In 2009 is een man tijdens een zaalvoetbalwedstrijd in aanraking gekomen met de achterwand van de speelzaal, waarbij hij letsel heeft opgelopen aan zijn rechterelleboog. In een eerder deelgeschil tegen de eigenaar van de sporthal (de gemeente) is het beroep op artikel 6:181 BW gehonoreerd en de vordering op basis van artikel 6:174 BW (dus) afgewezen. De vordering ex artikel 6:162 BW is in die procedure ook afgewezen. De man vordert in onderhavige bodemprocedure een verklaring voor recht dat de gemeente en Sportfondsen (de exploitant van de sporthal) zowel gezamenlijk als hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door hem geleden en nog te lijden schade. Als grondslag voor zijn vorderingen stelt de man dat er sprake is van een gebrekkige opstal in de zin van artikel 6:174 BW en voorts dat er sprake is van een onrechtmatige daad. De vorderingen jegens de exploitant baseert de man tevens op wanprestatie. De rechtbank wijst de vorderingen jegens de gemeente af omdat in het eerdere deelgeschil een beslissing is genomen aangaande de materiële rechtsverhouding tussen partijen. Er is overigens ook geen reden om op die beslissing terug te komen. De rechtbank wijst de vorderingen jegens de exploitant ook af. De man was geen partij bij de huurovereenkomst, waardoor hem geen vorderingsrecht kan toekomen uit hoofde van wanprestatie. Er is geen sprake van een gebrekkige opstal in de zin van artikel 6:174 BW, waarvoor de exploitant als bedrijfsmatig gebruiker ex artikel 6:181 BW aansprakelijk is. De exploitant heeft niet onzorgvuldig of onrechtmatig gehandeld jegens de man, zodat hij ook niet op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk is voor de geleden schade.
Rechtbank Gelderland (Locatie Arnhem), 28-05-2014