Naar boven ↑

ALGEMENE MEDEDELING

In de loop van januari 2025 wordt deze online omgeving geïntegreerd in Boomportaal (www.boomportaal.nl), waarna deze omgeving wordt opgeheven. Vanaf dat moment linkt deze URL automatisch door naar Boomportaal.

8.472 resultaten

Rechtspraak

PS 2025-0073

Een nachtwaker bij een nachtopvang waar mensen verblijven met een dubbele aandoening (psychische diagnose en een verslaving) heeft zich in 2018 ziek gemeld. In 2019 is hij gediagnosticeerd met PTSS en een persisterende depressieve stoornis. Ook is er een autismespectrumstoornis vastgesteld. Na twee jaar ziekte is het dienstverband van de nachtwaker door middel van een vaststellingsovereenkomst beëindigd in 2021. In datzelfde jaar heeft de nachtwaker zijn werkgever aansprakelijk gesteld voor de geleden en nog te lijden schade als gevolg van zijn werkzaamheden op grond van artikel 7:658 BW. Volgens hem heeft hij sinds 2011 te maken gehad met een forse toename van het aantal en ook de ernst van incidenten op het werk. Deze incidenten hebben een grote impact op hem gehad. Hoewel hij diverse meldingen heeft gedaan over de arbeidsomstandigheden en de klachten die hij ervoer heeft zijn werkgever nagelaten daarop adequaat te reageren. Naar het oordeel van de kanontrechter is voldoende komen vast te staan dat de nachtwaker is blootgesteld aan voor de gezondheid gevaarlijke werkomstandigheden. Het causaal verband tussen de werkzaamheden en de PTSS en persisterende depressieve stoornis staat vooralsnog niet vast. De arbeidsrechtelijke omkeringsregel niet van toepassing. Er is nader onderzoek nodig naar het verband tussen de psychische klachten en de arbeidsomstandigheden. De kantonrechter geeft de werkgever echter eerst de kans om te bewijzen dat hij proactief nazorg heeft aangeboden aan de nachtwaker en hem voor zijn ziekmelding een aanbod voor andere werkzaamheden heeft gedaan. Slaagt de werkgever in het opgedragen bewijs dan moet worden aangenomen dat hij voldaan heeft aan zijn zorgplicht. Slaagt de werkgever hier niet in dan moet een deskundigenonderzoek worden gelast naar het verband tussen de klachten en de werkomstandigheden.
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 17-01-2025

Rechtspraak

PS 2025-0072

In 2007 heeft een zelfstandige ondernemer een arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten. In 2015 heeft de zelfstandige ondernemer twee epileptische aanvallen gehad. Hij stelt door deze aanvallen arbeidsongeschikt te zijn geraakt. Hij heeft dan ook een schadeaangifte arbeidsongeschiktheids- en ongevallenverzekering bij de verzekeraar ingediend. In 2017 is er een onafhankelijk verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht. Mede op basis van dit rapport kwam men tot de conclusie dat de zelfstandige ondernemer voor 80-100% arbeidsongeschikt is. Daarop heeft de verzekeraar uitkeringen onder de polis aan de zelfstandige ondernemer verstrekt. In 2020 is een nieuw verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht. Deze verzekeringsarts kwam tot de conclusie dat de vraag of de zelfstandige ondernemer beperkingen voor het verrichten van arbeid als rechtstreeks en medisch objectiveerbaar gevolg van ziekte of ongeval heeft, ontkennend beantwoord dient te worden. De verzekeraar heeft op basis van dit rapport de arbeidsongeschiktheidsuitkering beëindigd. De zelfstandige ondernemer heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Partijen zijn in onderhandeling getreden over een medische herbeoordeling. De vraag die partijen verdeeld houdt is of er op voorhand een neuropsychologisch onderzoek verricht moet worden. Daarnaast bestaat er discussie over de aan de deskundige voor te leggen vragen. De rechtbank willigt het verzoek om een voorlopig deskundigenbericht te gelasten in. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen ermee ingestemd dat in eerste instantie alleen een neuroloog wordt benoemd en dat het aan de neuroloog wordt overgelaten om op basis van zijn bevindingen te beoordelen of een neuropsychologisch onderzoek geïndiceerd is. De rechtbank wijst een deskundige toe en stelt een vraagstelling vast.
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 19-12-2024

Rechtspraak

PS 2025-0070

Overheidsaansprakelijkheid. Eisers zijn allen slachtoffers van het schietincident van 9 april 2011 in en rond het winkelcentrum ‘De Ridderhof’ te Alphen aan den Rijn. Het is in een andere procedure reeds vastgesteld dat de Politieregio Hollands Midden (de Politie) bij het verlenen van een wapenvergunning aan de schutter fouten heeft gemaakt, en om deze reden aansprakelijk is jegens de slachtoffers voor de gevolgen van het schietincident. Eisers hebben inmiddels een bedrag aan schadevergoeding ontvangen. Zij vinden dat hun schade nog niet geheel is vergoed en spreken de Staat tot vergoeding van deze restschade aan. De rechtbank komt tot het oordeel dat de Staat niet aansprakelijk is voor deze schade. De Politie had ten tijde van het schietincident rechtspersoonlijkheid. Daaruit volgt dat de Politie geen onderdeel was van de Staat en dat met de aansprakelijkheid van de Politie voor het schietincident niet zonder meer ook de aansprakelijkheid van de Staat is gegeven. Het enkele feit dat de korpschef het wapenverlof in dit geval ten onrechte heeft verleend brengt niet mee dat het wettelijke kader omtrent vuurwapenbezit niet aan de vereisten van artikel 2 EVRM voldoet. Om dezelfde reden is er niet sprake van een schending van artikel 3 en/of 8 EVRM. Dat de minister onrechtmatig heeft gehandeld door niet van de bevoegdheid gebruik te maken een individuele aanwijzing te geven om tot intrekking van de vergunning over te gaan blijkt uit niets. De Staat is verder ook niet aansprakelijk op grond van artikel 6:171 en 6:172 BW.
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 15-01-2025

Rechtspraak

PS 2025-0066

Deelgeschil. In 2020 is een passagier van een bestelbus slachtoffer geworden van een eenzijdig verkeersongeval toen de bestuurder van de bestelbus in slaap viel, dan wel een black-out kreeg en de bestelbus tegen de muur van een viaduct is aangereden. De verzekeraar van het bedrijf waar de passagier en de bestuurder in dienst waren heeft jegens de passagier erkend dat het bedrijf aansprakelijk is voor het ontstaan van het verkeersongeval. De partijen zijn met elkaar in overleg getreden over de afwikkeling van de schade van de passagier als gevolg van het verkeersongeval. Gedurende deze onderhandelingen heeft de verzekeraar een bedrag van in totaal € 9.500 als voorschot op de schadevergoeding aan de passagier betaald. In 2020 en 2021 hebben verschillende medisch adviseurs adviezen uitgebracht. De passagier verzoekt nu de kantonrechter om onder andere te bepalen dat de verzekeraar een slotuitkering van € 11.250 aan hem zal voldoen en hem daarbij een bijstandsgarantie zal verstrekken. De kantonrechter wijst de verzoeken af. Het verzoek tot betaling van een slotuitkering is een verzoek om het gehele geschil te beslechten. Het beslechten van alle resterende geschilpunten is niet de bedoeling van een deelgeschilprocedure. Het mogelijk verlies van een deel van de bijstandsuitkering als gevolg van een eventuele slotbetaling is naar het oordeel van de kantonrechter geen schade die in zodanig verband staat met het verkeersongeval dat zij de verzekeraar kan worden toegerekend. De verzekeraar hoeft dan ook geen bijstandsgarantie te verstrekken.
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 27-08-2024

Rechtspraak

PS 2025-0064

In 2009 is een man tijdens een zaalvoetbalwedstrijd in aanraking gekomen met de achterwand van de speelzaal, waarbij hij letsel heeft opgelopen aan zijn rechterelleboog. In een eerder deelgeschil tegen de eigenaar van de sporthal (de gemeente) is het beroep op artikel 6:181 BW gehonoreerd en de vordering op basis van artikel 6:174 BW (dus) afgewezen. De vordering ex artikel 6:162 BW is in die procedure ook afgewezen. De man vordert in onderhavige bodemprocedure een verklaring voor recht dat de gemeente en Sportfondsen (de exploitant van de sporthal) zowel gezamenlijk als hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door hem geleden en nog te lijden schade. Als grondslag voor zijn vorderingen stelt de man dat er sprake is van een gebrekkige opstal in de zin van artikel 6:174 BW en voorts dat er sprake is van een onrechtmatige daad. De vorderingen jegens de exploitant baseert de man tevens op wanprestatie. De rechtbank wijst de vorderingen jegens de gemeente af omdat in het eerdere deelgeschil een beslissing is genomen aangaande de materiële rechtsverhouding tussen partijen. Er is overigens ook geen reden om op die beslissing terug te komen. De rechtbank wijst de vorderingen jegens de exploitant ook af. De man was geen partij bij de huurovereenkomst, waardoor hem geen vorderingsrecht kan toekomen uit hoofde van wanprestatie. Er is geen sprake van een gebrekkige opstal in de zin van artikel 6:174 BW, waarvoor de exploitant als bedrijfsmatig gebruiker ex artikel 6:181 BW aansprakelijk is. De exploitant heeft niet onzorgvuldig of onrechtmatig gehandeld jegens de man, zodat hij ook niet op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk is voor de geleden schade.
Rechtbank Gelderland (Locatie Arnhem), 28-05-2014