SBS heeft in een televisieprogramma een man gefilmd en daarbij vermeld dat hij gestolen goederen zou verkopen. Nadat de man, hoewel onherkenbaar in beeld gebracht, na de uitzending door enkele klanten wordt herkend, wordt hij op non-actief gesteld door zijn werkgever. De man bleek ten onrechte als heler te zijn aangemerkt. De man vordert een schadevergoeding van SBS inzake de door hem geleden schade vanwege de tv-uitzending. Mede vanwege een mogelijke psychische predispositie lijdt de man (extra) schade. In cassatie staat vast dat SBS onrechtmatig heeft gehandeld jegens eiser door het uitzenden van de beelden en dat een condicio sine qua non-verband bestaat tussen de uitzending en de psychische klachten (het geestelijk letsel) van de man. De man heeft dus letselschade geleden, hetgeen een ruime toerekening ex artikel 6:98 BW rechtvaardigt. In geval van schade die bestaat in fysiek of geestelijk letsel moet het deel van die schade dat (mede) is ontstaan of verergerd door een eventuele persoonlijke predispositie van de benadeelde waarvan niet aannemelijk is dat deze zonder de aansprakelijkheidvestigende gebeurtenis in de toekomst zou hebben geleid tot (dat deel van) die schade, in beginsel op grond van artikel 6:98 BW aan de aansprakelijke worden toegerekend. De Hoge Raad oordeelt in aanvulling op zijn eerdere/vaste rechtspraak over de bepaling van de situatie zónder ongeval bovendien, dat het oordeel dat redelijkerwijs te verwachten valt dat een predispositie tot nadeel zou hebben geleid in de hypothetische situatie zon
Hoge Raad, 22-04-2022