onderbouwd. Het verzoek om de verzekeraar te veroordelen een voorschot van € 8.500 aan het kind te betalen wordt vanwege dezelfde redenen afgewezen.
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 07-05-2025

Rechtspraak

PS 2025-0099

Een man is tot 12 juli 2003 actief geweest in het criminele milieu. Op die dag werd hij in zijn buik geschoten, waarna hij een medische behandeling heeft ondergaan in het Academisch Ziekenhuis Maastricht. Daar heeft meneer als gevolg van een medische fout een zuurstoftekort ondervonden, wat tot ernstige blijvende beperkingen heeft geleid. Hij is onder meer afhankelijk van een rolstoel en hij is voor zorg en begeleiding volledig afhankelijk van derden. Hij ontvangt een bijstandsuitkering en een persoonsgebonden budget (PGB). Meneer heeft basisonderwijs genoten, maar heeft verder niet aantoonbaar andere scholing doorlopen of afgerond. Inkomsten uit reguliere dienstverbanden of werkzaamheden heeft hij nooit gehad. Het ziekenhuis heeft aansprakelijkheid erkend. In deze procedure gaat het om (de hoogte van) de schadevergoeding die het ziekenhuis moet betalen. Het cassatiemiddel bestaat uit twee onderdelen. Het eerste onderdeel is gericht tegen het oordeel van het hof dat het ziekenhuis geen vergoeding hoeft te betalen voor de zorg die is verleend door een vriendin, die voor die zorg niet is en zal worden betaald. Het tweede onderdeel ziet op oordeel van het hof met betrekking tot het verlies van arbeidsvermogen. De advocaat-generaal concludeert dat het eerste cassatieonderdeel faalt. Het oordeel van het hof over de vordering heeft uitsluitend betrekking op door de vriendin in het verleden verleende zorg. Het gaat dus om schade die zich naar de vriendin heeft verplaatst, zodat de man in zoverre geen schade meer lijdt. De man heeft niet gesteld dat hij als vertegenwoordiger van de vriendin optreedt. Onder deze omstandigheden heeft het hof geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, omdat de in het middelonderdeel genoemde abstractie (‘ook indien de betreffende werkzaamheden in feite verricht worden door personen die daarvoor geen kosten in rekening (kunnen) brengen’) niet meebrengt dat het hof gehouden was te abstraheren van de vraag of de man zelf schade lijdt. Doordat de schade waarvan de man vergoeding vordert zich geheel naar de vriendin heeft verplaatst, terwijl naar in cassatie moet worden aangenomen dat de vriendin ter zake van door haar verleende zorg jegens de man geen aanspraak meer geldend kan maken, komt aan de man ter zake in beginsel geen aanspraak op vergoeding meer toe. De redenen die het hof aan zijn oordeel ten grondslag heeft gelegd – waaronder de omstandigheid dat de vriendin finale kwijting heeft verleend aan de man en de omstandigheid dat uit niets blijkt dat de man voornemens is de van het ziekenhuis gevraagde vergoeding aan de vriendin te voldoen (waarover in cassatie niet is geklaagd) – kunnen diens oordeel volgens de advocaat-generaal dragen. Met betrekking tot het tweede onderdeel (verlies arbeidsvermogen) acht de advocaat-generaal het juist dat het hof heeft beoordeeld of aannemelijk is dat de man, het letsel weggedacht, het rechte pad zou hebben gekozen en dat het hem, mede gelet op zijn strafrechtelijke verleden, zou zijn gelukt om regulier werk te bemachtigen en daaruit meer inkomen te generen dan de bijstandsuitkering die het hof tot uitgangspunt neemt als inkomen na de aansprakelijkheidscheppende gebeurtenis. Omdat het hier gaat om inschattingen ten aanzien van een hypothetische situatie, komt het hof op dit punt een grote mate van vrijheid toe. Volgens de advocaat-generaal faalt het tweede cassatieonderdeel en heeft het hof de vordering ten titel van verlies arbeidsvermogen kunnen afwijzen op de wijze zoals dat is gedaan.
Parket bij de Hoge Raad, 31-01-2025

Rechtspraak

PS 2025-0025

Kort geding. Een man is in 2024 betrokken geraakt bij een verkeersongeval. De verzekeraar van de tegenpartij heeft aansprakelijkheid voor de als gevolg van het verkeersongeval geleden schade erkend. De verzekeraar heeft tot nu toe in totaal € 15.000 aan voorschotten op de schade aan de man betaald. De man is van mening dat zijn schade groter is dan de voorschotten die hij tot nu toe heeft ontvangen en vordert dat de voorzieningenrechter de verzekeraar veroordeeld om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis een aanvullend voorschot op de schade te betalen. De man vindt dat hij hier een spoedeisend belang bij heeft omdat hij al maandenlang geen inkomsten meer heeft terwijl hij een gezin heeft, hoofdkostwinnaar is en kosten moet maken voor medische behandelingen. De verzekeraar is het hier niet mee eens. Volgens de voorzieningenrechter is er sprake van een juridisch causaal verband tussen het verkeersongeval en in ieder geval de nekklachten van de man. Dat de degeneratieve afwijkingen van de man wellicht uiteindelijk zouden hebben kunnen leiden tot de nekklachten en een deel van de overige gezondheidsklachten doet hier niet aan af. Voor juridische causaliteit is namelijk niet noodzakelijk dat klachten een direct gevolg zijn van het ongeval. De voorzieningenrechter ziet verder geen aanleiding om het causaal verband tussen ongeval en de schade bestaande uit onder meer verlies van arbeidsvermogen doorbroken te achten wegens de enkele omstandigheid dat de man na het ongeval nog een periode substantieel heeft doorgewerkt. De voorzieningenrechter wijst een aanvullend voorschot toe van € 13.000. Voor toewijzing van een hoger bedrag is op dit moment onvoldoende grond. Een belangenafweging maakt dat het belang van de man bij voldoening van dit voorschot in de gegeven situatie zwaarder weegt dan het door de verzekeraar gestelde restitutierisico. De voorzieningenrechter geeft de verzekeraar een termijn van twee weken om het aanvullende voorschot te betalen.
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 18-12-2024

Rechtspraak

PS 2025-0022

Tussenvonnis. In 2006 is een toen 16-jarige jongen op zijn bromfiets aangereden door een auto. De WAM-verzekeraar van de auto heeft aansprakelijkheid erkend. Het slachtoffer ervaart sinds het ongeval (lage) rugklachten. Meerdere deskundigen hebben een expertise verricht. Tot op heden heeft de WAM-verzekeraar een bedrag van € 51.000 bij wege van voorschot betaald aan het slachtoffer. De WAM-verzekeraar vordert nu dat de rechtbank voor recht verklaart dat de WAM-verzekeraar volledig heeft voldaan aan zijn schadevergoedingsplicht jegens het slachtoffer. Volgens de WAM-verzekeraar is er geen sprake van blijvende klachten en beperkingen als gevolg van het ongeval bij het slachtoffer. Het slachtoffer lijdt aan niet-ongevalsgerelateerde rugklachten, waaraan volgens de WAM-verzekeraar ten onrechte door een van de deskundigen beperkingen zijn toegeschreven. De WAM-verzekeraar heeft zwaarwegende en steekhoudende bezwaren tegen twee rapporten en acht zich hieraan niet gebonden. Het slachtoffer vordert een vergoeding van alle schade, waaronder verlies aan het verdienvermogen. De rechtbank overweegt dat vaststaat dat er bij het slachtoffer sprake is van pre-existente rugproblematiek en dat de WAM-verzekeraar gemotiveerd heeft aangevoerd dat hiermee rekening moet worden gehouden bij de looptijd van de schade met betrekking tot onder meer het verlies aan verdienvermogen. De vraag of de pre-existente rugklachten mogelijk op langere termijn wel tot extra klachten en of beperkingen zouden kunnen leiden is niet door de deskundigen onderzocht. De rechtbank geeft partijen de mogelijkheid om zich uit te laten over de wenselijkheid van een aanvullend deskundigenbericht, over de te benoemen deskundige en over de voor te leggen vragen.
Rechtbank Gelderland, 23-02-2022